Mijn Kifid

Uitspraak 2017-791

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2017-791
(mr. A.M.T. Wigger, voorzitter en mr. M.J.M. Fennis, secretaris)

Klacht ontvangen op : 1 april 2016
Ingediend door : Consument
Tegen : ABN AMRO Bank N.V., gevestigd te Amsterdam, verder te noemen de Bank
Datum uitspraak : 24 november 2017
Aard uitspraak : Niet-bindend advies

Samenvatting
Consument stelt dat er sprake is geweest van overkreditering bij het verstrekken van een hypothecaire lening. Consument heeft de bank verder verzocht om zijn echtgenote te ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid. Consument heeft voorts een voorstel gedaan tot gedeeltelijke kwijtschelding van de schuld dat de bank heeft afgewezen. Consument en zijn echtgenote bewonen nog steeds de echtelijke woning. De Commissie stelt vast dat er van overkreditering geen sprake was. Het maximaal te lenen bedrag op basis van de destijds geldende gedragscode is niet overschreden. De Commissie is verder van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat de bank bij het verzoek tot ontslag uit de hoofdelijkheid dan wel bij het afwijzen van het voorstel onzorgvuldig heeft gehandeld. De vordering van Consument wordt daarom afgewezen.
1. Procesverloop

De Commissie beslist met inachtneming van haar Reglement en op basis van de volgende stukken:

• het door Consument (digitaal) ingediende klachtformulier met klachtbrief en bijlagen, alsmede een aanvullende e-mail met bijlage en aanvullende brief met bijlage;
• het verweerschrift van de Bank met bijlagen;

De Commissie stelt vast dat Consument heeft gekozen voor een niet-bindend advies. De uitspraak is daardoor niet-bindend. Partijen zijn opgeroepen voor een hoorzitting op 23 augustus 2016 en zijn aldaar verschenen.

Na de zitting zijn partijen in de gelegenheid gesteld met elkaar in overleg te treden over een minnelijke oplossing. Op verzoek van partijen is de termijn verschillende malen verlengd en is het dossier aangehouden. Partijen zijn echter niet tot overeenstemming gekomen. Consument heeft na de zitting een e-mail met bijlagen aan de secretaris toegezonden. Deze e-mail met bijlagen is niet aan het procesdossier toegevoegd aangezien het schriftelijke debat en de uitwisseling van standpunten reeds was gesloten.

2. Feiten

De Commissie gaat uit van de volgende feiten.

2.1 In de jaren negentig heeft de vennootschap van Consument, [De vennootschap], een fabriek overgenomen in de voormalige DDR.
Consument was tevens eigenaar van [Bedrijf A] en [De holding]. In mei 2009 is de hypothecaire lening op de echtelijke woning te [Plaats] overgesloten en verhoogd met € 700.000,- tot € 1.375.000,-. Consument en zijn echtgenote zijn ieder hoofdelijk aansprakelijk voor de terugbetaling van de lening.

2.2 Het bedrag van € 700.000,- heeft Consument vervolgens ingebracht in zijn vennootschappen. Op enig moment zijn [De Vennootschap], [Bedrijf A] en [De holding] failliet gegaan. Consument is daardoor een groot deel van zijn privévermogen en zijn opgebouwde pensioenvoorzieningen als inkomstenbron kwijtgeraakt.

2.3 Consument en zijn echtgenote bewonen nog steeds de echtelijke woning.

3. Vordering, klacht en verweer

Vordering Consument
3.1 Consument vordert een bedrag van € 900.000,- en ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van zijn echtgenote.

Grondslagen en argumenten daarvoor
3.2 Deze vordering steunt, kort en zakelijk weergegeven, op de volgende grondslag. De Bank heeft onzorgvuldig gehandeld bij het verstrekken van de financiering door hem en zijn echtgenote in privé een lening te verstrekken terwijl hij de gelden voor zijn vennootschappen heeft gebruikt. Consument stelt dat er sprake is geweest van overkreditering. Voorts vordert Consument ontslag van de hoofdelijke aansprakelijkheid van zijn echtgenote. Tot slot doet Consument zijn beklag dat de Bank niet wil meewerken aan het door hem aangedragen voorstel.

Verweer van de Bank
3.3 De Bank heeft de stellingen van Consument gemotiveerd weersproken. Voor zover nodig zal de Commissie bij de beoordeling daarop ingaan.

4. Beoordeling

4.1 De Commissie stelt vast, en dat is zo ook met Consument en de Bank besproken, dat de klacht van Consument onderdeel is van een complexe klacht die verband houdt met diverse zakelijke activiteiten en financieringen en de rol van de Bank in en de afwikkeling van de faillissementen van de vennootschappen van Consument. Met Consument is besproken dat het grootste deel van zijn klacht op grond van het Reglement Ombudsman en Geschillencommissie Financiële Dienstverlening niet in behandeling kan worden genomen omdat deze betrekking heeft op zakelijke activiteiten en hij voor dat deel van de klacht niet kwalificeert als Consument in de zin van het Reglement. Dat deel van de klacht zal dan ook buiten behandeling blijven.

4.2 Ten aanzien van de vermeende overkreditering heeft de Bank voldoende duidelijk uiteengezet dat van overkreditering destijds geen sprake was.

Uit de overgelegde overzichten blijkt dat het gezamenlijk inkomen voldoende was en de maximale leensom op basis van de destijds geldende Gedragscode Hypothecaire Financieringen niet is overschreden.

4.3 Ter zitting heeft Consument verder aangevoerd dat ten aanzien van het eerste klachtonderdeel het probleem niet zozeer de vermeende overkreditering is, maar dat de Bank zou hebben toegezegd dat de lening op enig moment van privé naar zakelijk zou worden overgezet.

4.4 De bank heeft deze stelling van Consument betwist. Nu Consument zich op de rechtsgevolgen daarvan beroept, is het aan hem om die stelling aannemelijk te maken. Ter zitting is dat met Consument besproken. Hij is daarin niet geslaagd. De Commissie is uit de overgelegde stukken evenmin gebleken dat de Bank zulk een toezegging zou hebben gedaan. Dit onderdeel van de klacht dient derhalve te worden verworpen.

4.5 Ten aanzien van het ontslag van de echtgenote uit de hoofdelijke aansprakelijkheid heeft de Bank voldoende duidelijk uiteengezet dat de lening destijds niet zonder het inkomen van de echtgenote zou zijn verstrekt en dat het inkomen van alleen Consument onvoldoende was om de lening aan te gaan.

4.6 Het uitgangspunt is dat Consument en zijn echtgenote ieder voor het geheel van de hypothecaire geldlening aansprakelijk zijn jegens de Bank en de Bank niet verplicht kan worden om echtgenote uit de hoofdelijkheid te ontslaan. De Bank heeft binnen de daarvoor gestelde wet- en regelgeving een zekere beleidsvrijheid op grond waarvan zij om haar moverende redenen een verzoek tot ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid kan afwijzen. Dit kan anders zijn als de Bank van haar beleidsvrijheid misbruik maakt, waarbij mede in aanmerking wordt genomen dat de gevolgen van een dergelijke beslissing naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid maatschappelijk onaanvaardbaar zijn (artikel 6:248 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW)). Daarvan is in onderhavig geval naar het oordeel van de Commissie geen sprake. Redengevend hiervoor is het volgende.

4.7 Consument en zijn echtgenote bewonen nog steeds de echtelijke woning. De Commissie is van oordeel dat de Bank voldoende gemotiveerd heeft aangevoerd dat zij belang heeft bij de hoofdelijke aansprakelijkheid van de echtgenote nu Consument gezien de faillissementssituatie onvoldoende verhaal biedt. Bovendien is onduidelijk op welke grond Consument ontslag van de hoofdelijke aansprakelijkheid van zijn echtgenote vordert nu er van echtscheiding en of verdeling of toebedeling van de woning geen sprake is. Voor zover Consument en zijn echtgenote op huwelijkse voorwaarden zouden zijn getrouwd, doet dat niet ter zake aangezien het de gezamenlijke echtelijke woning betreft.

4.8 Het is de Commissie voorts niet gebleken dat de Bank onrechtmatig of onzorgvuldig heeft gehandeld door de door Consument aangedragen oplossing te accepteren, welk voorstel onder meer bestond uit het kwijtschelden van een bedrag van € 400.000,-. De Bank was daartoe niet gehouden en heeft gemotiveerd waarom zij daar niet aan mee wilde werken.

De Bank heeft Consument een alternatief voorstel gedaan om in de ontstane situatie het leed voor Consument en zijn echtgenote te verzachten, welk voorstel onder meer bestond uit het tijdelijk geen rente betalen over het bedrag van € 700.000,-. Dat heeft Consument op zijn beurt niet geaccepteerd. De Commissie overweegt dat de Bank niet gehouden is om een voorstel van Consument te accepteren, net zomin als Consument dat bij een voorstel van de Bank is.

4.9 Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, wordt de vordering van Consument afgewezen.

5. Beslissing

De Commissie wijst de vordering af.

De uitspraak heeft de vorm van een niet-bindend advies. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open bij de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening. U kunt de zaak nog wel aan de rechter voorleggen.

U kunt, binnen twee weken na de verzenddatum van deze uitspraak, bij de Voorzitter van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening schriftelijk een verzoek indienen tot herstel van kennelijke vergissingen in de uitspraak. U moet daarbij met name denken aan correctie van reken- of schrijffouten en verbetering van namen en data. De volledige procedure met de termijnen die daarbij in acht moeten worden genomen staat beschreven in artikel 46 van het Reglement.

Bekijk de volledige uitspraak