Mijn Kifid

Uitspraak 2018-007 (bindend)

Uitspraak Commissie van Beroep 2018-007 d.d. 24 januari 2018
(mr. W.J.J. Los, voorzitter, mr. A. Bus, mr. J.B. Fleers, mr. A. Smeeing-van Hees en
F.R. Valkenburg AAG RBA, leden, en mr. H.C. Dobbelaar-ten Cate, secretaris)

Samenvatting

Belanghebbende is in 2000 arbeidsongeschikt geworden. Het UWV heeft in hem 2001 volledig afgekeurd en heeft dit herhaald in 2003. Een herkeuring in 2008 en een herkeuring in 2010 resulteerden in de vaststelling van een arbeidsongeschiktheid voor 65-80%.
Belanghebbende heeft een beroep gedaan op zijn rechtsbijstandverzekering bij Verzekeraar. Verzekeraar heeft Belanghebbende rechtsbijstand verleend met betrekking tot de laatst¬genoemde vaststelling van arbeidsongeschiktheid. De vervolgens gevoerde procedures hebben niet het door Belanghebbende gewenste resultaat opgeleverd. De beslissingen van het UWV zijn in stand gebleven.
Belanghebbende beklaagt zich over de kwaliteit van de aan hem verleende rechtsbijstand en de (door het UWV en Verzekeraar) ingeschakelde deskundigen en stelt dat hij hierdoor (forse) financiële schade heeft geleden. De Geschillencommissie heeft geoordeeld dat niet aannemelijk is geworden dat een andere werkwijze van Verzekeraar tot een ander resultaat zou hebben geleid en wijst de vordering van Belanghebbende af. Evenals de Geschillencommissie is de Commissie van Beroep van oordeel dat niet is komen vast te staan dat Verzekeraar bij het uitoefenen van haar taken als rechtsbijstandverlener niet of onvoldoende bekwaam heeft gehandeld. De Commissie van Beroep handhaaft de beslissing van de Geschillencommissie.

Klik hier voor de uitspraak in eerste aanleg.

1. De procedure in beroep

1.1 Bij een op 1 december 2016 door de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening (verder: de Commissie van Beroep) ontvangen beroepschrift van 30 november 2016 heeft Belanghebbende beroep ingesteld tegen de in de vorm van een bindend advies gegeven beslissing van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening (verder: de Geschillencommissie) van 2 november 2016 (dossiernummer [nummer 1]).

1.2 Verzekeraar heeft een op 5 januari 2017 gedateerd verweerschrift ingediend.

1.3 De Commissie van Beroep heeft het beroep mondeling behandeld op 3 juli 2017. Beide partijen waren aanwezig en hebben hun standpunten nader toegelicht, Belanghebbende mede aan de hand van een pleitnota. Verder hebben partijen vragen van de Commissie van Beroep beantwoord.

2. De procedure in eerste aanleg

Voor het verloop van de procedure in eerste aanleg verwijst de Commissie van Beroep naar het aan deze uitspraak gehechte bindend advies van de Geschillencommissie.

3. Inleiding op de beoordeling van het beroep

3.1 De Commissie van Beroep gaat uit van de feiten die de Geschillencommissie heeft vermeld in het bindend advies van 2 november 2016 onder 2.1 tot en met 2.8. Die feiten zijn niet betwist en worden voor zover relevant aangevuld met enkele andere feiten die tussen partijen vaststaan. Kort gezegd gaat het om het volgende.

3.2 Belanghebbende is in 2000 arbeidsongeschikt geworden. In 2001 heeft het UWV hem volledig afgekeurd. Dit oordeel is in 2003 herhaald. In 2008 is Belanghebbende opgeroepen voor een herkeuring. De herkeuring resulteerde in een arbeidsongeschiktheid voor
65-80%. Belanghebbende heeft laatstgenoemde beslissing van het UWV tot in hoogste instantie, de Centrale Raad van Beroep, aangevochten, zonder het door hem beoogde resultaat, te weten: volledige arbeids¬ongeschiktheid.

3.3 Op 13 december 2010 heeft wederom een keuring plaatsgevonden. Op grond van die keuring heeft het UWV de arbeidsongeschiktheid toen opnieuw vast¬gesteld op 65-80%.

3.4 Belanghebbende heeft op 5 januari 2011 een beroep gedaan op zijn rechtsbijstand-verzekering bij Verzekeraar, omdat hij zich volledig (80-100%) arbeidsongeschikt achtte. Verzekeraar heeft het verzoek van Belanghebbende om hem rechtsbijstand te verlenen met betrekking tot het beroep tegen de onder 3.3 genoemde beslissing gehonoreerd.

3.5 Verzekeraar heeft Belanghebbende per e-mail van 10 januari 2011 en 12 januari 2011 geïnformeerd over de – op basis van de toen beschikbare informatie – nog niet te maken inschatting van de kans van slagen van een bezwaarschrift¬procedure. Verzekeraar heeft vervolgens een voorstel gedaan over de (eerste) aanpak van het dossier, te weten het indienen van een inleidend bezwaarschrift bij het UWV en het opvragen van het proces-dossier bij het UWV, gevolgd door een nadere bestudering van de stukken en een inhoudelijke bespreking van de zaak, gevolgd door een in overleg te geven nadere aan-vulling van het bezwaar indien de functieduiding (in het kader van de arbeids-ongeschiktheids¬¬beoordeling) discussie oproept.

3.6 Naar aanleiding van vragen van Belanghebbende – die in de procedure wenste in te gaan op de door hem ervaren vermoeidheidsproblemen – heeft Verzekeraar een nadere toelichting verstrekt bij e-mail van 18 februari 2011. Hierbij heeft Verzekeraar de beperkingen van de procedure uiteengezet en toegelicht dat alleen de door Belanghebbende gemelde verslechtering van diens gezondheid per april 2009 (knie- en rugklachten, alsmede gehoor- en gezichtsproblemen) en een daardoor toe te kennen ophoging van de WAO-uitkering onderwerp van het debat zouden zijn van de toen gestarte procedure.

3.7 Vervolgens heeft Belanghebbende zich in augustus 2011 ziek gemeld voor de (gedeeltelijke) WW-uitkering die hij – naast de WAO-uitkering – ontving. Het UWV heeft de na deze ziekmelding aan Belanghebbende toegekende ZW-uitkering per 12 oktober 2011 beëindigd. Belanghebbende was het hiermee niet eens. Ook in het kader van dit geschil heeft Verzekeraar het verzoek van Belanghebbende tot het hem verlenen van rechtsbijstand gehonoreerd.

3.8 Gedurende de loop van de procedure bij de Centrale Raad van Beroep heeft Verzekeraar Belanghebbende op de hoogte gehouden, onder meer bij e-mail van 12 april 2013. Bij die
e-mail zijn de brieven van de Centrale Raad van Beroep gevoegd, met daarbij de rapportages van de op verzoek van het UWV verrichte expertises. Verzekeraar heeft toe-gelicht dat deze expertises het standpunt van Belanghebbende niet ondersteunen. Verzekeraar heeft een aantal kanttekeningen geplaatst bij de verrichte expertises van de internist en de neuropsycholoog en heeft aan Belanghebbende voorgesteld om (in verband met de op Belanghebbende rustende bewijslast en in overleg met de medisch adviseur van Verzekeraar) zelf een (contra-)expertise te laten verrichten.

3.9 Belanghebbende heeft ingestemd met voornoemd voorstel van Verzekeraar. Dit heeft geresulteerd in een rapport van prof. dr. [naam 1], neuro¬psycholoog. Verzekeraar heeft het rapport met haar medisch adviseur besproken en bij e-mail van 31 oktober 2014 aan Belanghebbende meegedeeld dat het rapport van professor [naam 1], met daarin de functionele mogelijkhedenlijst (FML), ertoe zal leiden dat de rechter zal oordelen dat Belanghebbende er niet in is geslaagd het bewijs te leveren dat de conclusies van het UWV over de mate van arbeidsongeschiktheid niet juist zijn.

3.10 In beide zaken hebben de gerechtelijke procedures niet het door Belanghebbende gewenste resultaat opgeleverd. De beslissingen van het UWV zijn in stand gebleven.

3.11 Belanghebbende heeft zich bij Verzekeraar beklaagd over de – kwaliteit van de – aan hem verleende rechtsbijstand en de (door het UWV en Verzekeraar) ingeschakelde deskundigen. Verzekeraar heeft daarop geantwoord – en nader toegelicht – dat zij de visie van Belanghebbende niet deelt. Hierop is met tussen¬komst van de deken van de Orde van Advocaten een advocaat ingeschakeld om bindend advies uit te brengen over de vraag of aanleiding bestaat een verzoek tot vervallenverklaring van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep door te zetten en, in dat kader, de vraag of een vervolgens eventueel te heropenen behandeling tot succes zal kunnen leiden.
De bindend adviseur, mevrouw mr. [naam 2], heeft in haar bindend advies van 31 augustus 2015 op dit laatste ontkennend geantwoord, in die zin dat de inschatting is gemaakt dat – indien het komt tot een vervallenverklaring van de uitspraak – de behandeling van de WAO-procedure weinig tot geen kans van slagen heeft.

Voorafgaand aan voormeld antwoord heeft de bindend adviseur (onder andere) in haar bindend advies opgenomen:

‘Tijdens mijn gesprek met [Belanghebbende] heeft [Belanghebbende] zijn ongenoegen geuit over de kwaliteit van de (door het UWV en [Verzekeraar]) benoemde deskundigen. De vraag is of het inschakelen van een andere/nieuwe (al dan niet door [Belanghebbende] zelf te betalen) deskundige tot een ander oordeel zal leiden. Mijn inschatting is dat dit niet het geval is. Bij het UWV en de Raad is – uit hoofde van de gevoerde ZW-procedure – de rapportage van dr. [naam 1] bekend. De rapportage zal niet ongebruikt gelaten kunnen worden en zal – ook als er andere deskundigen¬onderzoeken nog worden ingebracht – worden meegewogen.

Met alleen het rapport van dr. [naam 1] zal geen toename van het arbeidsongeschiktheids-percentage volgen. Indien een nieuw op te maken deskundigenonderzoek wordt ingebracht zal dit – nu er drie onderzoeken van onafhankelijke deskundigen liggen die zich wel kunnen verenigen met de conclusies van het UWV – niet voldoende opwegen tegen de reeds bestaande deskundigenonderzoeken. De Raad zal daarmee niet genegen zijn overwegende waarde toe te kennen aan een (nog uit te brengen) nieuw deskundigenonderzoek (zo dit al de uitkomst zou geven die [Belanghebbende] graag zou zien).

Opvallend in het gehele dossier is het ontbreken van arbeidsdeskundige gronden waar het gaat om de geduide functies. Alle procedures hebben zich met name geconcentreerd op het aanvechten van de medische gronden, dit terwijl er op arbeidsdeskundig gebied ook punten te behalen waren.

Hoewel het natuurlijk, als de procedure wordt voortgezet, verstandig is voornoemde arbeids¬deskundige aspecten nog voor het voetlicht te brengen, verwacht ik dat dit geen verschil zal maken voor de kans op succes in deze procedure nu de focus zal liggen op de uitkomst van de deskundigenonderzoeken (die de FML van het UWV grotendeels accorderen) en nu deze arbeidsdeskundige gronden én eerder in de procedure naar voren gebracht hadden kunnen worden én nu de Raad deze functies zelf ook al kritisch heeft bekeken (…) en toch passend heeft geacht.’

3.12 Bij het bindend advies van 2 november 2016 heeft de Geschillencommissie geoordeeld dat – met inachtneming van de informatie in het dossier – kant¬tekeningen kunnen worden geplaatst bij de wijze waarop Verzekeraar haar verplichtingen uit hoofde van de verzekeringsovereenkomst met Belanghebbende heeft vervuld. Als voorbeeld heeft de Geschillencommissie gewezen op de bevindingen van mr. [naam 2] ter zake het ontbreken van arbeidsdeskundige gronden waar het gaat om de geduide functies.
De Geschillencommissie is echter van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat een andere werkwijze tot een ander resultaat zou hebben geleid, zoals ook voortvloeit uit het bindend advies van mr. [naam 2]. Om die reden wijst de Geschillencommissie de vordering van Belanghebbende af.

4. Beoordeling van het beroep

Bezwaren

4.1 De bij de Geschillencommissie ingediende klacht van Belanghebbende bevat de volgende verwijten aan Verzekeraar betreffende de aan hem verleende rechts¬bijstand krachtens de bij Verzekeraar gesloten rechtsbijstandverzekering:
– het ontbreken van een strategie om in WAO- en ZW-procedures tot een goed resultaat te komen;
– het inzetten van onervaren juristen;
– het aan Belanghebbende overlaten van het indienen van repliek bij de voorbereiding van zittingen van de rechtbank;
– het niet-beschikken over een netwerk van ondersteunende specialisten;
– het niet-geven van repliek op ondeugdelijke rapportages van het UWV;
– een slechte of geen voorbereiding op zittingen;
– het niet overtuigend en slagvaardig kunnen optreden tijdens zittingen;
– het niet – ter sprake brengen van de mogelijkheid tot het – inschakelen van een externe advocaat, bijvoorbeeld voor het voeren van een procedure in hoger beroep.

4.2 In het door hem ingestelde beroep tegen voornoemde uitspraak van de Geschillencommissie handhaaft Belanghebbende zijn klacht met betrekking tot de – kwaliteit van de – door Verzekeraar aan hem verleende rechtsbijstand in een aantal tegen het UWV aangespannen procedures. Belanghebbende stelt dat een andere opstelling en werkwijze van de betrokken jurist(en) tot een andere uitkomst van die procedures zou hebben geleid waardoor – zo begrijpt de Commissie van Beroep – voor hem (forse) financiële schade zou zijn voorkomen.
Belanghebbende stelt voorts dat al hetgeen hij Verzekeraar verwijt haaks staat op een goede belangenbehartiging en dat Verzekeraar daarom in strijd heeft gehandeld met het bepaalde in de Kwaliteitscode Rechtsbijstand. Belanghebbende maakt bij Verzekeraar aanspraak op een vergoeding voor de financiële gevolgen van de uitkomst van die procedures tegen het UWV, daaronder begrepen het verschil tussen de huidige WAO-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid van 65-80% en een WAO-uitkering op basis van volledige arbeidsongeschiktheid (80-100%).

4.3 Verzekeraar heeft verweer gevoerd. Verzekeraar verenigt zich met het oordeel van de Geschillencommissie en concludeert dat het beroep van Belanghebbende moet worden afgewezen.

4.4 De Commissie van Beroep stelt bij de beoordeling van de door Belanghebbende aan Verzekeraar gemaakte verwijten voorop dat zal moeten worden nagegaan of, zoals in de verwijten van Belanghebbende ligt besloten, Verzekeraar niet heeft gehandeld zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend rechtsbijstand¬verlener mocht worden verwacht.

4.5 De Commissie van Beroep stelt vast dat Belanghebbende de (voor hem negatieve) beslissing van de Centrale Raad van Beroep als onrecht ervaart.
De Commissie overweegt daaromtrent dat in de onderhavige procedure in beroep niet aan haar ter beoordeling voorligt of de Centrale Raad van Beroep een juiste beslissing heeft genomen, maar of is komen vast te staan dat de door Verzekeraar aan Belanghebbende verleende rechtsbijstand eraan heeft bij¬gedragen dat de Centrale Raad van Beroep tot die voor Belanghebbende negatieve beslissing (en dus niet tot de door Belanghebbende gewenste en rechtvaardig geachte beslissing) is gekomen. Met andere woorden: beoordeeld moet worden of een causaal verband bestaat tussen de door Verzekeraar aan Belanghebbende verleende rechtsbijstand en de beslissing van de Centrale Raad van Beroep.

4.6 Naar het oordeel van de Commissie van Beroep is op grond van de tussen partijen vast-staande feiten en hetgeen partijen in het kader van de mondelinge behandeling over en weer naar voren hebben gebracht niet komen vast te staan dat Verzekeraar bij het uitoefenen van haar taken als rechtsbijstandverlener niet of onvoldoende bekwaam heeft gehandeld, in die zin dat er een causaal verband bestaat tussen de – kwaliteit van de – door Verzekeraar verleende rechtsbijstand en de (voor Belanghebbende negatieve) beslissing van de Centrale Raad van Beroep. De Commissie van Beroep heeft bij dit oordeel de hierna volgende overwegingen betrokken.

4.6.1 Bij de inleiding op de beoordeling van dit beroep (zie met name 3.5, 3.6 en 3.8) is op-genomen hoe de mondelinge en schriftelijke communicatie tussen Verzekeraar en Belanghebbende heeft plaatsgevonden. Daaruit blijkt onder andere dat Verzekeraar het initiatief heeft genomen om een expertise te laten verrichten (door prof. dr. [naam 1]) om te bezien of deze expertise zou kunnen worden betrokken bij de beoordeling door de Centrale Raad van Beroep (zie ook de reactie van Verzekeraar d.d. 10 mei 2016 op de klacht van Belanghebbende bij de Ombudsman). Vervolgens is deze expertise – zoals door Verzekeraar is gesteld en door Belanghebbende niet is weersproken – op verzoek van Belanghebbende ingebracht in de procedure bij de Centrale Raad van Beroep met betrekking tot de hersteldmelding in het kader van de Ziektewet (ZW).

4.6.2 Zoals is opgenomen in de einduitspraak van de Centrale Raad van Beroep (rechtsoverweging 5.4) met betrekking tot de beoordeling van de mate van arbeids-ongeschiktheid is in het kader van de zaak betreffende de uitkering krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) gebruik gemaakt van de toen reeds bekende expertise van prof. [naam 1].
De Centrale Raad van Beroep overweegt daarover in genoemde rechts¬overweging:

‘[naam 1] heeft geen neurologische stoornissen kunnen vaststellen en acht de klachten van appellant afdoende verdisconteerd in de huidige mate van arbeidsongeschiktheid. Ook uit de overige door appellant ingediende (medische) stukken kan niet worden afgeleid dat zich medisch objectiveerbare wijzigingen hebben voorgedaan ten opzichte van de laatste WAO-beoordeling.’

4.6.3 De Commissie van Beroep schaart zich achter de uitlating van de bindend adviseur mr. [naam 2] dat een nieuw op te maken deskundigenonderzoek (zo dit onderzoek al de door Belanghebbende gewenste uitkomst zou geven) niet voldoende zal opwegen tegen de reeds bestaande drie onderzoeken van onafhankelijke deskundigen die zich kunnen verenigen met de conclusies van het UWV.

4.6.4 Verder is de Commissie van Beroep, evenals de Geschillencommissie, van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat een andere werkwijze van Verzekeraar onder de gegeven omstandigheden tot een ander resultaat zou hebben geleid. Van een zogenoemd ‘causaal verband’ tussen de werkwijze van Verzekeraar en de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (zie hiervoor onder 4.6.2) kan daarom niet worden uitgegaan.
Dit geldt ook voor de overige – onder 4.1 genoemde – aan Verzekeraar gemaakte verwijten, nog daargelaten dat Belanghebbende niet, althans onvoldoende heeft aan¬- getoond dat Verzekeraar zich niet heeft gehouden aan het bepaalde in de Kwaliteitscode Rechtsbijstand.

Slotsom

4.7 Uit het voorgaande volgt dat het beroep van Belanghebbende tegen de beslissing van de Geschillencommissie wordt afgewezen en dat die beslissing wordt gehandhaafd.

5. Beslissing

De Commissie van Beroep handhaaft bij bindend advies de bestreden beslissing van de Geschillencommissie.

Bekijk de volledige uitspraak