Mijn Kifid

Uitspraak 2017-645

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening, nr. 2017-645
(prof. mr. M.L. Hendrikse, voorzitter, mr. J.S.W. Holtrop en mr. B.F. Keulen, leden
en mr. D.G. Rosenquist, secretaris)

Klacht ontvangen op : 1 november 2016
Ingediend door : Consument
Tegen : Coöperatieve Rabobank U.A., gevestigd te Utrecht,
verder te noemen de Adviseur
Datum uitspraak : 2 oktober 2017
Aard uitspraak : Niet-bindend advies

Samenvatting

Consument klaagt dat hem een onredelijk hoge premie in rekening is gebracht en stelt dat de Adviseur daarover niet transparant communiceert. Consument wenst bovendien een marktconforme premie. De Commissie stelt vast dat Consument door middel van een offerte is geïnformeerd over de wijze waarop de premie werd vastgesteld. Consument was op basis van die offerte op de hoogte van het feit dat de premie maandelijks berekend zou worden. Consument wist, althans kon weten, dat geen vaste premie gold. De Adviseur heeft Consument voldoende voorgelicht ten tijde van het sluiten van de overeenkomst. De op Adviseur rustende verplichting gaat niet zo ver dat hij gehouden is inzage te geven in de opbouw van het premiebedrag. Ook rustte op de Adviseur niet de verplichting Consument uit eigen beweging te informeren over eventuele gunstiger alternatieven. De Commissie wijst de vordering van Consument af.

1. Procesverloop

De Commissie beslist met inachtneming van haar Reglement en op basis van de volgende stukken inclusief bijlagen:

• het door Consument (digitaal) ingediende klachtformulier;
• de door Consument ingediende documenten;
• het verweerschrift van de Adviseur van 13 januari 2017;
• de repliek van Consument van 18 januari 2017;
• de aanvullende informatie van Consument van 6 maart 2017;
• de dupliek van de Adviseur van 13 april 2017;
• aanvullende informatie van de Adviseur van 11 mei 2017; en
• de aanvullende reacties van Consument van 11 en 12 mei 2017.

Partijen zijn opgeroepen voor een hoorzitting op 23 augustus 2017 en zijn aldaar verschenen.

De Commissie stelt vast dat Consument heeft gekozen voor een niet-bindend advies. De uitspraak is daardoor niet-bindend.

2. Feiten

De Commissie gaat uit van de volgende feiten.

2.1 Consument heeft in 1999 via de Adviseur een OpMaat Hypotheek afgesloten. Onderdeel van dit hypotheekproduct was een verzekering met polis [..nummer 1..]. Daartoe heeft Consument op 22 december 1998 een aanvraagformulier ondertekend. De verzekering werd afgesloten voor een duur van 27 jaar (namelijk tot 1 januari 2026). Onderdeel van de verzekering was een overlijdensrisicodekking op het leven van Consument en zijn echtgenote (respectievelijk NLG 650.000 en NLG 350.000).

2.2 Consument heeft op zijn verzoek op 11 januari 2008 van de Adviseur een offerte ontvangen voor omzetting van de OpMaat Verzekering naar een SpaarZeker Verzekering. Beoogde ingangsdatum van deze verzekering was 1 februari 2008. De einddatum zou 1 maart 2026 worden. Blijkens de offerte zou verzekerd zijn:

• Een kapitaal bij leven op de einddatum: het tot dan toe opgebouwde tegoed;
• Een kapitaal bij overlijden voor de einddatum: het tot dan toe opgebouwde tegoed met een minimum van:
o EUR 294.957 bij overlijden van Consument en
o EUR 158.823 bij overlijden van de echtgenote van Consument.

Daarbij werd uitgegaan van een inbreng van de waarde van de oude verzekering van EUR 56.229,61. Als premie was vermeld:

“De premie bedraagt per maand € 415,– van 1 februari 2008 tot 1 maart 2026. U betaalt deze premie steeds per maand vooraf. De premie zal automatisch worden aangepast bij wijzigingen van de rentevergoeding op de SpaarZeker Rekening.”

In de offerte is voorts vermeld:

In de offerte is voorts informatie verschaft over de overlijdensrisicopremie. Zo is onder meer vermeld dat de premie maandelijks berekend zou worden en dat de hoogte ervan niet op het polisblad is vermeld:

“Tijdens de looptijd van de verzekering ontvangt u van ons jaaroverzichten. Daarop laten wij zien wat in dat jaar aan premies voor de verzekeringsdekking is ingehouden. Bij de berekening van de premie voor de uitkering bij overlijden in de tabel zijn wij ervan uitgegaan dat de rentevergoeding over het opgebouwde tegoed gedurende de gehele looptijd geldt. In de praktijk zal de rentevergoeding periodiek wijzigen en zullen dus de overlijdensrisicopremies hoger of lager zijn dan hier is vermeld.”

2.3 Consument en zijn echtgenote hebben de offerte op 21 januari 2008 ondertekend. Naar aanleiding daarvan is de OpMaat HypotheekVerzekering met polisnummer [..nummer 1..] omgezet in een SpaarZeker Verzekering (SZV) met polisnummer [..nummer 2..]. Op dat moment is een waarde van EUR 56.237,79 uit de oude verzekering ingebracht in de nieuwe verzekering. Ook deze verzekering was verbonden aan de hypothecaire lening van Consument.

2.4 Ingangsdatum van de verzekering was 1 maart 2008 en de einddatum 1 maart 2024. Voor de verzekering diende oorspronkelijk een premie van EUR 474,90 per maand voldaan te worden. De hoogte van de premie is variabel. Verzekerd is een uitkering bij leven op de einddatum van EUR 276.520,49 en een uitkering van 110% van het spaartegoed ingeval van overlijden vóór de einddatum. Indien 110% van het spaartegoed lager is dan EUR 294.957, zal bij het overlijden van Consument dit bedrag worden uitgekeerd. Indien 110% van het spaartegoed lager is dan EUR 158.823, zal bij het overlijden van de echtgenote van Consument dit bedrag worden uitgekeerd.

2.5 Op de verzekering waren de productvoorwaarden model SZV06 van toepassing. Daarin was – voor zover relevant – bepaald:

Opbouw van het spaartegoed
Voor deze verzekering bent u maandelijks een bedrag verschuldigd, de premie. Daarnaast hebt u de mogelijkheid om extra stortingen te doen. Van uw premie en/of extra storting houden wij een percentage in voor de kosten. Deze kosten staan vermeld op uw polis. Het resterende bedrag de inleg wordt bijgeschreven op de SpaarZekerRekening. De SpaarZeker Rekening is een rekening die wij bij de Rabobank of de Rabohypotheekbank N.V. hebben geopend. Het rentepercentage dat wordt vergoed, is altijd hetzelfde als het rentepercentage dat u bent verschuldigd voor de SpaarZeker Hypotheek. Bijschrijven op deze rekening kan alleen als de verzekering is verpand aan de
Rabobank en/of de Rabohypotheekbank N.V..

Vaststellen van de premie
De premie wordt vastgesteld aan de hand van de looptijd van de verzekering en het beoogde eindkapitaal. Het eindkapitaal is het spaartegoed op de einddatum van de verzekering. De premie moet minstens € 25,00 per maand bedragen. Als gevolg van renteaanpassingen, extra stortingen en extra aflossingen passen wij de premie aan op iedere datum die één of meer volle jaren ligt na de ingangsdatum van de verzekering. Aanpassen van de premie gebeurt zodanig dat op de einddatum van de verzekering het beoogde eindkapitaal wordt bereikt. Voorwaarde voor het automatisch aanpassen van de premie is dat uw tegoed op de SpaarZeker Rekening staat.

2.6 Gedurende de looptijd van de verzekering, in 2015, heeft Consument bij de Adviseur informatie ingewonnen over het doen van een tussentijdse storting in de verzekering. In dat kader heeft de Adviseur ten behoeve van Consument berekeningen gemaakt over de gevolgen van deze storting voor de looptijd, een eventuele verlaging van de premie en het binnen de verzekering op te bouwen kapitaal.

De Adviseur heeft Consument op basis daarvan geadviseerd om, binnen de fiscale bandbreedtes, in december 2015 een storting te doen van EUR 17.000 en in februari 2016 nog eens een storting te doen van EUR 17.000.

2.7 Consument heeft in 2015 met inachtneming van het advies van de Adviseur een storting gedaan van EUR 17.500. De looptijd van de verzekering is toen verkort met 2 jaar. Ook is de premie verlaagd. In 2016 heeft Consument vervolgens aan de Adviseur het verzoek gedaan de tweede extra storting van EUR 17.000 te mogen doen, teneinde de looptijd van de verzekering nogmaals met 1 jaar te bekorten. Deze storting is door Consument gedaan, maar is uiteindelijk teruggeboekt.

2.8 Op enig moment, omstreeks mei 2016, is geconstateerd dat binnen de verzekering van Consument sprake was van een opbouw boven de fiscale vrijstelling. Het zou gaan om een overschrijding van EUR 29.664. De Adviseur heeft zich bereid verklaard het fiscale nadeel van Consument (vermogensrendementsheffing), zodra dit ontstaat, te vergoeden.

2.9 In de correspondentie over de extra storting heeft Consument vanaf enig moment ook vragen gesteld over de opbouw van de door hem betaalde premie (kosten, risicodeel, spaarbedrag). Deze vragen zijn niet (volledig) naar tevredenheid van Consument beantwoord.

3. Vordering, klacht en verweer

Klacht, grondslag en vordering
3.1 Consument klaagt erover dat de Adviseur is tekortgeschoten in zijn verplichtingen jegens hem door (i) een fout te maken die fiscale consequenties heeft (overschrijding fiscale vrijstelling) en (ii) een te hoge overlijdensrisicopremie toe te passen, waar hij niet onderuit kan, en daarover niet-transparant te communiceren en te wijzen op alternatieven.

Fiscale fout
3.2 Consument klaagt erover dat de Adviseur hem eerst na zijn verzoek tot verhoging van het eindkapitaal in december 2015 heeft geïnformeerd dat verhoging sinds twee jaar niet meer mogelijk was. Consument had hierover eerder geïnformeerd willen worden. De Adviseur heeft vervolgens een alternatief geboden: twee stortingen van EUR 17.000 om de looptijd te verkorten. Hiervan bleek uiteindelijk dat alleen de eerste storting in 2015 mogelijk was. Ook op dit punt is de Adviseur volgens Consument derhalve tekortgeschoten. Vervolgens heeft de Adviseur zich nog een derde maal vergist door Consument aanvankelijk onjuist te informeren over de verplichting tot het betalen van inkomstenbelasting.

Overlijdensrisicopremie
3.3 Voor wat betreft de verwijzing van de Adviseur naar de verzekeraar, waar het gaat om de premie, merkt Consument op dat hij meer dan eens getracht heeft in contact te komen met de verzekeraar, maar dat hij steevast werd terugverwezen naar de Adviseur. Consument plaatst vraagtekens bij de informatie die door de Adviseur is verschaft over de wijze van berekenen van de overlijdensrisicopremies en vraagt zich af of deze gegevens passend zijn. Consument stelt dat de Adviseur een rookgordijn opwerpt omtrent de opbouw van de premie en met name het deel voor de overlijdensrisicodekking.

3.4 Consument is van oordeel dat hij, mede gelet op de voor hem ongunstige marktontwikkeling omtrent de rente, een onredelijk hoge premie voor de overlijdensrisicodekking betaalt en dat de Adviseur daarover niet transparant communiceert. Het bevreemdt Consument dat de Adviseur zich op het standpunt stelt dat destijds een overzicht is gegeven van de in te houden premie, terwijl in de correspondentie naar aanleiding van dit geschil het standpunt wordt ingenomen dat de premie elke maand opnieuw wordt berekend. Consument wijst op het standpunt van de Adviseur dat de sterftetabellen vast staan. Consument stelt in dat kader:

“derhalve kan in een louter spaar variant de premie voor de volledige looptijd bepaald worden. Echter de sterftetabellen zijn de afgelopen jaren (positief) bijgesteld. Wanneer elke maand de premie wordt bepaald zou deze moeten dalen cq. meer marktconform moeten zijn.”

Vordering
3.5 Consument vraagt een vergoeding van de belasting die hij zal moeten afdragen aan het einde van de looptijd van de verzekering. Daarnaast vraagt Consument toepassing van een marktconforme premie voor de overlijdensrisicodekking, voor de resterende looptijd van de verzekering.

Verweer
3.6 De Adviseur heeft de volgende verweren gevoerd in reactie op beide klachten van Consument.

Overschrijding fiscale vrijstelling
3.7 Ten aanzien van dit klachtonderdeel heeft de Adviseur erkend dat hij een fout heeft gemaakt. Om die reden heeft de Adviseur Consument aangeboden het fiscale nadeel, de vermogensrendementsheffing, die hij mogelijk in de toekomst aan de belastingdienst over het teveel opgebouwde spaartegoed verschuldigd is, te vergoeden.

3.8 De Adviseur is bereid deze vergoeding nu al te geven. Daarbij gaat de Adviseur uit van het verwachte verloop van de vermogensopbouw in de SpaarZekerVerzekering en van de nu geldende wet- en regelgeving. Indien Consument hiermee instemt, zal de Adviseur direct tot betaling overgaan. Consument en de Adviseur zullen daarna niets meer van elkaar te vorderen hebben, ten aanzien van de vermogensrendementsheffing over het teveel opgebouwde spaartegoed. Indien in de toekomst blijkt dat Consument geen vermogensrendementsbelasting verschuldigd is, behoeft Consument de vergoeding niet te restitueren. Een andere mogelijkheid is dat Consument wacht tot het nadeel daadwerkelijk optreedt en dat hij de Adviseur dan aanspreekt. Dat zal voor het eerst over het jaar 2023 zijn.

3.9 Op basis van de informatie en gegevens die nu voorhanden zijn en op basis van de geldende fiscale wetgeving en uitgaande van een vermogensrendementsheffing van 1% zal Consument naar schatting ongeveer EUR 321 aan de fiscus verschuldigd zijn. Hierbij gaat de Adviseur uit van een normale opbouw van het spaartegoed, waarbij per 1 januari 2023 voor het eerst het grensbedrag van de bezitsvrijstelling wordt overschreden met EUR 5.938 (EUR 252.794 minus EUR 246.856) en op 1 januari 2024 met EUR 26.205 (EUR 273.061 minus EUR 246.856). De Adviseur stelt voor een afgerond bedrag van EUR 350 tegen finale kwijting aan Consument te vergoeden.

3.10 Consument zal over de aangroei boven de bezitsvrijstelling al vermogensrendementsheffing betalen en behoeft dan bij de uitkering niet ook nog eens belasting te betalen. Door middel van artikel AM lid 3 sub b Invoeringswet Wet Inkomstenbelasting 2001 heeft de wetgever hiervoor gezorgd.

Hoogte overlijdensrisicopremie
3.11 De Adviseur benadrukt dat hij geen invloed heeft op de hoogte van de overlijdensrisicopremie. Het is de verzekeraar die de hoogte van de premie bepaalt. Voor klachten over de hoogte van de premie dient Consument zich dan ook tot de verzekeraar te wenden.

3.12 De overlijdensrisicopremie wordt maandelijks opnieuw vastgesteld aan de hand van een sterftetafel. Hoe de premiebetalingen zich gedurende de looptijd ontwikkelen, wordt bij aanvang van de overeenkomst reeds vastgesteld door de verzekeraar.

3.13 Van een woekerpolis/wurgcontract, zoals Consument stelt, is geen sprake. Consument wist ten tijde van het sluiten van de overeenkomst wat de premie-inleg zou zijn, wat het eindkapitaal zou zijn bij leven en wat de uitkering bij overlijden zou zijn. Consument was ten tijde van het sluiten van de overeenkomst ook bekend met het feit dat de SpaarZekerVerzekering een overlijdensrisicodekking van minimaal 110% van het opgebouwde spaartegoed kent. Deze minimale dekking kon worden uitgebreid met een aanvullende verzekering. Consument en zijn echtgenote zijn beiden aanvullend verzekerd. Hiervoor is Consument een premie verschuldigd. Consument is hiermee akkoord gegaan door ondertekening van de verzekeringsofferte voor de SpaarZekerVerzekering.

3.14 Dat de premie van de verzekering van Consument niet overeenkomt met de berekening van Consument of met een premie die vandaag de dag moet worden voldaan voor een (losse) overlijdensrisicoverzekering , betekent niet dat de overlijdensrisicopremie van de SpaarZekerVerzekering niet marktconform is.

3.15 De Adviseur verklaart zich bereid eventuele aanvullende vragen van Consument over dit onderwerp te beantwoorden. De Adviseur bestrijdt dat hij over dit onderwerp een rookgordijn heeft opgeworpen. De Adviseur heeft Consument te allen tijde getracht zo goed mogelijk inzicht te verschaffen in de werking van het product en de totstandkoming van de overlijdensrisicopremies.

4. Ter zitting

4.1 Partijen hebben overeenstemming bereikt over klachtonderdeel I. De klacht van Consument is weggenomen door het aanbod van Rabobank het eventuele fiscale nadeel te vergoeden. Dit heeft Consument ter zitting nogmaals bevestigd. De Commissie zal in haar beoordeling dan ook niet ingaan op en een beslissing geven over dit klachtonderdeel, dat door Consument is ingetrokken.

4.2 Ten aanzien van het tweede klachtonderdeel heeft Consument ter zitting toegelicht dat zijn klacht primair gaat over de redelijkheid van de in rekening gebrachte premie, maar ook om de communicatie daaromtrent door de Adviseur en de bejegening van Consument in dat verband.

4.3 De Adviseur stelt Consument steeds zo volledig mogelijk geïnformeerd en voorgelicht te hebben. De Adviseur heeft desgevraagd laten weten dat aanpassing van de premie alleen mogelijk is, bij aanpassing van de dekking. Een aanpassing op de grond dat er inmiddels andere (goedkopere) producten bestaan, is niet mogelijk.

5. Beoordeling

5.1 Consument klaagt erover dat aan hem een onredelijk hoge premie in rekening is gebracht voor de overlijdensrisicodekking en dat de Adviseur daarover niet transparant communiceert. Consument stelt dat uit de stukken niet blijkt welke premie betaald wordt. Hij wenst dat een marktconforme premie voor de overlijdensrisicodekking wordt vastgesteld.

5.2 Uitgangspunt bij de beoordeling van het onderhavige geschil vormt de relatie tussen Consument en de Adviseur. Dit is een andere relatie dan de relatie tussen Consument en zijn contractspartij bij de verzekeringsovereenkomst, de verzekeraar Interpolis. Laatstgenoemde verhouding ligt niet ter beoordeling.

Aangezien de vaststelling van de premie en de hoogte ervan liggen in het domein van de relatie tussen Consument en de verzekeraar, zal de Commissie in deze uitspraak geen oordeel vellen over de hoogte van de premie of de redelijkheid daarvan.

5.3 Ter beoordeling ligt de verhouding tussen Consument en de Adviseur. De overeenkomst tussen Consument en de Adviseur is een overeenkomst van opdracht in de zin van artikel 7:400 Burgerlijk Wetboek (BW). Op de Adviseur als opdrachtnemer rust een zorgplicht jegens Consument als opdrachtgever. Dit brengt mee dat de Adviseur als deskundig tussenpersoon bij de uitvoering van zijn (advies)werkzaamheden dient te handelen overeenkomstig hetgeen van een redelijk bekwaam en redelijk handelend tussenpersoon mag worden verwacht (zie HR 10 januari 2003, NJ 2003,375, rov.3.4.1).

Deze algemene zorgplicht is ingevuld in de jurisprudentie. Daarin is onder meer bepaald dat een tussenpersoon een zorgplicht heeft jegens een verzekeringnemer ten tijde van het sluiten van de verzekeringsovereenkomst, maar ook gedurende de looptijd van de overeenkomst (zie o.a. Gerechtshof Amsterdam, 9 juli 2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:2223 en Gerechtshof Den Haag, 19 juli 2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:2036).

5.4 De Commissie heeft de klacht van Consument met inachtneming van dit kader uit de wetgeving en jurisprudentie beoordeeld. In het hiernavolgende gaat de Commissie in op de klacht van Consument. Consument verwijt de Adviseur kort en zakelijk weergegeven dat de Adviseur bij het sluiten van de verzekering onvoldoende informatie heeft verschaft, zodat het Consument – naar hij nu stelt – niet duidelijk was hoe de hoogte van de overlijdensrisicopremie werd vastgesteld.

Hoewel de Adviseur strikt genomen terecht stelt dat de verzekeraar de premie vaststelt, is de Adviseur uiteraard gehouden Consument daarover voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst afdoende voor te lichten en zo nodig te waarschuwen.

5.5 De Commissie stelt op basis van de informatie in het dossier vast dat Consument door middel van de offerte is geïnformeerd over de wijze waarop de overlijdensrisicopremie werd vastgesteld. Consument was er op basis van die offerte in ieder geval van op de hoogte dat de premie maandelijks berekend zou worden en dat de hoogte ervan (daarom) niet op het polisblad was vermeld. Daarbij is tevens een toelichting gegeven op de tabel met daarin de overlijdensrisicopremies, namelijk:

“Bij de berekening van de premie voor de uitkering bij overlijden in de tabel zijn wij ervan uitgegaan dat de rentevergoeding over het opgebouwde tegoed gedurende de gehele looptijd geldt. In de praktijk zal de rentevergoeding periodiek wijzigen en zullen dus de overlijdensrisicopremies hoger of lager zijn dan hier is vermeld.”

5.6 Deze informatie is helder in die zin dat Consument op basis hiervan wist, althans kon weten, dat voor de onderhavige verzekering geen vaste overlijdensrisicopremie gold, maar een premie die gedurende de volledige looptijd van de verzekering niet alleen varieerde op basis van de tabel met het verloop van de overlijdensrisico premie, maar tevens op basis van de (periodiek wijzigende) rentevergoeding en op basis van de kapitaalopbouw in de verzekering. De hoogte van de premie werd bovendien mede bepaald door de in de verzekeringsovereenkomst voorgeschreven minimale overlijdensrisicodekking van 110% van het spaartegoed en de aanvullende dekkingen voor zowel Consument als zijn echtgenote.

5.7 Gesteld noch gebleken is dat Consument daarover ten tijde van het sluiten van de verzekeringsovereenkomst aan de Adviseur of de verzekeraar vragen heeft gesteld. Ook heeft Consument geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid de verzekeringsovereenkomst binnen 30 dagen na het sluiten ervan te beëindigen. Zodoende houdt de Commissie het ervoor dat Consument met de inhoud daarvan akkoord was.

5.8 Voor zover Consument (tevens) beoogd heeft te klagen over de voorlichting en informatievoorziening door de Adviseur gedurende de looptijd merkt de Commissie het volgende op.

Op basis van de informatie in het dossier stelt de Commissie vast dat de Adviseur Consument heeft voorgelicht over hetgeen ten tijde van het sluiten van de verzekering is overeengekomen met de verzekeraar: over de werking van het product, waaronder het feit dat de overlijdensrisicopremie gedurende de looptijd varieert en dat sprake is van een verplichte minimumdekking van 110%. De Adviseur heeft daarbij tevens toegelicht dat het niet mogelijk ispremie gedurende de looptijd aan te passen op basis van het gegeven dat er inmiddels nieuwe producten met andere premiestructuren verkocht worden. De Adviseur heeft toegelicht dat de premie destijds is vastgesteld voor de gehele (lange) looptijd, conform is overeengekomen ten tijde van het sluiten van de verzekeringsovereenkomst. De door de Adviseur verstrekte overzichten kunnen daarbij niet los gezien worden van de daarbij verstrekte toelichting.

De Adviseur heeft voldaan aan de op hem rustende verplichtingen jegens Consument.

5.9 De op de Adviseur rustende verplichtingen gaan niet zover dat de Adviseur gehouden is inzage te geven in de opbouw van het premiebedrag. Voor zover daartoe al een verplichting bestaat, ligt deze in het domein van de verzekeraar. Ook rustte op grond van de wetgeving en de uitwerking daarvan in de jurisprudentie op de Adviseur niet de verplichting Consument uit eigen beweging te informeren over eventuele gunstiger alternatieven. Het is overigens maar zeer de vraag of er daadwerkelijk gunstiger alternatieven zijn, die Consument dezelfde dekking bieden als hij thans geniet. Het is immers niet duidelijk welke criteria zijn toegepast bij de vergelijking die Consument heeft gemaakt met nieuwe producten in de markt.

5.10 In het licht van al het voorgaande concludeert de Commissie dat niet vast staat dat de Adviseur (ten tijde van het sluiten van de verzekering of gedurende de looptijd) is tekortgeschoten in zijn verplichtingen jegens Consument waar het gaat om de informatievoorziening omtrent de overlijdensrisicopremie. De conclusie is dan ook dat de klacht van Consument geen doel treft. De Commissie wijst de vordering van Consument daarom af.

6. Beslissing

De Commissie wijst de vorderingen af.

De uitspraak heeft de vorm van een niet-bindend advies. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open bij de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening. U kunt de zaak nog wel aan de rechter voorleggen.

U kunt, binnen twee weken na de verzenddatum van deze uitspraak, bij de Voorzitter van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening schriftelijk een verzoek indienen tot herstel van kennelijke vergissingen in de uitspraak. U moet daarbij met name denken aan correctie van reken- of schrijffouten en verbetering van namen en data. De volledige procedure met de termijnen die daarbij in acht moeten worden genomen staat beschreven in artikel 46 van het Reglement.

Bekijk de volledige uitspraak