Mijn Kifid

Uitspraak 2018-008 (Bindend)

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2018-008
(de heer mr. B.F. Keulen, voorzitter en mevrouw mr. A.C. Bek, secretaris)

Klacht ontvangen op : 10 mei 2017
Ingediend door : Consumenten
Tegen : Coöperatieve Rabobank U.A., gevestigd te Utrecht, verder te noemen de Bank
Datum uitspraak : 4 januari 2018
Aard uitspraak : Bindend advies

Samenvatting

Tussen partijen bestaat onenigheid over de te hanteren resterende rentevastperiode bij de vaststelling van de boeterente. De Commissie stelt vast dat Consumenten ten onrechte zijn uitgegaan van een rentevastperiode van 120 maanden, nu de werkelijke periode 121 maanden bedraagt. De Commissie oordeelt dat de klacht ongegrond is en wijst de vordering af.

1. Procesverloop

De Commissie beslist met inachtneming van haar Reglement en op basis van de volgende stukken inclusief bijlagen:
• het door Consumenten (digitaal) ingediende klachtformulier;
• het verweerschrift van de Bank;
• de repliek van Consumenten;
• de dupliek van de Bank.

De Commissie stelt vast dat partijen hebben gekozen voor bindend advies en dat het niet nodig is om de zaak mondeling te behandelen. De zaak kan daarom op grond van de stukken worden beslist.

2. Feiten

De Commissie gaat bij de beoordeling van dit geschil uit van de volgende feiten:
2.1 De Bank heeft Consumenten op 14 februari 2008 een hypotheekofferte verstrekt voor een Rabo OpbouwHypotheek ter grootte van € 645.000,00 tegen een nominale rente van 5,2% per jaar met een rentevastperiode van tien jaar (tot 1 mei 2018). In de offerte is bepaald dat de rente per maand achteraf dient te worden voldaan. Consumenten hebben de offerte ondertekend, waarna de hypotheekakte op 1 april 2008 bij de notaris is gepasseerd.

2.2 Op de overeenkomst van hypothecaire geldlening zijn de Algemene Voorwaarden voor particuliere leningen van de Rabobank 2005 (hierna: de Voorwaarden) van toepassing. Hierin is, voor zover relevant, bepaald:

“U bent bij vervroegde aflossing een vergoeding verschuldigd, als op het moment van de vervroegde aflossing de rekenrente lager is dan de door u verschuldigde rente. De vergoeding is gelijk aan het verschil tussen de door u over de geldlening verschuldigde rente en de rekenrente, berekend over het vervroegd af te lossen bedrag over de periode vanaf het moment van vervroegde aflossing tot de einddatum van de geldende rentevastperiode. Het berekende bedrag wordt contant gemaakt op een door de bank te bepalen wijze. De vergoeding dient tegelijk met de vervroegde aflossing te worden betaald.”
2.3 Consumenten hebben op 2 september 2016 geïnformeerd naar de mogelijkheden om het bestaande rentecontract tussentijds te wijzigen. De Bank heeft Consumenten op
22 september 2016 een renteherzieningsvoorstel uitgebracht. Op 18 november 2016 is het Keuzeformulier hypotheekrente wijzigen aan Consumenten toegezonden. Hierin is opgenomen:

“Uw bestaande rente: 5,200%
De einddatum van uw bestaande rentevaste periode is 30 april 2018”

Consumenten hebben gekozen voor de optie “Wij kiezen voor rentewijziging met boete met een nieuwe rentevaste periode van 10 jaar vast.” en hebben het wijzigingsvoorstel en het renteherzieningsvoorstel op 29 november 2016 voor akkoord ondertekend. De hierin opgenomen boete voor het vroegtijdig openbreken van het rentecontract bedroeg
€ 18.737,73. Uit de toelichting op de berekening van de boete blijkt dat de Bank is uitgegaan van een resterende rentevastperiode van 17 maanden.

3. Vordering, klacht en verweer

Vordering Consument
3.1 Consumenten vorderen een geschat schadebedrag van € 1.200,00, zijnde het bedrag aan te veel betaalde boeterente, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 1 december 2016.

Grondslagen en argumenten daarvoor
3.2 Deze vordering steunt, kort weergegeven, op de volgende grondslag. Consumenten stellen dat de Bank haar zorgplicht jegens hen heeft geschonden en voeren hiertoe de volgende argumenten aan:
• de Bank heeft een foutief aantal maanden gehanteerd bij de berekening van de vergoeding voor de omzetting van het bestaande rentecontract (namelijk 17 maanden, terwijl dit 16 zou moeten zijn) en heeft haar zorgplicht geschonden door geen toelichting te geven op de wijze van berekening van de vergoeding voor de omzetting;
• Consumenten hebben binnen twee uur nadat zij het renteherzieningsvoorstel hadden ondertekend en aan de Bank hadden verzonden, melding gemaakt van het foutieve aantal maanden. De Bank heeft toen aangegeven de berekening te zullen toetsen en heeft toegezegd dat de fout zou worden hersteld indien zou blijken dat sprake was van een fout. De Bank ontkent niet dat een dergelijke toezegging is gedaan, dus faalt haar verweer;
• de hypothecaire geldlening is op 1 april 2008 ingegaan en dus zijn tot november 2016 (ten tijde van de omzetting) 104 rentetermijnen voldaan. Logischerwijs resteren dan nog 16 rentetermijnen. Er is immers een rentevastperiode van 10 jaar overeengekomen, hetgeen correspondeert met 120 maanden.

Verweer van de Bank
3.3 De Bank heeft, kort en zakelijk weergegeven, de volgende verweren gevoerd:
• Consumenten zijn door ondertekening van de hypotheekofferte akkoord gegaan met de Voorwaarden en dus ook met de wijze waarop de vergoedingsrente wordt berekend;
• de oorspronkelijke rentevastperiode zou op 30 april 2018 aflopen. De gewijzigde rentevastperiode is op 1 december 2016 aangevangen.

De Bank is dan ook terecht uitgegaan van een resterende rentevastperiode van
17 maanden, conform hetgeen is overeengekomen in de hypotheekofferte en de toepasselijke voorwaarden;
• Consumenten zijn door ondertekening van de hypotheekofferte akkoord gegaan met een rentevastperiode met een einddatum op 30 april 2018. Deze datum is opgenomen in het renteherzieningsvoorstel, dat bovendien door Consumenten is ondertekend;
• de door Consumenten ingebrachte berekening is niet correct, nu deze uitgaat van de eerste maand (april 2008) als volledige maand, terwijl deze in de administratieve verwerking van rentevaste periodes in de systemen van de Bank kwalificeert als onvolledige ‘gebroken’ maand. De hypotheekrente wordt maandelijks achteraf voldaan, waardoor nog 17 maanden resteren en de vergoeding voor vervroegde aflossing hierop gebaseerd dient te worden. De Bank heeft dit middels een overzicht aangetoond;
• Consumenten hebben, nadat zij bekend werden met de hoogte van de vergoeding voor de omzetting van het bestaande rentecontract, de beslissing gemaakt om het renteherzieningsvoorstel te accepteren en ondertekenen. Indien Consumenten zich niet hadden kunnen verenigen met de (berekening van de) vergoeding, dan had hij het renteherzieningsvoorstel niet moeten accepteren en waren zij ook geen boete aan de Bank verschuldigd.

4. Beoordeling

Algemeen
4.1 Aan de Commissie ligt de vraag voor of de Bank haar zorgplicht jegens Consumenten heeft geschonden door de vergoeding voor vervroegde aflossing te baseren op een foutief aantal maanden van de resterende rentevastperiode. De Commissie oordeelt dat deze vraag ontkennend dient te worden beantwoord en overweegt hiertoe als volgt.

Resterende rentevastperiode
4.2 De Commissie stelt vast dat sprake is geweest van een aanbod door de Bank, dat door Consumenten is aanvaard. Hierdoor is een rechtsgeldige overeenkomst, zoals bedoeld in artikel 6:217 Burgerlijk Wetboek (BW) tot stand gekomen. Uit hoofde van de overeenkomst zijn partijen in beginsel gehouden de daaruit voor hen voortvloeiende verplichtingen na te komen, tenzij zulks naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar geacht zou moeten worden.

4.3 Niet ter discussie staat dat Consumenten een vergoeding aan de Bank verschuldigd zijn voor het vroegtijdig openbreken van de bestaande overeenkomst. Tevens staat niet ter discussie dat Consumenten de maandtermijnen achteraf aan de Bank voldoen.

4.4 Consumenten hebben gesteld dat de Bank bij de berekening van de hoogte van de boete ten onrechte is uitgegaan van een resterende rentevastperiode van 17 maanden. Zij menen dat de resterende rentevastperiode slechts 16 maanden is. Beide partijen hebben overzichten verstrekt van de reeds verstreken en openstaande termijnen en betalingen.

4.5 Op grond van de door partijen overgelegde stukken concludeert de Commissie dat Consumenten bij de berekening zijn uitgegaan van een einddatum van 31 maart 2018 en derhalve een laatste maandtermijn (achteraf) in april 2018. De Bank is echter uitgegaan van een einddatum van 30 april 2018 en derhalve een laatste maandtermijn in mei 2018. In het Keuzeformulier hypotheekrente wijzigen is bepaald dat de einddatum van de lopende rentevastperiode 30 april 2018 is. Consumenten hebben het keuzeformulier en het herzieningsvoorstel op 29 november 2016 ondertekend en zijn hiermee dan ook akkoord gegaan. Indien zij zich hiermee niet had kunnen verenigen, dan had het op hun weg gelegen de offerte niet te ondertekenen. Dat zij binnen een paar uur een klacht hebben ingediend bij de Bank, doet hieraan niets af.

Termijnen
4.6 Consumenten hebben aangevoerd dat zij tot het moment van de omzetting 104 termijnen hadden voldaan, waardoor -logischerwijs- nog 16 termijnen resteren. De Bank heeft dit gemotiveerd betwist.

4.7 De Commissie stelt vast dat het oorspronkelijke rentecontract een looptijd had van
1 april 2008 tot en met 30 april 2018. Dit betreft derhalve 121 termijnen, in tegenstelling tot de 120 termijnen waarvan Consumenten uitgaan. Onder verwijzing naar overwegingen 4.2 tot en met 4.5, concludeert de Commissie dat de looptijd is overeengekomen door ondertekening van de hypotheekofferte en de hypotheekakte in 2008.

Conclusie
4.8 De Commissie oordeelt op grond van de voorgaande overwegingen dat de Bank terecht is uitgegaan van een resterende rentevastperiode van 17 maanden en dat de boete van
€ 18.737,73 niet aangepast dient te worden. De Commissie oordeelt daarom dat de klacht ongegrond is en wijst de vordering van Consumenten af.

5. Beslissing

De Commissie wijst de vordering af.

In artikel 5 van het Reglement van de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening is bepaald in welke gevallen beroep openstaat van bindende beslissingen van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening bij de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening. Daarbij geldt een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak. Op de website van Kifid vindt u praktische informatie over het instellen van beroep. Zie hiervoor www.kifid.nl/consumenten/hoe-wordt-uw-klacht-behandeld

U kunt, binnen twee weken na de verzenddatum van deze uitspraak, bij de Voorzitter van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening schriftelijk een verzoek indienen tot herstel van kennelijke vergissingen in de uitspraak. U moet daarbij met name denken aan correctie van reken- of schrijffouten en verbetering van namen en data. De volledige procedure met de termijnen die daarbij in acht moeten worden genomen staat beschreven in artikel 40 van het Reglement.

Bekijk de volledige uitspraak