Mijn Kifid

Uitspraak 2017-627 (Bindend)

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening 2017-627
(prof. mr. M.L. Hendrikse, voorzitter, mr. W.H.G.A. Filott, en mr. J.W.M. Lenting, leden en mr. J. Hadziosmanovic, secretaris)

Klacht ontvangen op : 7 september 2015
Ingediend door : Consument
Tegen : ING Bank N.V., gevestigd te Amsterdam, verder te noemen de Bank
Datum uitspraak : 25 september 2017
Aard uitspraak : Bindend advies

Samenvatting

Opslagwijzigingsbeding bij Euribor gerelateerde geldlening. Consument klaagt erover dat de Bank eenzijdig de aan hem in rekening gebrachte opslag op het Euribortarief heeft verhoogd. De Commissie oordeelt dat in het onderhavige opslagwijziginsbeding en in de overige leningdocumentatie niet is duidelijk gemaakt onder welke omstandigheden, volgens welke mechanismen en in welke mate de opslag kan worden gewijzigd. Consument is naar het oordeel van de Commissie derhalve niet op voorhand in staat gesteld om op basis van duidelijke en begrijpelijke criteria de economische gevolgen die het beding voor hem meebrengt te voorzien. De Commissie concludeert dat het beding in kwestie onredelijk bezwarend is en moet worden vernietigd.
1. Procesverloop

De Commissie beslist met inachtneming van haar Reglement en op basis van de volgende stukken:

• het door Consument ingediende klachtformulier met bijlagen;
• de door Consument ingediende aanvulling op de klacht;
• het verweerschrift van de Bank;
• de door de Bank ingediende aanvulling op het verweerschrift met bijlagen;
• de repliek van Consument;
• de dupliek van de Bank.

De Commissie stelt vast dat partijen hebben gekozen voor bindend advies.

Partijen zijn opgeroepen voor een hoorzitting op 9 november 2016 en zijn aldaar verschenen.

2. Feiten

De Commissie gaat uit van de volgende feiten.
2.1 Consument heeft ter financiering van een belegging op 11 mei 2000 een zogenoemde Euroflexlening (hierna: geldlening) afgesloten bij de Bank. Voor zover relevant is in de offerte opgenomen:
(…)

(…)

(…)

2.2 Op de geldlening zijn van toepassing de Algemene Bankvoorwaarden en de Voorwaarden Kredietfaciliteit. De laatst vermelde voorwaarden zijn opgenomen in een aan de offerte gehecht Clausuleblad.
2.3 Partijen zijn overeengekomen dat op de geldlening een variabele rente van toepassing is. De rente is gelijk aan het zogenoemde EURIBOR-tarief vermeerderd met een zogenoemde renteopslag. EURIBOR staat voor Euro Interbank Offered Rate. Het toepasselijke EURIBOR-tarief is het EURIBOR-tarief dat bij een rentevast periode van één maand behoort. Op grond van de geldleningsovereenkomst (hierna: de overeenkomst) kan de Bank de renteopslag éénmaal per twee jaar wijzigen; daarmee bevat de overeenkomst een zogenoemd opslagwijzigingsbeding.
2.4 De renteopslag is bij aanvang van de overeenkomst vastgesteld op 1,00%.
2.5 De renteopslag is sinds de aanvang van de overeenkomst meermaals verhoogd door de Bank.
2.6 Uit de brief van de Bank van 23 augustus 2011 blijkt dat de renteopslag vanaf 1 september 2011 is vastgesteld op 4,33%.
2.7 Uit de brief van de Bank van 13 augustus 2012 blijkt dat de renteopslag vanaf 1 september 2012 tot en met 1 september 2013 is vastgesteld op 4,91%.
2.8 Op 11 maart 2014 heeft Consument de Bank een brief gestuurd aangaande de door de Bank verhoogde renteopslag.
2.9 Op 2 februari 2015 heeft Consument een klachtenbrief gestuurd naar de Bank.
2.10 De Bank heeft op 13 februari 2015 schriftelijk gereageerd op de klachtenbrief van Consument.
2.11 Op 26 maart 2015 heeft Consument een bezwaarschrift ingediend bij de directie van de Bank tegen de reactie van de Bank d.d. 13 februari 2015.
2.12 De Bank heeft op 5 juni 2015 gereageerd op het bezwaar van Consument d.d. 26 maart 2015. Zijn verzoek de hoogte van de opslag weer vast te stellen op het destijds overeengekomen percentage van 1,00% heeft de Bank afgewezen.
2.13 Op 4 september 2015 heeft Consument zijn klacht voorgelegd aan het Kifid.

3. Vordering, klacht en verweer

Vordering Consument
3.1 Consument vordert primair dat de Bank wordt veroordeeld de opslag op het EURIBOR-tarief te verlagen naar het niveau zoals contractueel is overeengekomen in mei 2000 onder terugbetaling van de te veel betaalde rente, vermeerderd met de wettelijke rente daarover, tot en met heden.
3.2 Consument vordert subsidiair dat de Bank wordt veroordeeld tot het geven van klaarheid over de momenten waarop en de mate waarin de renteopslag vanaf 2000 is verhoogd zodat beoordeeld kan worden of de verhogingen redelijk waren en zo ja, de mate waarin de verhogingen redelijk waren. Voorts vordert Consument dat het wijzigingsbeding, ingeval van toewijzing van de subsidiaire vordering, onder toepassing van artikel 6:230 lid 2 BW als volgt wordt aangepast:

“Indien de ontwikkeling van de rente op de geld- en kapitaalmarkt haar daartoe aanleiding geeft, kan de opslag op het EURIBOR-tarief door de bank worden herzien, met een maximum van eenmaal per twee jaar en (ingeval van een opwaartse wijziging) met maximaal 25 basispunten per wijziging. Ingeval de bank een wijziging overweegt, zal zij dat voornemen en de implicaties daarvan ten minste drie maanden voor de gewenste ingangsdatum schriftelijk aan kredietnemer aankondigen’’.

Grondslagen en argumenten daarvoor
3.3 Ter onderbouwing van zijn vordering heeft Consument aangevoerd het handhaven van de verhoogde renteopslag op het EURIBOR-tarief om diverse redenen niet gerechtvaardigd te achten. Consument heeft daarbij aangevoerd dat hij bij het aangaan van de overeenkomst niet op transparante wijze is geïnformeerd omtrent de renteopslag en het wijzigingsbeding.

Hierdoor heeft Consument zich geen goed en volledig oordeel kunnen vormen over de kernprestatie en de voorwaarden die de kernprestatie direct raken en zijn bij Consument onjuiste verwachtingen gewekt over het meebewegen van de renteopslag met het EURIBOR-tarief. Voorts heeft Consument aangevoerd dat over het wijzigingsbeding niet is onderhandeld en dat het beding de rechten en verplichtingen tussen Consument en de Bank aanzienlijk verstoort ten nadele van de Consument.
Consument heeft tevens aangevoerd dat de bevoegdheid van de Bank op grond van het wijzigingsbeding wordt begrensd door de redelijkheid en billijkheid omdat niet duidelijk is uit welke bestanddelen de renteopslag bestaat en waarvoor deze dient. Tot slot heeft Consument aangevoerd dat het wijzigingsbeding onredelijk bezwarend is. Dat maakt dat het wijzigingsbeding volgens Consument een oneerlijk beding is in de zin van Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 (hierna: de Richtlijn), met als gevolg dat het wijzigingsbeding voor Consument niet bindend is op grond van artikel 6 van de Richtlijn.

Verweer van de Bank
De Bank heeft, kort en zakelijk weergegeven, de volgende verweren gevoerd:
3.4 De Bank heeft primair een formeel verweer gevoerd. Het verweer houdt in dat Consument niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn klacht, aangezien de klacht van Consument niet binnen drie maanden, na dagtekening van het definitieve schriftelijke standpunt van de Bank, bij het Kifid is ingediend op de daartoe voorgeschreven wijze van het Reglement Ombudsman & Geschillencommissie Financiële Dienstverlening, geldig tot 1 april 2017 (hierna: het Reglement). Ten tweede heeft Consument zijn klacht niet binnen bekwame tijd aan de directie van de ING voorgelegd. Hiervoor verwijst de Bank naar artikel 6:89 BW. Tot slot stelt de Bank, dat indien de Geschillencommissie Consument wel ontvankelijk verklaart, de klacht van Consument tweeledig is en dat verhoging van de opslag vóór 2007 los dient te worden gezien van verhoging van de opslag na 2007. Voor de periode vóór 2007 is de interne klachtenprocedure niet doorlopen waardoor deze periode niet in behandeling kan worden genomen door de Geschillencommissie.
3.5 Het inhoudelijke verweer van de Bank houdt in dat het wijzigingsbeding niet kwalificeert als een onredelijk beding op grond van de Richtlijn of artikel 6:233 BW, omdat het een kernbeding is, erover is onderhandeld en het beding duidelijk en begrijpelijk is geformuleerd, dan wel valt onder de uitzonderingsgrond in punt 2, sub b van de Bijlage bij de Richtlijn.

4. Beoordeling

Ontvankelijkheid:
4.1 De Commissie zal allereerst het door de Bank opgeworpen formele verweer behandelen. Bij de beoordeling van het formele verweer van de Bank is de Commissie van oordeel dat Consument ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn klacht op grond van artikel 12 van het Reglement en dat de Bank geen beroep op de artikelen 19 en 20 van de Algemene Bankvoorwaarden toekomt. De Commissie overweegt hiertoe als volgt.
4.2 Ten eerste: op grond van artikel 12 van het Reglement dient de klacht bij Kifid in beginsel te worden ingediend binnen één jaar nadat Consument zijn klacht aan Aangeslotene heeft voorgelegd of binnen drie maanden na de dagtekening van het definitieve schriftelijke standpunt over de klacht van de Bank. Het definitieve schriftelijke standpunt van de Bank dateert van 5 juni 2015.
De Bank stelt zich op het standpunt dat de klacht door Consument niet binnen drie maanden nadien is ingediend bij het Kifid omdat de klacht niet binnen deze termijn is ingediend op de voorgeschreven wijze.

De Bank verwijst hiervoor naar artikel 11 van het Reglement. De Commissie oordeelt dat op basis van de op 4 september 2015 toegestuurde stukken door Consument, bestaande uit een begeleidende brief en stukken die de interne klachtenprocedure vormen bij de Bank, voldoende duidelijk is wat de strekking is van de klacht. Daarnaast is het niet ongebruikelijk dat, nadat de klacht bij het Kifid is ingediend, de Consument om aanvullende stukken wordt gevraagd om de klacht nader te onderbouwen. Nu de Commissie oordeelt dat Consument voldoet aan de driemaandstermijn zoals vermeld in het Reglement, volgt geen behandeling van de eenjaarstermijn.
4.3 Ten tweede stelt de Bank zich op het standpunt, met verwijzing naar de artikelen 19 en 20 van de Algemene Bankvoorwaarden, dat Consument de door de Bank aan hem gestuurde opgaven direct na ontvangst daarvan dient te controleren, of door of namens hem gegeven opdrachten juist en volledig zijn uitgevoerd en dat Consument in geval een onjuistheid of onvolledigheid de Bank daarvan zo spoedig mogelijk op de hoogte dient te brengen. De Bank stelt dat op grond hiervan Consument na ontvangst van de bevestiging van de nieuwe opslag direct had dienen aan te geven bij de Bank dat de verhoging van de opslag in zijn ogen onterecht was. De Commissie volgt dit standpunt van de Bank niet. De artikelen 19 en 20 van de Algemene Bankvoorwaarden zien op controle door de Consument van bankbescheiden en uitgevoerde opdrachten. Consument trekt de rechtmatigheid van het in de geldleningsovereenkomst opgenomen opslagwijzigingsbeding in twijfel en niet de daaruit voortvloeiende opgaven van de Bank over de specifieke in rekening te brengen bedragen. De Commissie volgt het standpunt van Consument dat deze artikelen geen betrekking hebben op de inhoud van overeenkomsten tussen de Bank en haar cliënten of een eventuele schending van de zorgplicht van de Bank in relatie tot de cliënt.

Artikel 6:89 BW:
4.4 De Bank stelt zich verder op het standpunt dat Consument zijn klacht niet binnen bekwame tijd bij de Bank heeft ingediend op grond van artikel 6:89 BW. De Commissie overweegt dat artikel 6:89 BW bepaalt dat de schuldeiser op een gebrek in de prestatie geen beroep meer kan doen, indien hij niet binnen bekwame tijd nadat hij het gebrek heeft ontdekt of redelijkerwijze had moeten ontdekken, bij de schuldenaar ter zake heeft geprotesteerd. Bij de beantwoording van de vraag of is voldaan aan de in artikel 6:89 BW besloten liggende onderzoeks- en klachtplicht, dient acht te worden geslagen op alle omstandigheden van het geval, waaronder de aard en inhoud van de rechtsverhouding, de aard en inhoud van de prestatie en de aard van het gestelde gebrek in de prestatie, alsmede ook de deskundigheid van de schuldeiser. Bij de beantwoording van de vraag of tijdig is geklaagd op de voet van artikel 6:89 BW is ook van belang of de schuldenaar nadeel lijdt door het (late) tijdstip waarop de schuldeiser heeft geklaagd.

In dit verband dient een rechter – en ook de Commissie – rekening te houden met enerzijds het voor de schuldeiser ingrijpende rechtsgevolg van het te laat protesteren zoals in artikel 6:89 BW vermeld, te weten het (rechtens) niet meer kunnen afdwingen van zijn rechten ter zake van de tekortkoming, en anderzijds de concrete belangen waarin de schuldenaar is geschaad door het late tijdstip waarop dat protest is gedaan, zoals een benadeling in zijn bewijspositie of een aantasting van zijn mogelijkheden de gevolgen van de gestelde tekortkoming te beperken. Zie Hoge Raad 8 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY4600.

De Commissie is van oordeel dat Consument de klacht wel binnen bekwame tijd aan de directie van de ING heeft voorgelegd nu de Commissie niet aannemelijk acht dat Consument reeds bij de eerste verhoging van de opslag bekend kon zijn met alle informatie die hij nodig had om te klagen over een onredelijk bezwarend beding. De Commissie is van oordeel dat Consument ervan mag uitgaan dat de door de Bank van toepassing verklaarde bedingen rechtmatig zijn en dat niet van hem kan worden verwacht dat hij telkens zelfstandig onderzoek doet naar de vraag of een bepaald beding voldoet aan de eisen die de wet- en regelgeving hieraan stelt. Nu Consument heeft gesteld dat hij pas in 2014, na onderzoek door een deskundige, heeft begrepen dat de Bank mogelijk onrechtmatig de opslag heeft verhoogd, is de in artikel 6:89 BW bedoelde termijn naar het oordeel van de Commissie pas op dat moment gaan lopen. De Commissie acht het standpunt van Consument des te meer begrijpelijk nu de maatschappelijke discussie omtrent de risico-opslag bovenop de geldleningsrente ontstond in de periode dat Consument zich tot een deskundige wendde om het beding nader te onderzoeken. Voorts heeft de Bank onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij schade heeft geleden doordat Consument zich niet eerder heeft beklaagd.
Niet is gebleken dat het voor haar onmogelijk is om bewijsstukken te leveren of dat zij anders maatregelen had getroffen om eventuele schade voortvloeiende uit de kwalificatie van het beding als onredelijk bezwarend te beperken. Dit brengt mee dat het beroep van de Bank dient te worden verworpen.
4.5 De stelling van de Bank dat de klacht van Consument tweeledig is, en dat voor de jaren vóór 2007 de interne klachtenprocedure nog dient te worden doorlopen, volgt de Commissie niet nu de klacht van Consument inhoudt dat het opslagwijzigingsbeding een oneerlijk beding is. Het beding was al van toepassing bij aanvang van de overeenkomst in 2000. Vernietiging van het beding waar de klacht op ziet zou meebrengen dat alle verhogingen sinds 2000 als onrechtmatig worden gekwalificeerd; daarbij is geen sprake van een onderscheid in verhogingen vóór of na 2007.
4.6 Alle overige door de Bank ingebrachte stellingen leiden niet tot een ander oordeel en zullen onbesproken blijven.

Opslagwijzigingsbeding:
4.7 Ter beoordeling van de Commissie ligt voorts de vraag voor of de Bank gerechtigd was de initieel overeengekomen renteopslag van 1,00% op het toepasselijke EURIBOR-tarief te wijzigen.
4.8 Het beding waaraan de Bank de bevoegdheid tot wijziging van de renteopslag stelt te ontlenen is opgenomen in de offerte van de geldlening.
4.9 Het is vaste Europese rechtspraak dat de nationale rechter – en dus ook de Commissie – ambtshalve het oneerlijke karakter toetst van bedingen die vallen binnen de reikwijdte van de Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 (hierna te noemen ‘de Richtlijn’) betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten. Zie o.a.: HvJ EU 16 januari 2014, C-226/12 (Constructora Principado); HvJ EU 26 april 2012, C-472/10 (Nemzeti/Invitel); HvJ EU 14 maart5 2013, C-453/10 (Aziz); HvJ EU 30 april 2014, C-26/13 (Kásler); HvJ EU 21 maart 2013, C-92/11 (RWE). Alleen bedingen waarover tussen partijen niet afzonderlijk is onderhandeld vallen onder deze richtlijn. Bovendien mag voornoemde toetsing niet zien op bedingen die de kern van de wederzijds te leveren prestaties bevatten (met uitzondering van onduidelijk en onbegrijpelijk geformuleerde kernbedingen).

De plek waarin het beding is opgenomen, bijvoorbeeld de offerte of de algemene voorwaarden, kan een omstandigheid zijn die in dit kader meespeelt, maar is niet van doorslaggevend belang. Het beding in kwestie ziet op de bevoegdheid van de Bank om een onderdeel van de vooraf vastgestelde prijs (de opslag) te wijzigen. Dit beding kan niet worden aangemerkt als kernbeding. Het beding regelt immers niet de prijs zelf, maar slechts de mogelijkheid om deze te wijzigen. De Commissie acht het argument van de Bank, dat het beding voorkomt in de tekst van de offerte, van ondergeschikt belang. Daarbij merkt de Commissie op dat een prijswijzigingsbeding, voorkomt op de zwarte lijst van artikel 6:236 BW. Zie artikel 6:236 sub i BW. De conclusie is dat het beding in kwestie valt onder de reikwijdte van de Richtlijn en dat de Commissie het oneerlijke karakter van het beding moet toetsen.
4.10 Het wettelijk kader van deze toets wordt gegeven door artikelen 6:231 tot en met 6:247 BW.

Waar nodig moeten die bepalingen richtlijnconform worden uitgelegd.
Eerst wordt gekeken of het beding voorkomt op de zwarte, dan wel grijze lijst als bedoeld in de artikelen 6:236 en 6:237 BW. Immers, indien het beding op één van deze lijsten voorkomt, is het beding onredelijk bezwarend, respectievelijk wordt het vermoed onredelijk bezwarend te zijn. Van de bedingen op de genoemde lijsten kan in deze zaak enkel een beding als bedoeld in 6:236 sub i BW in aanmerking komen. Daarin wordt, in samenhang met de aanhef van artikel 6:236 BW, bepaald dat als onredelijk bezwarend wordt aangemerkt een beding dat de gebruiker de bevoegdheid geeft tot een prijsverhoging binnen drie maanden na het sluiten van de overeenkomst, tenzij de wederpartij in dat geval bevoegd is de overeenkomst te ontbinden.
4.11 Het beding in deze zaak geeft de Bank de bevoegdheid om binnen drie maanden na totstandkoming van de overeenkomst de opslag te wijzigen. Anders dan de Bank lijkt te veronderstellen, volgt uit de tariefafspraak niet dat de opslag (pas) na een periode van twee jaren door de Bank kan worden herzien. Naar het oordeel van de Commissie is in het beding geen beperking gesteld aan het moment per wanneer de opslag voor het eerst kan worden gewijzigd. De Commissie concludeert dat de Bank de bevoegdheid heeft om binnen drie maanden na totstandkoming van de overeenkomst de opslag te wijzigen.
4.12 Nu dit is vastgesteld, dient vervolgens te worden beoordeeld of de wederpartij bevoegd is de overeenkomst te ontbinden. Artikel 6:236 sub i BW dient, zoals eerder aangegeven, richtlijnconform te worden uitgelegd. Hoewel er voor Consument formeel geen sprake is van een bevoegdheid tot ontbinding van de overeenkomst, bestaat voor Consument wel, bij het einde van de rentevastperiode, de mogelijkheid om tot aflossing over te gaan. De Commissie ziet zich hier gesteld voor de vraag of dit een reële ontbindingsmogelijkheid is op grond van de Richtlijn mede in het licht van HvJ EU 21 maart 2013, C-92/11 (RWE) (hierna: het arrest van het HvJ EU).
4.13 De Commissie toetst bij haar beoordeling hiervan, op grond van voortschrijdend inzicht, het beding uitdrukkelijk aan de Richtlijn mede bezien het arrest van het HvJ EU en wijkt in zoverre af van de toetsing in GC 2017-362 en GC 2017-364.
4.14 Op grond van het genoemde arrest van het HvJ EU dient de Richtlijn aldus te worden uitgelegd dat bij de beoordeling van de gestelde eisen van goede trouw, evenwicht en transparantie wezenlijk van belang moet worden geacht de vraag of de reden voor, en de wijze van aanpassing van de opslag transparant wordt toegelicht.
Dit is van belang voor Consument zodat deze aan de hand van duidelijke en begrijpelijke criteria eventuele wijzigingen van deze opslag kan voorzien. Wanneer hierover geen informatie is verstrekt vóór sluiting van de overeenkomst, wordt dit in beginsel niet goedgemaakt enkel door het feit dat Consument in de loop van de uitvoering van de overeenkomst wordt geïnformeerd over de opslagwijziging en hij, mocht hij de wijziging niet wensen te aanvaarden, kan opzeggen. Wanneer Consument niet naar behoren en tijdig op de hoogte wordt gebracht van de op til zijnde wijziging, heeft hij geen reële mogelijkheid om de wijziging – en eventueel daarbij verstrekte redenen – te controleren en in voorkomend geval de geldlening af te lossen, al dan niet met gelden verkregen van een andere geldverstrekker. De vraag die voorts beantwoord moet worden is of Consument in concreto daadwerkelijk zijn opzeggingsrecht kan uitoefenen. Zie r.o. 54 en 55 van het arrest van het HvJ EU.
De Bank was in het onderhavige geval niet verplicht om direct na de beslissing tot wijziging van de opslag de Consument hierover te informeren. Uit het dossier blijkt dat Consument tot voor acht dagen, voorafgaand aan het ingaan van een verhoging van de opslag, hiervan op de hoogte kan worden gebracht. De Bank is niet verplicht Consument zo spoedig mogelijk nadat zij een besluit tot wijziging van de opslag heeft genomen te informeren over de wijziging. Naar objectieve maatstaven bezien is voorts de bedongen mededelingstermijn door de Bank te kort om een Consument in de gelegenheid te stellen de geldlening af te lossen en of te herfinancieren. Ten aanzien van de mogelijkheid de overeenkomst onmiddellijk op te zeggen oordeelt de Commissie dat het begrip opzeggen dient te worden gelezen als een manier om de overeenkomst te beëindigen. De Bank heeft gesteld dat Consument vrij is het betreffende krediet af te lossen per einde rentevastperiode. De Commissie overweegt dat onmiddellijke opzegging ofwel aflossing op het moment dat de nieuwe opslag ingaat in de meeste gevallen niet realistisch is omdat veelal voor Consument de mogelijkheid zal ontbreken om de geldlening uiterlijk op dat moment af te lossen. Bovendien is in de offerte bepaald dat bij vervroegde aflossing een bedrag van EUR 226,89 verschuldigd is. Bovenstaande geeft naar het oordeel van de Commissie geen reële mogelijkheid voor Consument tot onmiddellijke opzegging ofwel aflossing van de overeenkomst.
4.15 De Commissie concludeert dat, nu de Bank niet verplicht is Consument zo spoedig mogelijk na het nemen van een besluit tot wijziging van de opslag te informeren over de wijziging en de omstandigheid dat de Consument geen reële mogelijkheid heeft de overeenkomst onmiddellijk kan beëindigen, het beding in kwestie onredelijk bezwarend is en moet worden vernietigd op grond van artikel 6:236 onder i BW in samenhang met de Richtlijn en het arrest van het HvJ EU. Onder toepassing van artikel 3:41 BW blijft de rest van de overeenkomst in stand. Nu het beding in kwestie wordt vernietigd, is de door Consument gedurende de looptijd van de geldlening betaalde opslag, voor zover hoger dan bij aanvang overeengekomen, onverschuldigd betaald en dient dit meerdere door de Bank aan Consument te worden terugbetaald met verrekening van hetgeen door de Consument eventueel minder is betaald voor zover de opslag lager was dan bij aanvang overeengekomen. Alle overige door partijen naar voren gebrachte stellingen en argumenten leiden niet tot een ander oordeel en behoeven gelet op het voorgaande geen bespreking.

4.16 Tot slot overweegt de Commissie dat het belang van het onderhavige geschil rechtvaardigt dat op grond artikel 5.2 van het Reglement van de Commissie van Beroep zowel voor Consument als de Bank beroep open staat tegen de hierna verwoorde beslissing van de Commissie ongeacht of wordt voldaan aan de vereisten van artikel 5.1 en 5.4 van het Reglement van de Commissie van Beroep.

5. Beslissing

De Commissie vernietigt het beding en beslist dat de Bank binnen zes weken na de dag waarop een afschrift van deze beslissing aan partijen is verstuurd, aan Consument vergoedt de door hem gedurende de looptijd van de geldlening betaalde opslag, voor zover hoger dan bij aanvang overeengekomen. Het belang van het onderhavige geschil rechtvaardigt dat op grond van artikel 5.2 van het Reglement van de Commissie van Beroep zowel voor Consument als de Bank beroep open staat tegen de hier verwoorde beslissing van de Commissie.

In overweging 4.16 en in de beslissing is vermeld dat tegen deze uitspraak hoger beroep openstaat bij de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening. Voor het instellen van het hoger beroep geldt een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak. Op de website van Kifid vindt u praktische informatie over het instellen van beroep. Zie hiervoor www.kifid.nl/consumenten/hoe-wordt-uw-klacht-behandeld.

U kunt, binnen twee weken na de verzenddatum van deze uitspraak, bij de Voorzitter van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening schriftelijk een verzoek indienen tot herstel van kennelijke vergissingen in de uitspraak. U moet daarbij met name denken aan correctie van reken- of schrijffouten en verbetering van namen en data. De volledige procedure met de termijnen die daarbij in acht moeten worden genomen staat beschreven in artikel 46 van het Reglement.

Bekijk de volledige uitspraak