Mijn Kifid

Uitspraak 2018-010 (Bindend)

Bindende Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2018-010
d.d. 11 januari 2018
(prof. mr. M.L. Hendrikse, voorzitter, mr. W.H.G.A. Filott mpf en mr. drs. R. Knopper, leden en mr. M. Nijland, secretaris)

Samenvatting

De Commissie heeft geoordeeld dat Kredietverstrekker (op basis van de overeenkomst tussen partijen) de bevoegdheid heeft om het variabele rentetarief voor een doorlopend krediet te allen tijde te wijzigen en dat de Kredietverstrekker deze wijzigingsbevoegdheid niet mag gebruiken op een wijze die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, rekening houdend met alle omstandigheden van het geval. De Commissie oordeelt dat niet is gebleken dat Kredietverstrekker haar vrijheid om de rente (wel of niet) aan te passen heeft gebruikt op een wijze die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Ook de klacht van Consument aangaande ‘risk based pricing’ is ongegrond. De Commissie wijst de vorderingen van Consument af.

Consument,

tegen

de naamloze vennootschap Interbank N.V., gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen Kredietverstrekker.

1. Procesverloop

De Commissie beslist met inachtneming van haar reglement en op basis van de volgende stukken:

– het dossier van de Ombudsman Financiële Dienstverlening;
– het door Consument ondertekende klachtformulier inclusief bijlagen ontvangen op 13 oktober 2015;
– het verweerschrift van Kredietverstrekker;
– de repliek van Consument;
– de dupliek van Kredietverstrekker;
– de brief van Kredietverstrekker van 21 juli 2016;
– de brief van Consument van 10 augustus 2016;
– de brief van Kredietverstrekker van 30 juni 2017;
– de brief van Consument van 28 juli 2017;
– de brief van Kredietverstrekker van 31 augustus 2017.

2. Overwegingen

De Commissie heeft vastgesteld dat tussenkomst van de Ombudsman Financiële Dienstverlening niet tot oplossing van het geschil heeft geleid. Daarnaast stelt de Commissie vast dat partijen het advies van de Commissie als bindend zullen aanvaarden.
De Commissie heeft voorts vastgesteld dat het geschil zich leent voor een schriftelijke afdoening als bedoeld in artikel 37.7 van haar Reglement.

3. Feiten

De Commissie gaat uit van de volgende feiten:

3.1. Consument heeft op 5 juli 2002 een doorlopend krediet afgesloten bij Unigarant Financiële Diensten B.V. (handelend onder de naam Bankselect) voor een bedrag van € 45.000,-.

3.2. In de kredietovereenkomst is – voor zover relevant – het volgende opgenomen:
“(…)
Kredietnemer zal over het opgenomen deel van de kredietlimiet aan de bank maandelijks rente vergoeden. De bank berekent deze per dag en brengt deze maandelijks in rekening. Het rentepercentage bedraagt thans 0,577% per maand, hetgeen overeenkomt met een effectief kredietvergoedingspercentage van 7,1% op jaarbasis. De rente kan gedurende de looptijd van deze overeenkomst variëren.
(…)”

3.3. Op de kredietovereenkomst zijn de Algemene Voorwaarden Doorlopend Krediet (hierna: ‘de Voorwaarden’) van toepassing. In de Voorwaarden is – voor zover relevant – het volgende bepaald:
“(…)
5.5. De maandelijks aan de bank verschuldigde rente wordt op dagbasis berekend. Het thans geldende rentepercentage is in de overeenkomst vermeld. De bank kan het rentepercentage wijzigen voorzover wettelijke bepalingen zich daar niet tegen verzetten. Het rentepercentage wordt vastgesteld met inachtneming van de krachtens de Wet op het Consumentenkrediet geldende maxima. Over wijziging van het rentepercentage wordt kredietnemer op het eerstvolgende rekening-overzicht geïnformeerd. De rente wordt berekend over het gehele uitstaande saldo, met inachtneming van het bepaalde in artikel 5.11 hierna.
(…)”

3.4. Begin 2008 heeft Kredietverstrekker de positie van de oorspronkelijke kredietverstrekker voor wat betreft de kredietovereenkomst met Consument overgenomen.

3.5. Kredietverstrekker heeft de aan Consument in rekening gebrachte rente gedurende de looptijd van de kredietovereenkomst een aantal malen gewijzigd. Het verloop van de effectieve rente op jaarbasis is als volgt geweest:

In december 2016 heeft Kredietverstrekker de rente verlaagd naar 9,3%.

4. De vordering en grondslagen

4.1. Consument vordert dat Kredietverstrekker wordt veroordeeld tot het met terugwerkende kracht vanaf het moment dat Kredietverstrekker de kredietovereenkomst heeft overgenomen verlagen van het op de kredietovereenkomst van toepassing zijnde rentepercentage tot 4,7% en tot terugbetaling van de te veel betaalde rente. Volgens de berekening van Consument is over de desbetreffende looptijd van het krediet in totaal
€ 17.553,62 te veel aan rente betaald.

4.2. Deze vordering steunt kort en zakelijk op de volgende grondslagen:

– De door Kredietverstrekker in rekening gebrachte rente is te hoog.
– Het is niet duidelijk hoe het kredietvergoedingspercentage wordt vastgesteld. Consument was niet op de hoogte van het feit dat Kredietverstrekker ook andere ontwikkelingen kon betrekken bij het bepalen van het rentetarief, zoals fundingkosten, de kosten van haar bedrijfsvoering en concurrentieoverwegingen. Voordat de kredietovereenkomst werd overgenomen door Kredietverstrekker was het rentetarief (enkel) gekoppeld aan de rente op de kapitaalmarkt. Kredietverstrekker heeft – op het moment dat zij de kredietovereenkomst heeft overgenomen – het contract eenzijdig gewijzigd.
– Consument was niet op de hoogte van de indeling in een bepaalde risico-klasse en de daarmee samenhangende risico-opslag. Hij vindt het merkwaardig dat als andere klanten in zijn risicoklasse hun betalingsverplichtingen niet nakomen, dit mede ten nadele van de hoogte van de aan hem in rekening te brengen risico-opslag kan komen. Indien Consument hiermee ten tijde van het afsluiten van de kredietovereenkomst bekend was geweest, had hij de kredietovereenkomst nimmer afgesloten.
Bovendien is het risicoprofiel van Consument gedurende de looptijd van de kredietovereenkomst verbeterd.

4.3. Op de stellingen die Kredietverstrekker aan haar verweer ten grondslag legt, wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5. Beoordeling

5.1. Het geschil ziet op de door Kredietverstrekker in rekening gebrachte rente over het tussen partijen overeengekomen krediet.

5.2. Ingevolge artikel 5.5. van de Voorwaarden wordt de rente van dag tot dag berekend en kan Kredietverstrekker deze wijzigen met inachtneming van de krachtens de wet geldende maxima. De Commissie overweegt dat voornoemd artikel meebrengt dat Kredietverstrekker de bevoegdheid toekomt om de rente te wijzigen. Een wijziging kan een verhoging of verlaging van de rente inhouden. De voor Consument bestaande onzekerheid over de ontwikkeling van de rente is inherent aan het gekozen renteregime. Hier tegenover staat in beginsel de vrijheid van Consument om desgewenst het krediet tot de kredietlimiet op te nemen en het krediet te allen tijde af te lossen.

5.3. Kredietverstrekker is dus bevoegd de rente te wijzigen, maar mag die bevoegdheid niet gebruiken op een wijze die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is (artikel 6:248 lid 2 Burgerlijk Wetboek). De vraag of Kredietverstrekker binnen deze grenzen is gebleven, hangt af van de omstandigheden van het geval. Bij de beoordeling hiervan past de Commissie, gelet op de aard van artikel 6:248 lid 2 BW, de nodige terughoudendheid toe. Vergelijk CvB Kifid 2014/005 en CvB Kifid 2014/007. Van belang hierbij is (i) of Kredietverstrekker bij het vaststellen van het rentetarief de ontwikkelingen op de geld-en/of kapitaalmarkt heeft gevolgd, (ii) of Kredietverstrekker aan nieuwe klanten met een vergelijkbaar krediet hetzelfde tarief in rekening bracht en (iii) of voor Consument feitelijk de mogelijkheid bestond het krediet af te lossen en elders een krediet te verkrijgen. Er moet rekening mee worden gehouden dat in het onderhavige geval het rentetarief niet gekoppeld is aan een externe rentevoet (bijvoorbeeld het driemaands Euribortarief), zodat Kredietverstrekker ook andere ontwikkelingen kan betrekken bij het bepalen van het rentetarief, zoals fundingkosten, de kosten van haar bedrijfsvoering en concurrentieoverwegingen. Volgens Consument was het rentetarief voordat de kredietovereenkomst werd overgenomen wel enkel gekoppeld aan de rente op de kapitaalmarkt en heeft Kredietverstrekker het contract op dit punt eenzijdig gewijzigd. De Commissie volgt deze stelling niet nu Consument, tegenover de gemotiveerde betwisting van Kredietverstrekker, geen stukken heeft overgelegd die zijn stelling onderbouwen.

5.4. Het is in beginsel aan Consument om te stellen en – bij gemotiveerde betwisting door Kredietverstrekker – te bewijzen dat Kredietverstrekker op een wijze die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, gebruik heeft gemaakt van haar bevoegdheid bij het vaststellen van het rentetarief.

Dit neemt echter niet weg dat van Kredietverstrekker kan worden verlangd dat zij voldoende feitelijke gegevens verstrekt ter motivering van haar betwisting van de stellingen van Consument teneinde deze laatste aanknopingspunten te verschaffen voor zijn bewijslevering. Vergelijk HR 20 november 1987, ECLI:NL:HR:1987:AD0058 en CvB Kifid 2017/008. Deze ‘verzwaarde stelplicht’ hangt samen met de omstandigheid dat de door Consument te stellen feiten zich, anders dan Kredietverstrekker stelt, afspelen ‘in het domein’ van Kredietverstrekker. Kredietverstrekker is immers bij uitstek de deskundige op het terrein van kredietverlening en kan daardoor beter beschikken over informatie op dit gebied dan Consument. Van haar mag, als professionele partij die actief is in de branche, verwacht worden dat zij de ontwikkelingen, ook op het gebied van (geadverteerde) rentetarieven, bij andere aanbieders van soortgelijke kredieten volgt. Gelet op het voorgaande concludeert de Commissie dat van Kredietverstrekker mag worden verlangd dat zij voldoende feitelijke gegevens verstrekt ter motivering van haar betwisting dat zij op een wijze die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, gebruik heeft gemaakt van haar bevoegdheid om de rente te wijzigen.

5.5. De Commissie heeft Kredietverstrekker in deze procedure daarom de gelegenheid geboden inzichtelijk te maken of het aan Consument in rekening gebrachte rentetarief vergelijkbaar was met het rentetarief voor soortgelijke kredieten van andere kredietverstrekkers en met de ontwikkeling daarvan en inzicht te verschaffen in de kredietvergoedingspercentages die door Kredietverstrekker werden/worden gehanteerd voor nieuwe klanten met een vergelijkbaar krediet. Daarnaast heeft de Commissie partijen verzocht nader aan te geven of Consument de mogelijkheid had om het krediet over te sluiten tegen een lagere rente. Later in de procedure heeft de Commissie partijen in de gelegenheid gesteld te reageren op de uitspraak van de Commissie van Beroep van
20 februari 2017 (CvB 2017/008).

Rentetarieven
5.6. Kredietverstrekker heeft in de onderhavige procedure een overzicht overgelegd met daarin opgenomen de historische tarieven van haarzelf en twee andere geldverstrekkers voor vergelijkbare kredieten en risicogroepen. Uit dit overzicht blijkt dat de door Kredietverstrekker aan Consument berekende rentetarieven over de periode van 2008 tot en met 2017 niet significant en in onredelijke mate afwijken van de rentetarieven die de andere twee geldverstrekkers hanteerden bij een vergelijkbaar krediet. Consument heeft naar het oordeel van de Commissie het tegendeel niet aangetoond. Verder komen de ontwikkelingen op de geld- en kapitaalmarkt die Kredietverstrekker in de periode van 2008 tot en met 2017 noopten om tot wijziging van het rentetarief over te gaan (te weten veranderingen in de hoogte van de fundingkosten en de risicokosten), de Commissie niet zodanig onjuist of onredelijk voor dat sprake is van een wijziging die de onaanvaardbaarheidstoets overschrijdt. Daaraan doet, mede gelet op de strengheid van de toe te passen beoordelingsmaatstaf (artikel 6:248 lid 2 Burgerlijk Wetboek), niet af dat in deze zaak sprake was van een substantiële (risico)opslag.

Loktarieven
5.7. Voor de onder r.o. 5.3 genoemde onaanvaardbaarheidstoets kunnen ook nog andere aspecten een rol spelen. Door nieuwe klanten aan te trekken met een relatief laag rentetarief en dit tarief vervolgens na korte tijd (aanzienlijk) te verhogen, kan een kredietaanbieder op een wijze die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, gebruik maken van haar wijzigingsbevoegdheid. Consument voert in dit verband aan dat hij op het moment van het indienen van de klacht bij Kifid een kredietvergoeding van 9,4% betaalde, terwijl Kredietverstrekker op een website adverteerde met een kredietvergoeding van 4,7% voor een doorlopend krediet van
€ 45.000,-. Kredietverstrekker heeft in reactie hierop betoogd dat zij geen onderscheid maakt in het tarief dat zij voor bestaande en nieuwe klanten (die zijn ingedeeld in dezelfde kredietcategorie en dezelfde risico-klasse) in rekening brengt en dat de op internet getoonde kredietvergoedingen in de regel slechts voorbeelden zijn, waarbij wordt uitgegaan van het laagste tarief zonder dat daarbij rekening wordt gehouden met de risico-klassen. Nu Consument tegenover de gemotiveerde betwisting van Kredietverstrekker geen nadere bewijsstukken heeft overgelegd, is niet aannemelijk geworden dat Kredietverstrekker in dit geval zogenoemde loktarieven heeft aangeboden.

Oversluiten
5.8. Daarnaast is van belang of voor Consument feitelijk de mogelijkheid bestond het krediet af te lossen en/of het krediet bij een andere kredietaanbieder over te sluiten. Kredietverstrekker heeft aangevoerd dat Consument altijd de mogelijkheid heeft (gehad) om het krediet over te sluiten. Consument betwist dat hij over deze mogelijkheid beschikt(e) omdat hij inmiddels gescheiden is van zijn echtgenote met wie hij destijds gezamenlijk de kredietovereenkomst is aangegaan. De Commissie oordeelt dat dit geen toereikend argument is om te oordelen dat het krediet niet kan worden overgesloten. Consument heeft ook nagelaten informatie in het geding te brengen waaruit volgt dat het voor hem niet mogelijk was/is om over te stappen naar een andere kredietaanbieder, zodat niet is komen vast te staan dat het krediet niet kon worden overgesloten en sprake is van een situatie waarin Consument feitelijk ‘locked up’ is.

5.9. Gelet op het voorgaande is de Commissie van oordeel dat niet is gebleken dat Kredietverstrekker haar vrijheid om de rente (wel of niet) aan te passen heeft gebruikt op een wijze die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.

Risk based pricing
5.10. Consument heeft zich nog beklaagd over het feit dat hij niet op de hoogte was van de indeling in een bepaalde risico-klasse en de daarmee samenhangende risico-opslag. Ook heeft hij gesteld dat het hem bevreemdt dat als andere klanten in zijn risicoklasse hun betalingsverplichtingen niet nakomen, dit mede ten nadele van de hoogte van de aan hem in rekening te brengen risico-opslag kan komen.

5.11. De Commissie stelt vast dat het een kredietverstrekker in beginsel is toegestaan om een consument op grond van de voor de kredietverlening relevante omstandigheden een rentetarief aan te bieden op basis van ‘risk based pricing’.

Vergelijk CvB 2017/008 en GC 2017-687. Een consequentie van een dergelijk ‘risk based pricing’ model is weliswaar dat als andere klanten in de risicoklasse van Consument hun betalingsverplichtingen niet nakomen, dit mede ten nadele van de hoogte van de aan Consument in rekening te brengen risico-opslag kan komen, maar hier staat tegenover dat het Consument vrij staat het krediet te allen tijde boetevrij af te lossen en/of het krediet bij een andere kredietaanbieder over te sluiten.

5.12. Voor zover Consument zich op het standpunt stelt dat hij niet op de hoogte was van de risico-categorie waarin hij was ingedeeld en wat de hoogte van de risico-opslag was, overweegt de Commissie als volgt. Naar huidige opvattingen dient een kredietverstrekker haar klant voldoende informatie te verschaffen over de samenstelling en opbouw van het rentetarief, waaronder begrepen de indeling in verschillende risicoklassen (welke mede bepalend is voor de hoogte van de risico-opslag). Die opvattingen hebben ten aanzien van nieuwe kredieten neerslag gevonden in het per 25 mei 2011 in werking getreden artikel 7:60 BW (in samenhang met artikel 6 van de Richtlijn 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten en tot intrekking van Richtlijn 87/102/EEG van de Raad). Deze bepaling gold op grond van het overgangsrecht niet voor ten tijde van de inwerkingtreding van dit artikel reeds lopende kredietovereenkomsten, zoals de onderhavige.

5.13. Voor zover Consument nog heeft aangevoerd dat zijn risicoprofiel
gedurende de looptijd van de kredietovereenkomst is verbeterd, merkt de Commissie op dat, zoals Kredietverstrekker heeft aangevoerd, bij een nieuwe kredietaanvraag onderzocht kan worden of Consument in een gunstigere risico-groep kan worden ingedeeld.

5.14. De Commissie oordeelt dat ook de klacht van Consument aangaande ‘risk based pricing’ ongegrond is.

Conclusie
5.15. Al het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vorderingen van Consument moeten worden afgewezen.

6. Beslissing

De Commissie wijst de vorderingen van Consument bij bindend advies af.

In artikel 5 van het Reglement van de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening is bepaald in welke gevallen beroep openstaat van beslissingen van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening bij de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening. Daarbij geldt een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak. Op de website van Kifid vindt u praktische informatie over het instellen van beroep. Zie hiervoor: www.kifid.nl/consumenten/hoe-wordt-uw-klacht-behandeld

Bekijk de volledige uitspraak