Mijn Kifid

Uitspraak 2017-751 (Bindend)

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2017-751
(prof. mr. M.L. Hendrikse, voorzitter en mr. M. Veldhuis, secretaris)

Klacht ontvangen op : 9 november 2016
Ingediend door : Consument
Tegen : ABN AMRO Hypotheken Groep B.V. h.o.d.n. Direktbank, gevestigd te
Amsterdam, verder te noemen de Bank
Datum uitspraak : 10 november 2017
Aard uitspraak : Bindend advies

Samenvatting
Consument stelt dat de bank haar had moeten benaderen om tot verlaging van de opslag te komen. De Commissie stelt vast dat de Bank op grond van de wet noch op grond van de toepasselijke voorwaarden verplicht was om op eigen initiatief over te gaan tot een herbeoordeling van de verhouding tussen de woningwaarde en de hoogte van de hypothecaire geldlening en de renteopslag aan te passen. Ook op grond van redelijkheid en billijkheid kan een dergelijke verplichting in de gegeven omstandigheden niet worden aangenomen.

1. Procesverloop

De Commissie beslist met inachtneming van haar Reglement en op basis van de volgende stukken met bijbehorende bijlagen:

• het door Consument (digitaal) ingediende klachtformulier;
• het verweerschrift van de Bank;
• de repliek van Consument;
• de dupliek van de Bank;
• de aanvullende informatie van Consument van 12 juni 2017 en 1 augustus 2017.

De Commissie stelt vast dat partijen hebben gekozen voor bindend advies.

De Commissie stelt vast dat het niet nodig is de zaak mondeling te behandelen. De zaak kan daarom op grond van de stukken worden beslist.

2. Feiten

De Commissie gaat uit van de volgende feiten.

2.1 Consument heeft op 27 juni 2003 bij de rechtsvoorganger van de Bank een hypothecaire geldlening van € 259.014,- afgesloten. De hypothecaire geldlening heeft een looptijd van dertig jaar, kent een rente van 4,3% en een rentevastperiode van tien jaar (zie hypotheekakte). Aan de hypothecaire geldlening was een levensverzekering van Stad Rotterdam Verzekeringen ten behoeve van de partner van Consument gekoppeld.

2.2 De partner van Consument is op [overlijdensdatum] 2007 overleden. De uitkering van de levensverzekering van € 85.006,- is op de hypothecaire geldlening afgelost.

2.3 Op 3 april 2013 heeft de Bank een renteherzieningsvoorstel aan Consument toegezonden. In het renteherzieningsvoorstel is – voor zover relevant – het volgende opgenomen:

2.4 Op 16 augustus 2016 heeft Consument de Bank telefonisch verzocht aan te geven waarom de rente in 2007 naar aanleiding van de aflossing vanuit de levensverzekering op de hypothecaire geldlening niet is verlaagd.

2.5 De Bank heeft hier bij e-mail van 18 augustus 2016 als volgt op gereageerd:

“Naar aanleiding van het overlijden van een van beide partners mag binnen één jaar het rentecontract zonder boeterente worden opengebroken. Dit gaat echter wel altijd op verzoek van klant. In 2007 is er een extra aflossing geweest vanuit een levensverzekering, maar er heeft geen rente omzetting plaatsgevonden.”

2.6 Consument heeft op 23 augustus 2016 een klacht bij de Bank ingediend over het feit dat de Bank de rente niet heeft verlaagd na de aflossing van de uitkering van de levensverzekering op de hypothecaire geldlening.

2.7 De Bank heeft de klacht bij brief van 29 augustus 2016 afgewezen. In de brief is – voor zover relevant – het volgende opgenomen:

“U schrijft dat in het jaar 2007 uw partner is overleden. U zou daarom recht hebben de rente van uw hypotheek boetevrij aan te passen.

U dient echter pas in het jaar 2016 uw klacht hierover in. Ik vind dat u hiermee niet aan uw onderzoeks- en klachtplicht volgens artikel 6:89 uit het Burgerlijk Wetboek voldoet.

In dit artikel staat namelijk dat:
Een schuldeiser geen beroep op een gebrek in de prestatie meer kan doen, indien hij niet binnen bekwame tijd nadat hij het gebrek heeft ontdekt of redelijkerwijze had moeten ontdekken, bij de schuldenaar terzake heeft geprotesteerd. Het artikel bevat twee afzonderlijke verplichtingen (met bijbehorende termijnen) van de schuldeiser:

– De schuldeiser dient na ontvangst van de prestatie met bekwame spoed te onderzoeken of deze aan de overeenkomst beantwoordt (de onderzoeksplicht);
– De schuldeiser dient, vanaf het moment dat hij een (beweerdelijk) gebrek in de prestatie feitelijk heeft ontdekt of door uitoefening van zijn onderzoeksplicht redelijkerwijs had behoren te ontdekken, dit gebrek met spoed aan de schuldenaar mee te delen (de eigenlijke klachtplicht).”

2.8 Consument heeft bij brief van 19 september 2016 nogmaals een klacht bij de Bank ingediend.

2.9 De Bank heeft de klacht bij brief van 10 oktober 2016 opnieuw afgewezen.

2.10 De Bank heeft Consument in haar verweer van 16 januari 2017 een coulance vergoeding van € 250,- aangeboden. Consument is hiermee niet akkoord gegaan.

3. Vordering, klacht en verweer

Vordering Consument
3.1 Consument vordert vergoeding van de vanaf 2007 te veel betaalde rente, door Consument begroot op € 6.375,-. Subsidiair vordert Consument vergoeding van de te veel betaalde rente over de afgelopen vijf jaar. In beide gevallen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 augustus 2016.

Grondslagen daarvoor
3.2 Deze vordering steunt, kort en zakelijk weergegeven, op de volgende grondslagen.
• De Bank was op de hoogte van het overlijden van de partner van Consument, daar een accountmanager van de rechtsvoorganger van de Bank Consument heeft geholpen bij het aflossen van de uitkering van de levensverzekering op de hypothecaire geldlening. Consument had door de verlaging van de hypothecaire geldlening recht op een verlaging van het rentepercentage van de gehele hypothecaire geldlening. Door de aflossing kwam de hypothecaire geldlening namelijk in een andere risicoklasse terecht. De Bank had de optie om de rente te verlagen aan Consument moeten aanbieden.
• Het beroep van de Bank op verjaring gaat niet op, daar Consument recentelijk pas heeft vernomen dat wanneer de hypothecaire geldlening daalt, deze in een lagere risicoklasse kan worden ingedeeld met als gevolg een rentedaling. Wanneer de Bank Consument in 2007 had geïnformeerd over deze mogelijkheid, was haar beroep op verjaring wellicht terecht geweest. De Bank heeft dit evenwel destijds nagelaten.

Verweer van de Bank
3.3 De Bank heeft, kort en zakelijk weergegeven, de volgende verweren gevoerd:
• Uit het dossier valt niet op te maken in welke tariefklasse de hypothecaire geldlening vanaf 2003 tot 2013 viel en of er in die periode een renteopslag aan Consument in rekening is gebracht. Consument is in 2003 een rentepercentage van 4,3% voor een periode van 10 jaar met de Bank overeengekomen. Uit de hypotheekakte en de toepasselijke voorwaarden blijkt geen verplichting voor de Bank om een eventuele renteopslag tussentijds aan te passen of een mogelijkheid voor Consument om boetevrij de rente aan te passen. Vanaf de eerste renteherzieningsdatum in 2013 is geen renteopslag meer in rekening gebracht en valt de hypothecaire geldlening van Consument in de laagste tariefklasse, namelijk het standaardtarief (<75% executiewaarde). Vanaf het eerste moment dat een eventuele renteopslag op het rentetarief van 2003 kon komen te vervallen, is dit ook gebeurd.
• De uitkering van de levensverzekering is in 2007 in mindering gebracht op de hypothecaire geldlening, maar Consument heeft hierover pas in 2016 een klacht bij de Bank ingediend. Consument heeft derhalve niet binnen een bekwame tijd geklaagd en heeft hiermee haar recht tot het instellen van een vordering ex artikel 6:89 van het Burgerlijk Wetboek verwerkt.

4. Beoordeling

4.1 De vraag die ter beoordeling voor ligt, is of de Bank verplicht kan worden gehouden met terugwerkende kracht de renteopslag te laten vervallen en – als dat laatste het geval is – de te veel betaalde rente aan Consument te vergoeden.

4.2 De Commissie stelt vast dat de Bank op grond van de wet noch op grond van de toepasselijke voorwaarden verplicht was om op eigen initiatief over te gaan tot een herbeoordeling van de verhouding tussen de woningwaarde en de hoogte van de hypothecaire geldlening en de renteopslag aan te passen. Ook op grond van redelijkheid en billijkheid kan een dergelijke verplichting in de gegeven omstandigheden niet worden aangenomen. Zie Geschillencommissie 2015-063, r.o. 5.2.

4.3 Alhoewel de Commissie begrijpt dat Consument in haar situatie liever had gezien dat de Bank de renteopslag automatisch zou aanpassen wanneer Consument als gevolg van het aflossen van de uitkering van de levensverzekering op de hypothecaire geldlening in een andere tariefklasse zou vallen, volgt uit r.o. 4.2 dat de Bank hier niet toe gehouden was. De stelling van Consument dat een medewerker van de rechtsvoorganger van de Bank op de hoogte was van de het aflossen van de uitkering van de levensverzekering op de hypothecaire geldlening, kan op grond van het bovenstaande niet tot een ander oordeel leiden.

4.4 Tot slot overweegt de Commissie dat, nu het voorgaande tot afwijzing van de vordering leidt, het door de Bank gedane beroep op de klachtplicht in de zin van artikel 6:89 BW geen bespreking meer behoeft.

5. Beslissing

De Commissie wijst de vordering af.

In artikel 5 van het Reglement van de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening is bepaald in welke gevallen beroep openstaat van bindende beslissingen van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening bij de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening. Daarbij geldt een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak. Op de website van Kifid vindt u praktische informatie over het instellen van beroep. Zie hiervoor www.kifid.nl/consumenten/hoe-wordt-uw-klacht-behandeld.

U kunt, binnen twee weken na de verzenddatum van deze uitspraak, bij de Voorzitter van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening schriftelijk een verzoek indienen tot herstel van kennelijke vergissingen in de uitspraak. U moet daarbij met name denken aan correctie van reken- of schrijffouten en verbetering van namen en data. De volledige procedure met de termijnen die daarbij in acht moeten worden genomen staat beschreven in artikel 46 van het Reglement.

Bekijk de volledige uitspraak