Mijn Kifid

Uitspraak 2017-718 (Bindend)

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2017-718
(mr. E.L.A. van Emden, voorzitter en mevrouw mr. A.C. Bek, secretaris)

Klacht ontvangen op : 27 maart 2017
Ingediend door : Consument
Tegen : ABN AMRO Bank N.V., gevestigd te Amsterdam, verder te noemen de Bank
Datum uitspraak : 27 oktober 2017
Aard uitspraak : Bindend advies

Samenvatting

In 2007 heeft de Bank een hypothecaire geldlening met een rentevastperiode van 1 jaar aan Consument verstrekt. Op 6 oktober 2008 heeft de Bank, na telefonisch contact met Consument, een bevestigingsbrief verstuurd waarin het nieuwe rentetarief en een rentevastperiode van 10 jaar is opgenomen. Consument heeft deze brief ter zijde gelegd. In 2009 heeft de Bank Consument een renteaanbod gedaan, dat door Consument niet is geaccepteerd. Consument heeft gesteld dat hij nimmer akkoord is gegaan met een rentevastperiode van 10 jaar en vordert boetevrije aflossing en teveel betaalde rente vanaf 1 mei 2008. De Geschillencommissie volgt het verweer van de Bank en oordeelt dat de vordering van Consument is verjaard zoals bedoeld in artikel 3:310 BW, nu hij heeft erkend kennis te hebben genomen van de brief van de Bank d.d. 6 oktober 2008 en dus toen al wist, althans behoorde te weten, dat mogelijk schade zou ontstaan als hij geen bezwaar zou aantekenen tegen de gewijzigde rentevastperiode en het gewijzigde rentetarief. Consument heeft echter pas in februari 2015 bij de Bank geklaagd en heeft de verjaringstermijn in de tussengelegen periode niet gestuit.

1. Procesverloop

De Commissie beslist met inachtneming van haar Reglement en op basis van de volgende stukken inclusief bijlagen:
• het door Consument ingediende klachtformulier;
• het verweerschrift van de Bank;
• de repliek van Consument;
• de dupliek van de Bank.

De Commissie stelt vast dat partijen hebben gekozen voor bindend advies.

Partijen zijn opgeroepen voor een hoorzitting op 19 oktober 2017 en zijn aldaar verschenen.

2. Feiten

De Commissie gaat bij de beoordeling van dit geschil uit van de volgende feiten:
2.1 Op 1 maart 2007 heeft de Bank Consument een offerte voor een aflossingsvrije ABN AMRO Buitenland Hypotheek doen toekomen, waarbij is uitgegaan van een hoofdsom van
€ 615.000,00 tegen een nominale rente van 5,80% gedurende een rentevastperiode van één jaar.

Op 2 maart 2007 hebben Consument en zijn partner de hypotheekofferte ondertekend en is tussen partijen een overeenkomst van hypothecaire geldlening tot stand gekomen ten behoeve van de financiering van een woning in [Land].
2.2 In de notariële akte is, voor zover relevant, opgenomen:
“Le taux d’intérèt sera révisé le premier mai deux mil huit” (de rente zal worden herzien op 1 mei 2008; vertaling Kifid).
2.3 Op de overeenkomst van hypothecaire geldlening zijn de Algemene Voorwaarden ABN AMRO Bank N.V. en de Algemene Voorwaarden voor Buitenland Hypotheken en Algemene Bepalingen voor Hypotheekstelling (versie februari 2006) van toepassing.
2.4 In de Algemene Voorwaarden voor Buitenland Hypotheken en Algemene Bepalingen voor Hypotheekstelling (versie februari 2006) is, voor zover relevant, bepaald:

“Algehele aflossing
Artikel 3
Algehele aflossing van de Lening is op elk tijdstip boetevrij toegestaan bij verkoop van het Verbondene, direct gevolgd door juridische levering en verhuizing bij overlijden van de Schuldenaar.
(…)
Renteherziening
Artikel 7
De Bank is bevoegd de rente te herzien op de eerste dag van de kalendermaand, nadat de overeengekomen renteperiode is verstreken. De Bank zal de Schuldenaar minimaal een maand voor de renteherzieningsdatum in kennis stellen van de nieuwe rentevoorwaarden.
De Schuldenaar is bevoegd op deze renteherzieningsdatum het restant van de Lening of een gedeelte daarvan boetevrij af te lossen met een minimum van EUR 500,- of kosteloos over te gaan naar een andere Bank geldende renteperiode, waarbij op het moment van omzetting geldende rentepercentage en de voorwaarden voor de gekozen renteperiode zullen worden gehanteerd.
Vervroegde aflossing
Artikel 8
De Schuldenaar is bevoegd de Lening geheel of gedeeltelijk vervroegd af te lossen. (…)
Indien op het tijdstip van de vervroegde aflossing de actuele rente lager is dan het alsdan verschuldigde rentepercentage, is de Schuldenaar een boete verschuldigd.
De boete is gelijk aan de contante waarde van het verschil tussen het verschuldigde rentepercentage en de actuele rente en wordt berekend over het deel van het vervroegd af te lossen bedrag dat uitgaat boven het bedrag van de jaarlijks toegestane boetevrije aflossing over het restant van de renteperiode.
(…)
De Schuldenaar is in ieder kalenderjaar (niet cumulatief) bevoegd een bedrag boetevrij af te lossen dat gelijk is aan ten hoogste tien procent van het oorspronkelijke leningsbedrag.”

2.5 In 2008 heeft een telefoongesprek plaatsgevonden met betrekking tot de hypothecaire geldlening van Consument bij de Bank.
2.6 Op 6 oktober 2008 heeft de Bank Consument per brief als volgt geïnformeerd:
“Met ingang van 1-11-2008 wordt uw bovengenoemde geldlening gewijzigd in een aflossingsvrije lening met een rentevast-periode van 10 jaar en een rentepercentage van 6,5% welke ineens zal worden afgelost op 01-05-2032.”
2.7 Op 24 december 2009 heeft de Bank Consument een nieuw renteaanbod gedaan. In dit renteaanbod is, voor zover relevant, opgenomen:
“Naar aanleiding van de met u gevoerde bespreking bevestigen wij u het volgende:
Per 01-02-2010 zal de aan u met Kredietovereenkomst d.d. 02-03-2007 verstrekte geldlening ad. EUR 615.000,- worden gewijzigd van een aflossingsvrije lening met een vaste rente in een aflossingsvrije Euriborlening.
(…)
Bij acceptatie van deze wijziging (…)”
Consument heeft het renteaanbod van de Bank niet geaccepteerd.
2.8 In februari 2015 heeft Consument de Bank te kennen gegeven de hypothecaire geldlening vervroegd te willen aflossen, waarop de Bank Consument heeft bericht dat hij een boete voor vervroegde aflossing ter hoogte van € 51.103,90 verschuldigd zal zijn, indien hij de hypothecaire geldlening per 1 april 2015 zal aflossen. Consument heeft in reactie hierop vragen gesteld omtrent de rentevastperiode en het rentetarief.

3. Vordering, klacht en verweer

Vordering Consument
3.1 Consument vordert boetevrije aflossing van de hypothecaire geldlening alsmede een schadebedrag van € 155.085,00 aan teveel betaalde rente sinds de rentewijziging in 2008, vermeerderd met wettelijke rente sinds 1 mei 2008.

Grondslagen en argumenten daarvoor
3.2 Deze vordering steunt, verkort weergegeven, op de volgende grondslag. Consument stelt dat de Bank haar zorgplicht jegens hem heeft geschonden en voert hiertoe de volgende argumenten aan:
• Consument heeft alleen de overeenkomst van hypothecaire geldlening van 2 maart 2007 ondertekend en is niet bekend met een overeenkomst in 2008, waardoor de rentevastperiode is gewijzigd naar 10 jaar. Consument heeft in 2008 wel telefonisch overleg gehad, maar is zijns inziens niets met de Bank overeengekomen. De brief van
6 oktober 2008 is een eenzijdige brief: Consument noch zijn partner heeft de brief ondertekend en zijn dus niet akkoord gegaan met de nieuwe rentevastperiode en het nieuwe rentetarief. Consument is hieraan dan ook niet gebonden. Ook het renteaanbod van de Bank is door Consument niet ondertekend;
• in de notariële akte is overeengekomen dat de rente op 1 mei 2008 zal worden herzien. De Bank heeft nagelaten een renteherzieningsvoorstel aan Consument te versturen en heeft hierdoor haar zorgplicht geschonden;
• het renteaanbod dat de Bank Consument in 2009 heeft gedaan, bewijst dat in 2008 tussen partijen niets is overeengekomen;
• Consument werd pas in 2015 bekend met de gewijzigde overeenkomst en heeft toen direct zijn beklag gedaan bij de Bank. Van verjaring is dus geen sprake.

Verweer van de Bank
3.3 De Bank heeft, kort weergegeven, als verweer gevoerd dat Consument op de hoogte was van het gewijzigde rentetarief en de gewijzigde rentevastperiode, hetgeen blijkt uit het volgende:
• de vordering van Consument is verjaard, nu Consument reeds vanaf oktober 2008 op de hoogte was van de rentewijziging doch pas in 2016 heeft geklaagd, hetgeen wordt ondersteund door het navolgende;
• Consument heeft zelf verzocht om een rentevastperiode van 10 jaar. De brief van de Bank aan Consument van 6 oktober 2008 is slechts een bevestiging van dit verzoek. Consument heeft de bevestigingsbrief ontvangen, hetgeen blijkt uit het feit dat hij een kopie van de betreffende brief zowel in de interne klachtenprocedure als in de procedure bij Kifid heeft ingebracht;
• Consument ontvangt jaar- en maandoverzichten, waaruit het in rekening gebrachte hogere rentetarief volgt. Consument wist althans behoorde te weten dat het rentetarief én de rentevastperiode waren gewijzigd;
• Consument heeft in 2007 gekozen voor een rentevastperiode van één jaar. Indien hij in de veronderstelling verkeerde dat de rentevastperiode niet was omgezet naar 10 jaar vast en hij dus nog steeds een rentevastperiode van één jaar had, dan had hij eerder dan in 2015 moeten constateren dat de Bank geen contact met hem opnam, omdat de oorspronkelijke rentevastperiode zou zijn afgelopen;
• indien Consument zich niet had kunnen verenigen met de rentewijziging in 2008, dan had het op zijn weg gelegen in 2008 bezwaar te maken tegen de brief;
• het renteaanbod dat de Bank Consument in 2009 heeft gedaan, is niet strijdig met de bevestigingsbrief van oktober 2008. De lopende rentevastperiode had in december 2009 zonder vergoeding voor vervroegde aflossing kunnen worden opengetrokken. De Bank heeft benadrukt dat Consument het renteaanbod niet heeft geaccepteerd;
• de Bank betwist de (hoogte van de) door Consument gevorderde schade. Hij heeft dit bedrag gebaseerd op het verschil tussen zijn huidige rentetarief van 6,5% en het Euribortarief. Dit tarief, gebaseerd op het renteaanbod van de Bank in 2009, is echter nooit door Consument geaccepteerd. Consument kan hieraan dan ook geen rechten ontlenen.

4. Beoordeling

Algemeen
4.1 De Commissie stelt vast dat tussen Consument en de Bank niet ter discussie staat dat een telefoongesprek heeft plaatsgevonden in 2008, waarbij de mogelijkheden tot het aangaan van een nieuwe rentevastperiode tegen een nieuw rentetarief aan de orde is gekomen. Tevens is uit de door partijen overgelegde stukken en ter zitting komen vast te staan dat Consument de bevestigingsbrief van de Bank d.d. 6 oktober 2008 heeft ontvangen. Door de Bank gesteld en door Consument niet betwist, is dat de Bank maandoverzichten en (financieel) jaaroverzichten aan Consument heeft verstuurd, waaruit tevens het rentepercentage blijkt. Consument heeft ter zitting verklaard niet te letten op de rentetarieven of geïncasseerde bedragen, zoals vermeld op de betreffende overzichten.

Beroep van de Bank op verjaring
4.2 De Bank heeft zich onder andere tegen de klacht van Consument verweerd door te stellen dat de vordering van Consument verjaard is en heeft daarbij een beroep gedaan op hetgeen is bepaald in artikel 3:310 van het Burgerlijk Wetboek (BW). In dit artikel is, voor zover relevant, bepaald dat een rechtsvordering tot vergoeding van schade verjaart door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de benadeelde (Consument) zowel met de schade als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden. Naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad moet de eis dat de benadeelde bekend is geworden met zowel de schade als de aansprakelijke persoon aldus worden opgevat dat het gaat om daadwerkelijke bekendheid, zodat het enkele vermoeden van het bestaan van schade niet volstaat. De verjaringstermijn van artikel 3:310 lid 1 BW begint pas te lopen op de dag na die waarop de benadeelde daadwerkelijk in staat is een rechtsvordering tot vergoeding van de door hem geleden schade in te stellen.
4.3 De Commissie oordeelt dat, voor zover al sprake zou zijn van schade, Consument daarvan kennis had kunnen nemen op 6 oktober 2008. De brief van de Bank aan Consument d.d.
6 oktober 2008 is in duidelijke bewoordingen opgesteld en in begrijpelijke taal is medegedeeld dat de bestaande hypothecaire geldlening is gewijzigd, waarbij de rentevastperiode is vastgezet voor een periode van 10 jaar. Consument heeft ter zitting erkend dat hij de bevestigingsbrief van de Bank heeft ontvangen, echter heeft besloten deze ter zijde te leggen. Hieruit volgt dat Consument op 6 oktober 2008 wist, althans behoorde te weten, dat schade zou ontstaan indien hij tegen hetgeen in de brief is gesteld geen bezwaar zou aantekenen. Consument heeft echter pas in februari 2015 bij de Bank geklaagd. Daarmee is de termijn van vijf jaar, zoals vastgesteld in artikel 3:310 lid 1 BW, overschreden.
4.4 Consument had op grond van de artikelen 3:316 en 3:317 BW de mogelijkheid het verstrijken van de verjaringstermijn te voorkomen, namelijk door de vordering in een gerechtelijke procedure aan een rechter voor te leggen of door de Bank schriftelijke aanmaningen te verzenden, waarin hij zich ondubbelzinnig het recht op nakoming voorbehoudt. Het is echter niet gebleken dat Consument dergelijke maatregelen heeft getroffen in de vijf jaar na aanvang van de verjaringstermijn, ingaande op 6 oktober 2008.
4.5 Gelet op de voorgaande overwegingen, kan de Commissie niet anders dan concluderen dat de vordering van Consument is verjaard. Aan de inhoudelijke beoordeling van de klacht komt zij derhalve niet toe. De Commissie oordeelt derhalve dat de vordering van Consument niet toewijsbaar is. De Bank is niet gehouden Consument de mogelijkheid van boetevrije vervroegde aflossing te bieden, noch om de door Consument gevorderde schade te vergoeden.

5. Beslissing

De Commissie wijst de vordering af.

In artikel 5 van het Reglement van de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening is bepaald in welke gevallen beroep openstaat van bindende beslissingen van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening bij de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening. Daarbij geldt een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak. Op de website van Kifid vindt u praktische informatie over het instellen van beroep. Zie hiervoor www.kifid.nl/consumenten/hoe-wordt-uw-klacht-behandeld.

U kunt, binnen twee weken na de verzenddatum van deze uitspraak, bij de Voorzitter van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening schriftelijk een verzoek indienen tot herstel van kennelijke vergissingen in de uitspraak. U moet daarbij met name denken aan correctie van reken- of schrijffouten en verbetering van namen en data. De volledige procedure met de termijnen die daarbij in acht moeten worden genomen staat beschreven in artikel 46 van het Reglement.

Bekijk de volledige uitspraak