Mijn Kifid

Uitspraak 2017-430 (Bindend)

Uitspraak Geschillencommissie Inzake Geschillenbeslechting Rentederivaten nr. 2017-430
(mr. dr. H.O. Kerkmeester, voorzitter, drs. J.C.P.M. van Erp, J.C. Buiter, leden, en
mr. T.R.G. Leyh, secretaris)

Klacht ontvangen op : 24 mei 2016
Ingediend door : Klant
Tegen : ABN AMRO Bank N.V., gevestigd te Amsterdam, verder te noemen ABN AMRO
Datum uitspraak : 7 juli 2017
Aard uitspraak : Bindend advies

Samenvatting

Na bespreking van zowel een renteswap als een rentecap heeft de Klant gekozen voor een Cap met Knock-in floor (CKIF). De Commissie is van oordeel dat ABN AMRO, gelet op alle omstandigheden van het geval, met het adviseren van dit product een voor de Klant passende oplossing heeft aangedragen. De kwalificatie van de CKIF in het Uniform Herstelkader doet hieraan niet af. Geen misleiding ten aanzien van de (korte termijn) rentevisie, die voorts slechts een onderdeel vormt van het renterisicomanagement. Ten aanzien van de kosten verbonden aan de CKIF overweegt de Commissie dat de Klant onvoldoende heeft betwist dat ABN AMRO een marge in rekening mag brengen en dat ABN AMRO onvoldoende heeft betwist dat de premie ontvangen voor de verkoop van de ‘floor’ niet ten goede is gekomen aan de Klant.

1. Procesverloop

De Commissie beslist met inachtneming van haar Reglement en op basis van de volgende stukken:

• het door de gemachtigde van de Klant digitaal ingediende klachtformulier met bijlagen;
• de aanvullende door de gemachtigde van de Klant overgelegde bescheiden;
• het verweerschrift van ABN AMRO.

Partijen zijn opgeroepen voor een hoorzitting op 9 mei 2017 te Den Haag en zijn aldaar verschenen.
Overeenkomstig artikel 46 lid 3 van haar Reglement doet de Commissie uitspraak in de vorm van een bindend advies.

2. Feiten

De Commissie gaat uit van de volgende feiten.

2.1 De Klant is een beheermaatschappij waar verschillende autobedrijven en een schadeherstelbedrijf in zijn ondergebracht.

2.2 In november 2007 hebben ABN AMRO en de Klant een gesprek gevoerd.

2.3 Bij brief van 15 november 2007 heeft ABN AMRO de Klant een financiering aangeboden. Als bijlagen zijn onder meer vermeld:
– Kredietovereenkomst in duplo
(…)
– ABN AMRO Bepalingen van toepassing op Euriborleningen
– Algemene Bepalingen Derivatentransacties
– Brochure OTC-Derivatentransacties
(…)

2.4 In de kredietovereenkomst is opgenomen dat de faciliteit dient ter financiering van de bedrijfsuitoefening van de Kredietnemer en:
De 10-jarige lening, het Borgstellingskrediet 12-jarige EURIBOR lening en het Borgstellingskrediet 6-jarige EURIBOR lening dienen in het bijzonder ter financiering van de overname van de faciliteit bij de ING Bank.

2.5 Over de omvang en samenstelling van het krediet vermeldt de overeenkomst:

Omvang faciliteit EUR 1.750.000,=
Samenstelling
Rekening-courant krediet EUR 750.000,=
10-jarige EURIBOR lening EUR 770.000,=
Borgstellingskrediet 12-jarige EURIBOR lening EUR 175.000,=
Borgstellingskrediet 6-jarige EURIBOR lening EUR 55.000,=
De 10-jarige EURIBOR lening diende uiterlijk 1 augustus 2008 in zijn geheel te zijn opgenomen en op 1 augustus 2018 in één bedrag te worden afgelost. Voor deze lening gold de eenmaands EURIBOR vermeerderd met een individuele opslag van 1,00% per jaar.
Het Borgstellingskrediet 12-jarige EURIBOR lening diende in één bedrag en uiterlijk op
1 december 2007 te zijn opgenomen. Aflossing geschiedde in 48 driemaandelijkse termijnen, de eerste groot EUR 3.685,= en de overige elk EUR 3.645,= waarbij de eerste termijn op
1 juli 2008 verviel. Ook voor deze lening gold de eenmaands EURIBOR vermeerderd met een individuele opslag van 1,00% per jaar.
Het Borgstellingskrediet 6-jarige EURIBOR lening diende in één bedrag en uiterlijk op
1 december 2007 te zijn opgenomen. Aflossing geschiedde in 24 driemaandelijkse termijnen, de eerste groot EUR 2.330,= en de overige elk EUR 2.290,= waarbij de eerste termijn op
1 juli 2008 verviel. Ook voor deze lening gold de eenmaands EURIBOR vermeerderd met een individuele opslag van 1,00% per jaar.

2.6 Ter zekerheid van het verleende krediet is een krediethypotheek gevestigd
ad EUR 1.550.000.=, zijn twee borgstellingen ad EUR 50.000,= overeengekomen alsmede pandrechten op vorderingen, voorraden en bedrijfsinventaris.

2.7 In de kredietovereenkomst is verder een paragraaf ten aanzien van OTC-derivaten opgenomen:

OTC-derivaten
– ABN AMRO is bereid om onder hoofdelijke aansprakelijkheid van elke Kredietnemer (hierna ook te
noemen: “Cliënt”), tot wederopzegging, derivatentransacties aan te gaan met de Cliënt, voor zover deze
hieronder is vermeld. (…) De bijgesloten Algemene Bepalingen Derivatentransacties mei 2001 zijn van toepassing op alle derivatentransacties tussen de Cliënt en ABN AMRO.

Door ondertekening van deze Kredietovereenkomst verklaart de Cliënt een exemplaar van deze Algemene Bepalingen te hebben ontvangen.

– In aanvulling op artikel 8 van de Algemene Bepalingen Derivatentransacties mei 2001 zal gelden dat
ABN AMRO, zonder dat enige sommatie of ingebrekestelling vereist zal zijn, eveneens één of meerdere
lopende transacties onmiddellijk en in zijn geheel kan beëindigen en alles wat door de Cliënt uit hoofde
daarvan, al dan niet opeisbaar of onder voorwaarde, is verschuldigd, onmiddellijk in zijn geheel
tussentijds kan opeisen, indien en zodra de kredietfaciliteit bij ABN AMRO wordt beëindigd.
– Tevens zendt ABN AMRO de Cliënt ter informatie de brochure OTC-derivatentransacties. Door
ondertekening van deze Kredietovereenkomst verklaart de Cliënt deze brochure te hebben ontvangen.

2.8 In een offerte van 13 december 2007 schrijft ABN AMRO:

(…) Zoals afgesproken informeren wij u met dit schrijven nader over die swap welke uw onderneming de gewenste bescherming kunnen bieden. Wij beperken ons hier tot het renterisico op uw financieringsportefeuille.
De OTC derivatenproducten, die ABN AMRO verkoopt, hebben tot doel de onderneming te beschermen tegen de mogelijke gevolgen uit dat risico (hedging). Het gaat in alle gevallen om maatwerk. Daarom is het belangrijk dat de onderliggende waarde, waarop het derivaat bescherming moet geven, uitdrukkelijk wordt benoemd. (…)
Mogelijkheden tot bescherming
Bij het samenstellen van de productvorm(en) gaan wij uit van de volgende modaliteiten:
Leningvorm : Euribor lening
Hoofdsombescherming : EUR 770.000
Afbouwbescherming : Conform onderliggende leningen
Uiterlijke opnamedatum : 1 januari 2008
Ingangsdatum bescherming : 1 januari 2008
Einddatum bescherming : 1 januari 2018
(…)
Bijlagen:
– Productinformatieblad Rente Swap

2.9 De Klant heeft deze offerte niet geaccepteerd.

2.10 Partijen hebben vervolgens in 2008 besprekingen gevoerd, onder meer op 19 maart.

2.11 Op 8 oktober 2008 hebben partijen wederom gesproken. Daarbij heeft ABN AMRO informatie verstrekt aan de Klant over een Cap with Knock-in Floor (hierna ook te noemen: CKIF).

2.12 Op 10 oktober 2008 heeft de Klant telefonisch met ABN AMRO een CKIF afgesloten.

2.13 Een door de Klant op 31 oktober 2008 voor akkoord getekende transactie vermeldt:
Betreft: Bevestiging Cap with Knock In Floor
(…)
Transactiedatum : 10.10.08
Ingangsdatum : 01.11.08
Einddatum : 01.11.18
Initiële Hoofdsom : EUR 988,050.00
Cap (zie ook punt 3, Verdere bepalingen)
(…)
Contractrente Cap : 4,80%
(…)
Knock-in Floor (zie ook punt 3 Verdere bepalingen)
(…)
Contractrente Knock-in Floor : 4.80%
Knock-in strike niveau : 3,80%
(…)
Referentierente : 1 MAAND EUR-EURIBOR-Reuters
(…)
3. Verdere bepalingen:
Op iedere Fixatiedatum wordt de Referentierente vergeleken met de Contractrente, van de Cap en het Knock-in strike niveau.
Wanneer de Referentierente hoger is dan de Contractrente van de Cap vergoedt de Verkoper aan het eind van de betreffende renteperiode het verschil tussen de Referentierente en de Contractrente van de Cap, verrekend over de Hoofdsom, aan de Koper van de Cap.
Wanneer op de Fixatiedatum de Referentierente hoger is dan het Knock-in strike niveau en lager dan of gelijk aan het Cap niveau vindt er geen verrekening plaats uit hoofde van de Transactie
Wanneer op de Fixatiedatum de Referentierente lager is of gelijk aan het Knock-in strike niveau vergoedt de Verkoper van de Knock-in Floor aan het einde van de betreffende renteperiode het verschil tussen de Contractrente van de Knock-in Floor en de referentierente verrekend over de Hoofdsom aan de koper van de Knock-in Floor
(…)
5. Door ondertekening van deze bevestiging verklaart Cliënt:
* naar tevredenheid door de Bank te zijn ingelicht over de Transactie en alle gewenste informatie, waaronder een productbeschrijving en uitleg, van de Bank te hebben ontvangen.
* zelfstandig – of eventueel met behulp van door cliënt ingeschakelde (financiële) adviseurs – deze Transactie te hebben geanalyseerd.
* zich te realiseren dat de Bank uw contractspartij is en niet uw (financieel) adviseur.
* dat de Transactie past in de risicobeheersing strategie van de Cliënt.
* zich bewust te zijn van de mogelijke specifieke risico’s die inherent zijn aan het product.
* dat de in deze bevestiging vastgelegde variabelen van de Transactie volledig en correct zijn weergegeven. (…)

2.14 Het bij de transactie bevestiging gevoegde ‘overzicht verloop transactie’ laat een hoofdsom van EUR 988,050.00 zien bij aanvang van de transactie die ieder kwartaal afneemt tot een bedrag van EUR 795.515 per 1 november 2018.

2.15 In 2008 dan wel begin 2009 zakte het rentetarief door de rentevloer van 3,8% en werd de Klant het vaste percentage van 4,8% verschuldigd aan ABN AMRO. De rente is nadien onder de 3,8% gebleven.

2.16 Ingevolge een wijziging in de organisatiestructuur van de Klant in 2014 is een Cliëntprofiel Treasury opgemaakt ten behoeve van de Klant.

2.17 In het kader van de interne herbeoordeling van rentederivatendossiers heeft ABN AMRO de Klant in een brief van 30 november 2015 geïnformeerd over de uitkomst van deze herbeoordeling. Daaruit volgt dat de hoofdsom van de CKIF sinds 1 januari 2009 hoger geweest is dan de resterende hoofdsom van de onderliggende financieringen, als gevolg van periodieke aflossingen op de leningen. ABN AMRO heeft de Klant een compensatie aangeboden van EUR 3.300,=. Voorts heeft ABN AMRO de Klant aangeboden de CKIF om te zetten in een renteswap. ABN AMRO heeft de brief in een op 30 november 2015 met de Klant gehouden gesprek in een presentatie toegelicht.

2.18 De Klant heeft ABN AMRO op 7 december 2015 een rapport doen toekomen waaruit een klacht naar voren komt over de CKIF.
Vervolgens hebben partijen over en weer gecorrespondeerd en heeft ABN AMRO de klacht bij brief van 31 maart 2016 afgewezen. Daarna heeft de gemachtigde van de Klant een klacht bij het derivatenloket van Kifid ingediend.

3. Vordering, klacht en verweer

Vordering van de Klant
3.1 De Klant vordert vergoeding van de door hem geleden schade, begroot op een bedrag van € 268.958 (met peildatum 20 mei 2016, exclusief wettelijke rente).

Grondslagen en argumenten daarvoor
3.2 – De Klant stelt dat ABN AMRO hem in 2007 niet voldoende heeft geïnformeerd over de risico’s en de werking van de CKIF-constructie waardoor er sprake is geweest van een schending van de zorgplicht en onvolledige, ondeskundige advisering.
– Ook heeft ABN AMRO nagelaten om alternatieve oplossingen aan te bieden. Ten aanzien van de aangeboden oplossing is onvoldoende informatie verstrekt en is deze onvoldoende afgestemd op de situatie van de Klant. Zo had de hoofdsom niet moeten worden verhoogd.
– De constructie was verder niet kostenneutraal. De te betalen premie voor de Cap was
€ 38.937, terwijl de klant voor de verkoop van de Floor een premie van € 62.797 had moeten ontvangen. Hij heeft echter niets ontvangen van de bank, waardoor de kosten van deze constructie € 23.860 zijn. De klant is niet geïnformeerd over deze verborgen kosten. Voor hetzelfde bedrag had ABN AMRO ook een Cap kunnen adviseren.
– Indien de Klant een Cap op 5,50% had gekocht dan was hij niet geconfronteerd met de renteverrekeningen uit hoofde van de CKIF en had hij enkel de premie van de Cap hebben moeten betalen ad € 23.317. Een Cap is bovendien een veel eenvoudiger te begrijpen product voor een niet-deskundige op het gebied van rentederivaten.
– De rentevisie van ABN AMRO in januari 2008 wees op een te verwachten daling. Dit is niet besproken met de Klant, die een variabelrentende lening had, waarvoor de daling gunstig zou zijn geweest. ABN AMRO heeft slechts de nadruk gelegd op een dreigende rentestijging met het advies om dat risico af te dekken.

Verweer van ABN AMRO
3.3 ABN AMRO heeft de stellingen van de Klant gemotiveerd weersproken. Voor zover nodig zal de Commissie bij de beoordeling daarop ingaan.

4. Beoordeling

Inleidende opmerkingen
4.1 ABN AMRO heeft ter zitting gerefereerd aan een uitspraak van het Hof Amsterdam (ECLI:NL:GHAMS:2016:4022, 4 oktober 2016). In die zaak was het hof voorshands van oordeel dat de rechtsverhouding tussen partijen als een adviesrelatie moet worden gekwalificeerd en dat het partijdebat zich onvoldoende daarop had toegespitst. Vervolgens overwoog het hof de zaak naar aanleiding van de akkoordverklaring van de betreffende bank met het Uniform Herstelkader aan te houden en partijen de gelegenheid te geven te beproeven of zij een minnelijke regeling kunnen sluiten. Indien geen overeenstemming wordt bereikt, mogen partijen zich alsnog uitlaten over voornoemde rechtsverhouding.
4.2 De Commissie merkt op dat Kifid in juli 2016 partijen die een geschil bij het derivatenloket hadden lopen – als ook partijen die daar naderhand een geschil aan hebben voorgelegd – heeft geïnformeerd over de omstandigheid dat procedures bij Kifid hangende de uitvoering van het Uniform Herstelkader zullen worden aangehouden. Kifid heeft partijen evenwel de mogelijkheid geboden procedures voort te zetten. Onderhavige zaak is daar een voorbeeld van. Partijen, en met name MKB-ers, kunnen er een gerechtvaardigd belang bij hebben eerder uitsluitsel te verkrijgen over de juridische haalbaarheid van hun klacht, niettegenstaande het feit dat een mogelijke onder het Uniform Herstelkader toe te kennen (coulance)vergoeding hoger of lager kan uitvallen dan het resultaat van een procedure bij Kifid (zie in gelijke zin de uitspraak van de Commissie van 14 juni 2017, 2017-376).

Klachtplicht en verjaring
4.3 ABN AMRO heeft ter zitting desgevraagd meegedeeld haar in de schriftelijke procedure aangevoerde weren ter zake het al dan niet voldoen door de Klant aan de klachtplicht
ex artikel 6:89 BW en verjaring van diens vordering als bedoeld in artikel 3:310 BW te laten rusten. Aldus bestaat er voor de Commissie geen aanleiding meer om deze te bespreken.

Zorgplicht
4.4 De vraag die voorligt, is of ABN AMRO jegens de Klant de zorg in acht heeft genomen die in de gegeven omstandigheden van haar mocht worden verwacht. Daarbij komt het vooral aan op de omstandigheden van het geval (vergelijk de uitspraken van de Commissie van onder meer 1 maart 2016: 2016-091, 2016-092, 2016-093; 11 augustus 2016: 2016-361;
20 september 2016: 2016-434; 17 maart 2017: 2017-184 en 14 juni 2017: 2017-376 en
2017-377). In het bijzonder is daarbij van belang dat ABN AMRO als professionele en ter zake kundige dienstverlener stond tegenover een relatief kleine ondernemer waarvan in beginsel geen bijzondere kennis over renterisico’s en de instrumenten ter afdekking daarvan mocht worden verwacht.
Voorts is van belang dat aan een product als de onderhavige CKIF risico’s zijn verbonden die voor iemand zonder bijzondere kennis van of ervaring met deze producten niet meteen inzichtelijk zijn. Van ABN AMRO, die een dergelijk product adviseert of aanbiedt, mag dan ook ten minste worden verwacht dat zij, mede gelet op de eventuele kennis en ervaring van haar klant, deze klant zodanige informatie verschaft over de eigenschappen van het geadviseerde of aangeboden product, de mate waarin het product beantwoordt aan de wensen en behoeften van de klant, de mogelijke gevolgen en de specifieke risico’s verbonden aan het afsluiten van transacties betreffende het product, en van alternatieve manieren met renterisico’s om te gaan, zodat de klant een weloverwogen keuze kan maken. ABN AMRO dient daarbij te voorkomen dat de klant een product afneemt dat voor hem niet passend is, tenzij de klant er desbewust voor kiest een niet-passend product af te nemen.
Het komt er hierbij in beginsel niet op aan of de CKIF al dan niet als een complex product in de zin van het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen (Bgfo) moet worden gekwalificeerd, al zal aan voorlichting meer verlangd worden naarmate het product ingewikkelder is. Evenmin is het in het algemeen voor de hier bedoelde verplichtingen doorslaggevend of ABN AMRO enkel als wederpartij optreedt of expliciet tevens als adviseur van de klant. Indien aan de zijde van de klant de benodigde deskundigheid ontbreekt, zal ABN AMRO immers in de praktijk gewoonlijk mede een adviserende (in de zin van begeleidende) rol vervullen.
Indien ABN AMRO het aangaan van een rentederivaat heeft aangeraden, zal moeten worden beoordeeld of een redelijk bekwaam en redelijk handelend adviseur dat advies had mogen geven.

4.5 De Commissie stelt vast dat in de kredietovereenkomst van november 2007 de ‘OTC’-derivaten’ paragraaf is opgenomen (zie hiervoor onder 2.8). Verder stelt de Commissie vast dat partijen meerdere malen hebben gesproken over de mogelijkheid de met de kredietovereenkomst gepaard gaande renterisico’s af te dekken. Zo heeft ABN AMRO de Klant in december 2007 een renteswap geoffreerd, die de Klant niet heeft geaccepteerd. Partijen zijn vervolgens gedurende het jaar 2008 meermaals in gesprek geweest hetwelk geleid heeft tot de afname door de Klant van een rentederivaat, de CKIF, in oktober 2008.

4.6 ABN AMRO heeft meerdere afschriften van e-mails uit die periode overgelegd, gericht aan een bestuurder van de Klant en de boekhouder van de Klant, overigens enkel verstuurd naar het e-mailadres van die laatste. In december 2007 heeft ABN AMRO daarin de werking van een renteswap uitgelegd en in maart 2008 de mogelijkheden van een renteswap en een CKIF uiteengezet als ook productinformatie opgenomen. Daarnaast heeft ABN AMRO een naar haar zeggen tijdens het gesprek van 8 oktober 2008 gegeven presentatie getiteld ‘Treasury oplossing’ overgelegd. Daarin heeft ABN AMRO informatie gegeven over achtereenvolgens een renteswap (met inbegrip van voor- en nadelen ervan), een rente cap, een rente floor en een rente collar, gevolgd door een vergelijking van de rentekosten van deze verschillende producten ten opzichte van een niet afgedekte lening op basis van variabele rente. De Klant heeft gesteld deze niet te hebben ontvangen en de presentatie niet te hebben gezien. ABN AMRO heeft deze stellingen betwist. De Commissie kan, gelet op het navolgende, de vraag in het midden laten of de informatie als door ABN AMRO verstrekt de Klant daadwerkelijk heeft bereikt.

4.7 Ter zitting is het de Commissie namelijk genoegzaam gebleken dat partijen in 2007 zowel een renteswap als een rentecap hebben besproken, dat het destijds de wens van de Klant was geen renteswap af te sluiten en dat hij evenmin van zins was de premie als verschuldigd zou zijn geweest voor het afnemen van een rentecap te voldoen. De Commissie acht gelet op deze gang van zaken het overeenkomen van de CKIF in 2008 geen onlogisch vervolg. Immers, met dit product werd tegemoetgekomen aan de wensen van de Klant geen premie te betalen voor een rentecap. Door de samenstelling van de rentecap met een ‘floor’ en de afstemming van de uitoefenprijs van beide producten hieven de te ontvangen en te betalen premies elkaar namelijk op en werden er als zodanig geen kosten voor in rekening gebracht aan de Klant. Meer specifiek is bij een CKIF sprake van een gekochte rentecap en verkochte floor alsmede een verkochte digital floor. Dit laatste element zorgde er in dit geval voor dat de bandbreedte (het verschil tussen de 3,8 en 4,8%) enigermate is verbreed. De Klant heeft ter zitting beaamd dat het kostenaspect de reden is geweest te besluiten tot afname van de CKIF, de werking waarvan hem, de digital floor incluis, naar eigen zeggen ook is uitgelegd.

4.8 De vervolgvraag is dan of met het adviseren van dit product ABN AMRO een voor de Klant passende oplossing heeft aangedragen. De Commissie is van oordeel dat dit, gelet op alle omstandigheden van het geval, inderdaad zo is.

Dat een Cap an sich een eenvoudiger te begrijpen product is, is alleszins juist, maar dat type rentederivaat was in dit geval geen beter passend alternatief geweest voor de Klant. Nog daargelaten dat ABN AMRO hem in 2007 heeft geïnformeerd omtrent een Cap en hem de keuze daartoe ook heeft gegeven, waren de omstandigheden in 2008 voor wat betreft de wens van de Klant niet te betalen voor een rentederivaat ter afdekking van de renterisico’s op de lopende kredieten niet veranderd en acht de Commissie het niet aannemelijk dat hij bij een hernieuwd aanbod voor een Cap daar ook voor zou hebben gekozen. Uit het voorgaande volgt dat het argument van de Klant, dat hem een Cap had moeten worden verkocht, niet opgaat.

4.9 Aan het voorgaande doet evenmin af het feit dat de CKIF in het Uniform Herstelkader (UHK) is gedefinieerd als een ‘Gestructureerd Rentederivaat met verkochte optionaliteit’. Alhoewel de Commissie de ter zitting ingenomen stelling van de Klant, dat een zodanig gestructureerd product niet deugdelijk is voor MKB-ers, zoals de Klant, in haar algemeenheid nog wel kan onderschrijven, kan het categorisch uitsluiten ervan als treasury oplossing voor een prudente ondernemer niet zonder meer worden aanvaard. De hiervoor vermelde omstandigheden maken dan ook dat die stelling in onderhavige casus naar het oordeel van de Commissie niet kan worden gevolgd.

Rentevisie
4.10 De Klant heeft te berde gebracht dat het economisch bureau van ABN AMRO in 2008 een daling verwachtte van de driemaands Euribor rente. Daaraan heeft hij ter zitting toegevoegd dat de inverse rente curve in oktober 2008 een voorbode was voor dalende korte rente en dat er sprake is van misleiding nu deze informatie niet is gedeeld met de Klant. ABN AMRO heeft hiertegen ingebracht dat een dergelijke rentevisie niet bruikbaar is voor de langere termijn, en daarmee niet voor derivaten, en voorts dat de verwachte richting van de rente een aspect, maar niet het belangrijkste aspect is bij het afdekken van renterisico’s door ondernemers.
De Commissie acht het niet delen door ABN AMRO van de rentevisie van het economisch bureau van diezelfde bank met de Klant niet getuigen van een schoolvoorbeeld van hoe communicatie binnen de gelederen van de bank als ook met cliënten dient te verlopen, maar volgt de Klant niet in zijn stelling dat ABN AMRO hem hiermee heeft misleid. Bovendien vormt de korte termijn rentevisie slechts een onderdeel van het renterisicomanagement, zoals ook door de Klant is erkend.

Kosten verbonden aan de CKIF: marge en premies
4.11 De Klant heeft aangevoerd dat er verborgen kosten aan de CKIF verbonden waren nu het product als ‘zero cost’ aan hem is gepresenteerd. ABN AMRO heeft ter zitting desgevraagd beaamd dat zij bij het afdekken van het renterisico middels de CKIF de Klant marge in rekening heeft gebracht. Die marge dient ook voor het tegensluiten op de OTC markt en vormt aldus geen (pure) winst voor de bank. De Commissie moet het de Klant nageven dat het zeer de vraag is of de Klant op dit punt voldoende is voorgelicht door ABN AMRO. De Commissie acht het niet waarschijnlijk dat het destijds is besproken en er zijn geen aanwijzingen dat ABN AMRO er op een andere manier transparant over is geweest. Het argument van ABN AMRO echter, dat zij een marge in rekening mag brengen, acht de Commissie onvoldoende gemotiveerd betwist door de Klant.
Reden waarom de Commissie het op grond van het in rekening brengen van een marge gevorderde niet toewijsbaar acht.
Anders is dit voor wat betreft de te betalen en te ontvangen premies bij de CKIF.
ABN AMRO heeft naar het oordeel van de Commissie nagelaten een afdoende verklaring te geven voor de omstandigheid dat de verkochte floor in de CKIF niet ten goede is gekomen aan de Klant, zoals door hem is gesteld. De berekening van de Klant (de te betalen premie voor de Cap was € 38.937, de te ontvangen premie voor de verkoop van de Floor bedroeg € 62.797, een verschil van € 23.860), is door ABN AMRO niet gemotiveerd betwist.
De Commissie acht de berekeningswijze van de Klant dienaangaande navolgbaar, maar ziet aanleiding de door hem gebruikte premiewaarden enigszins te nuanceren omdat het haar aannemelijk voorkomt dat de marktprijzen als door de Klant gehanteerd in werkelijkheid licht anders lagen. Rekening houdend met de destijds geldende marktcondities komt de Commissie schattenderwijs (waartoe zij conform het bepaalde in artikel 6:97 BW gerechtigd is) tot een bedrag van € 15.000, hetwelk voor toewijzing in aanmerking komt.

Overige onvolkomenheden
4.12 De Klant heeft verder aangevoerd dat de verhoging van de hoofdsombescherming tussen eind 2007 en het moment van het aangaan van de CKIF in 2008 (van € 770.000 naar € 988.500) niet getuigt van voldoende afstemming van de CKIF op de situatie van de Klant. ABN AMRO heeft ter zitting te berde gebracht dat in 2008 werd aangesloten bij de leningomvang op het moment dat de CKIF werd overeengekomen. Dit acht de Commissie – in lijn met hetgeen zij hiervoor onder 4.7 heeft overwogen inzake de voorlichting ten aanzien van de CKIF – een plausibele verklaring. De Commissie ziet dan ook geen aanleiding om tot een toewijzing te komen van enig uit de verhoging van de hoofdsombescherming voor de Klant voortvloeiend nadeel (bestaande uit de hogere door hem betaalde rentevergoeding dan welke hij verschuldigd zou zijn geweest indien de hoofdsombescherming € 770.000 zou hebben belopen).
De Commissie constateert nog dat er in dit geval een overhedge is ontstaan doordat de CKIF weliswaar in omvang afneemt, maar dat niet geheel synchroon loopt met de tijdstippen van de periodieke aflossingen. Ten aanzien hiervan merkt de Commissie op dat ABN AMRO de Klant reeds een vergoeding heeft aangeboden om het ontstane nadeel teniet te doen. De Commissie gaat er vanuit dat ABN AMRO deze toezegging, indien zij dat niet reeds heeft gedaan, alsnog gestand doet.

Eigen schuld
4.13 Gelet op de aard van de verhouding tussen partijen en de relatieve zwaarte van de vastgestelde tekortkomingen van ABN AMRO ziet de Commissie geen aanleiding om over te gaan tot een andere schadeverdeling op grond van eigen schuld aan de zijde van de Klant.

4.14 Nu de Klant deels in het gelijk is gesteld ziet de Commissie aanleiding hem naast het voornoemde schadebedrag tevens de kosten voor het bij Kifid aanhangig maken van de klacht ad € 500 toe te kennen. Daarnaast wijst zij op de voet van artikel 46.9 een bedrag van € 4.000 toe.

5. Beslissing

De Commissie beslist dat ABN AMRO binnen vier weken na de dag waarop een afschrift van deze beslissing aan partijen is verstuurd, aan de Klant vergoedt een bedrag van € 15.000 met rente gelijk aan de wettelijke rente vanaf 20 mei 2016 tot aan de dag van algehele voldoening alsmede de onder 4.14 genoemde bedragen van in totaal € 4.500.

In artikel 5 van het Reglement van de Commissie van Beroep inzake Geschillenbeslechting Rentederivaten is bepaald in welke gevallen beroep openstaat van bindende beslissingen van de Geschillencommissie voor de beslechting van geschillen over rentederivaten. Daarbij geldt een termijn van drie maanden na verzending van deze uitspraak. Op de website van Kifid vindt u praktische informatie over het instellen van beroep. Zie hiervoor www.kifid/rentederivaten.

U kunt, binnen twee weken na de verzenddatum van deze uitspraak, bij de Voorzitter van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening schriftelijk een verzoek indienen tot herstel van kennelijke vergissingen in de uitspraak. U moet daarbij met name denken aan correctie van reken- of schrijffouten en verbetering van namen en data. De volledige procedure met de termijnen die daarbij in acht moeten worden genomen staat beschreven in artikel 48 van het Reglement rentederivaten.

Bekijk de volledige uitspraak