Mijn Kifid

Uitspraak 2018-012 (bindend)

Uitspraak Commissie van Beroep 2018-012 d.d. 30 januari 2018
(mr. F.R. Salomons, voorzitter, mr. A. Bus, mr. W.J.J. Los, mr. A. Smeeïng-van Hees en
F.R. Valkenburg AAG RBA, leden, en mr. H.C. Dobbelaar-ten Cate, secretaris)

Samenvatting

Hypothecaire geldlening. De rente is in 2006 herzien. Daarvan zijn geen stukken bewaard gebleven. De rentevaste periode is volgens belanghebbende 5 jaar, volgens de bank 15 jaar. Bewijs¬last bij belanghebbende, maar bank moet haar verweer staven met gegevens uit haar administratie. Boekenclausule in algemene voorwaarden bank. Het screenshot uit het digitale registratiesysteem van de bank is een uittreksel uit haar administratie, zoals bedoeld in de boekenclausule. Met het uittreksel uit haar (digitale) administratie heeft de Bank aangetoond dat haar opgave van de rente¬vaste periode overeenstemt met de gegevens in haar administratie. Uit de regel dat de Bank niet behoeft aan te tonen dat de administratie correct is, volgt verder dat zij in beginsel niet verplicht is om de onderliggende stukken te produceren. De zorgplicht van de bank leidt niet tot een ander oordeel. Geen verwijt aan bank van ontbreken stukken, want bewaartermijn verstreken.

Klik hier voor de uitspraak in eerste aanleg.

1. De procedure in beroep

1.1 Bij een op 3 oktober 2017 ontvangen beroepschrift heeft Belanghebbende bij de Commissie van Beroep financiële dienstverlening (verder: Commissie van Beroep) beroep ingesteld tegen een bindend advies van de Geschillencommissie financiële dienstverlening (verder: Geschillencommissie) van 21 augustus 2017 (dossiernummer [nummer]).

1.2 De Bank heeft op 27 november 2017 een op 23 november 2017 gedateerd verweerschrift ingediend.

1.3 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 18 december 2017.
Partijen zijn daar verschenen. Partijen hebben hun standpunten toegelicht en zij hebben vragen van de Commissie van Beroep beantwoord.

2. De procedure in eerste aanleg

Voor het verloop van de procedure in eerste aanleg verwijst de Commissie van Beroep naar de aan deze uitspraak gehechte uitspraak van de Geschillencommissie.

3. Feiten

3.1 De Commissie van Beroep gaat uit van de feiten die de Geschillencommissie heeft vermeld in het bindend advies van 21 augustus 2017 onder 2.1 tot en met 2.9. Die feiten zijn niet betwist en worden voor zover relevant aangevuld met enkele andere feiten die tussen partijen vaststaan. Kort gezegd gaat het om het volgende.

3.2 Belanghebbende en zijn voormalige echtgenote hebben op 22 mei 2001 een krediet-overeenkomst met de Bank ondertekend, waarbij hun een lening van € 320.000,- ter beschikking is gesteld voor de financiering van de aankoop van een woning in [plaatsnaam], [land]. De lening bestond uit twee leningdelen. De rente bedroeg 5,7% voor de duur van
5 jaar. Daarbij is vermeld dat het rentepercentage per 1 september 2006 opnieuw zou worden vastgesteld.

3.3 Op 18 november 2001 hebben Belanghebbende en zijn voormalige echtgenote een nieuwe kredietovereenkomst met de Bank ondertekend. Daarbij is hun een aanvullende lening van € 15.000,- ter beschikking gesteld ter financiering van de verbouwing van de woning te [land]. De rente bedroeg 4,7% per jaar, voor de duur van 1 jaar. Daarbij is vermeld dat het rentepercentage per 1 december 2002 opnieuw zou worden vastgesteld.

3.4 De Algemene bepalingen voor hypotheekstelling en Algemene Bankvoorwaarden zijn op de kredietovereenkomsten van toepassing.

Artikel 9 van de Algemene bepalingen voor hypotheekstelling luidt:
Een door de Bank getekend uittreksel uit haar administratie strekt tot volledig bewijs van haar vordering op de Schuldenaar en/of de Hypotheekgever, behoudens tegenbewijs. (..)

Artikel 18 Algemene Bankvoorwaarden luidt:
Tegenover de cliënt strekt een uittreksel uit de administratie van de bank tot volledig bewijs, behoudens door de cliënt geleverd tegenbewijs. De bank hoeft haar administratie niet langer te bewaren dan de wettelijke bewaartermijnen.

3.5 Bij overeenkomst van 6 november 2003 heeft Belanghebbende de gehele lening (bestaande uit de drie leningdelen) overgenomen, waarna de lening alleen op zijn naam is voortgezet.

3.6 Bij drie afzonderlijke brieven van 21 november 2005 heeft de Bank telkens voor de verschillende leningdelen aan Belanghebbende meegedeeld:

Wij kwamen overeen het rentepercentage inzake bovengenoemde lening te herzien op
01-12-2005.
Onder verwijzing naar de van toepassing zijnde Algemene Bepalingen voor Kredietverlening door [de Bank] (voor particulieren), geven wij u te kennen dat voor de komende periode één van de volgende percentages zal gelden:
[ ] 1 jaar vast 4,65% (..)
[ ] 5 jaar vast 5,20% (..)
[ ] variabele rente 4,15% (op jaarbasis), geldig voor het komende kalenderkwartaal (..).
Wij verzoeken u uw keuze via aankruisen kenbaar te maken en vervolgens het duplicaat van deze brief rechtsgeldig getekend en gedateerd aan ons terug te zenden.
Indien wij op 05-12-2005 uw antwoord niet hebben ontvangen, dan nemen wij u aan dat u kiest voor de renteperiode van 1 jaar vast zoals hierboven vermeld. Wij zullen het rentepercentage overeenkomstig aanpassen.
Het nieuwe tarief zal vanaf de hiervoor vermelde renteherzieningsdatum in rekening worden gebracht.

3.7 De rente is niet gewijzigd per 1 december 2005, maar vanaf 1 juli 2006. De nieuwe rente bedroeg 5,3%.

3.8 In de administratie van de Bank is opgenomen dat de nieuwe rentevaste periode loopt tot 1 juni 2021, dus voor de duur van 15 jaar.

3.9 Bij e-mail van 31 juli 2015 heeft Belanghebbende de Bank verzocht om een rente-herziening, omdat dit volgens hem door de Bank was toegezegd. De Bank heeft dit geweigerd om de reden dat de rentevaste periode volgens haar administratie loopt tot 2021. Hierop heeft Belanghebbende aan de Bank meegedeeld:

Ik heb in 2005 een nieuw contract afgesloten met een rente vaste periode van 10 jaar. Zou u de getekende contracten willen nakijken en mij hier een kopie van willen mailen?

De Bank heeft daarop aan Belanghebbende meegedeeld dat zij de rente¬herzienings-formulieren niet meer in haar bezit heeft.

3.10 Belanghebbende heeft vervolgens een klacht bij de Bank ingediend, waarin hij stelt dat hij in 2005 heeft gekozen voor een nieuwe rentevaste periode van 5 jaar.

4. Vorderingen en advies Geschillencommissie

4.1 Belanghebbende heeft zich bij de Geschillencommissie erover beklaagd dat de Bank hem geen nieuw rentevoorstel heeft gedaan, hoewel in 2005 een rentevaste periode van 5 jaar is overeengekomen. Belanghebbende voert aan dat hij aanvankelijk in de veronderstelling verkeerde dat een rentevaste periode van 10 jaar was overeengekomen, maar dat hij na het doorzoeken van zijn administratie de onder 3.6 genoemde brieven heeft gevonden. Uit die brieven blijkt volgens Belanghebbende dat de Bank hem geen langere rentevaste periode dan 5 jaar heeft aangeboden.

4.2 Belanghebbende heeft gevorderd dat de Bank hem compensatie geeft voor de te veel betaalde rente vanaf 1 december 2010 en hem een voorstel doet voor rente¬herziening.

4.3 De Bank heeft tijdens de procedure bij de Geschillencommissie aan Belanghebbende voorgesteld per 1 juni 2016 een nieuwe rentevaste periode met de daarbij behorende rente te kiezen als ware in 2006 een rentevaste periode van 10 jaar overeengekomen, met vergoeding van de te veel betaalde rente vanaf 1 juni 2016. De rentetarieven zijn die van een maatwerklening, omdat het gaat om een woning in [land]. Belanghebbende heeft dit voorstel niet aanvaard omdat hij de aangeboden rente te hoog vindt.

4.4 De Geschillencommissie heeft, kort gezegd, het volgende overwogen.
De renteherzieningsformulieren (zie hiervoor onder 3.6) kunnen partijen niet tot bewijs dienen omdat die betrekking hebben op een renteherziening per 1 december 2005 en op die datum geen renteherziening heeft plaatsgevonden. Ook de rentelijsten met de rentetarieven in die periode zijn niet bruikbaar voor bewijs, omdat die betrekking hebben op reguliere hypothecaire geldleningen en in dit geval sprake is van een maatwerklening. Het screenshot van haar administratie, dat de Bank heeft overgelegd, geldt als een uittreksel uit haar administratie. Het screenshot is niet ondertekend, zodat de Bank geen beroep kan doen op artikel 9 van de Algemene voorwaarden voor hypotheekstelling, maar wel op artikel 18 van de Algemene Bankvoorwaarden. Belanghebbende heeft geen tegen-bewijs kunnen leveren, zodat het ervoor moet worden gehouden dat partijen een rente-vaste periode van 15 jaar zijn overeengekomen vanaf 1 juli 2006. De vordering van Belanghebbende is afgewezen.

5. Beoordeling van het beroep

5.1 Belanghebbende heeft in beroep zijn klacht gehandhaafd.

5.2 Belanghebbende legt ook in beroep aan zijn klacht en zijn vordering ten grondslag dat partijen in 2005 of 2006 een rentevaste periode van 5 jaar zijn overeen¬gekomen. De Bank voert daartegen verweer met een beroep op haar administratie. Volgens Belanghebbende komt de Bank geen beroep op haar administratie toe, omdat zij in strijd met haar zorg¬plicht de onderliggende rente¬herzieningsformulieren niet heeft bewaard.

Bewijslast

5.3 Vaststaat dat partijen zijn overeengekomen dat met ingang van 1 juli 2006 een rente zou gelden van 5,3%. Die rente is sindsdien ook in rekening gebracht. Het is Belanghebbende die stelt dat de rente niet meer geldt, omdat die voor de duur van 5 jaar is overeen-gekomen. Uit artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) volgt dat op Belanghebbende de last rust om die stelling te bewijzen.

Administratie Bank

5.4 Van de Bank als financiële dienstverlener mag worden verwacht dat zij haar verweer tegen de stelling van Belanghebbende zo veel mogelijk toelicht en staaft met gegevens en stukken uit haar administratie. De Bank heeft dit gedaan door een uittreksel uit haar administratie ter beschikking te stellen. Dat uittreksel bestaat uit een screenshot of print van een deel van haar digitale registratie¬systeem. Volgens Belanghebbende voldoet het uittreksel niet aan de daaraan te stellen eisen omdat het geen inzicht biedt in de wijze waarop dit is tot stand gekomen en de Bank de digitale gegevens in haar systeem heeft kunnen aan¬passen.

Belanghebbende meent dat de Bank hem stukken ter beschikking moet stellen aan de hand waarvan hij de juistheid van de digitale gegevens kan verifiëren. De Bank heeft die stukken echter niet (meer) in haar dossier en zij beroept zich op de zogenoemde boekenclausule die is neergelegd in artikel 18 van de Algemene Bankvoorwaarden en artikel 9 van de Algemene voorwaarden voor hypotheekstelling.

5.5 Wat betreft de vraag of de Bank haar verweer genoegzaam heeft toegelicht en heeft gestaafd met het verstrekken van de gegevens uit haar digitale registratie¬systeem, neemt de Commissie van Beroep het volgende in aanmerking. De boekenclausule is een bewijs-overeenkomst met betrekking tot de tussen een bank en de cliënt bestaande schuldpositie. In beginsel hoeft de bank niet aan te tonen dat de administratie van de bank correct is. De bewijslast van de onjuistheid ligt op grond van de boekenclausule bij de cliënt (vgl. conclusie
AG 29-10-2010, ECLI:NL:PHR:2010:BO2417).

5.6 Het screenshot van de gegevens van de lening(en) van Belanghebbende uit het digitale registratiesysteem van de Bank is naar het oordeel van de Commissie van Beroep een uittreksel uit de administratie van de Bank in de zin van artikel 18 van de Algemene Bankvoorwaarden en artikel 9 van de Algemene voorwaarden voor hypotheekstelling. Onder ‘administratie’ kan immers ook de digitale administratie worden begrepen. De omstandigheid dat gegevens kunnen worden aan¬gepast, geldt niet specifiek voor alleen digitale administraties. Die omstandigheid doet bovendien niet af aan de bewijsregel die partijen zijn overeen¬¬gekomen door aanvaarding van de genoemde algemene voorwaarden door Belanghebbende. Overigens mag worden aangenomen dat de gegevens in de digitale administratie niet naar believen kunnen worden aangepast. De Bank staat onder toezicht van De Nederlandsche Bank en de Autoriteit Financiële Markten en is verplicht haar bedrijfsvoering zodanig in te richten dat deze een beheerste en integere uitoefening van haar bedrijf waarborgt (artikel 3.17 lid 1 van de Wet op het financieel toezicht.

5.7 Aan een uittreksel kan niet de eis worden gesteld dat het inzicht biedt in de wijze van totstandkoming van de geregistreerde afspraken, daargelaten hoe dat inzicht zou moeten worden verstrekt. De weergave van de afspraken op het onderhavige uittreksel volstaat.

5.8 Met het uittreksel uit haar (digitale) administratie heeft de Bank aangetoond dat haar opgave van de rentevaste periode overeenstemt met de gegevens in haar administratie. Uit de regel dat de Bank niet behoeft aan te tonen dat de administratie correct is, volgt verder dat zij in beginsel niet verplicht is om de onderliggende stukken te produceren.

5.9 De vraag of uit de rechtsverhouding tussen partijen, met name uit de zorgplicht van de Bank, voortvloeit dat de Bank in dit geval toch de plicht heeft om onder¬liggende stukken over te leggen, indien de cliënt de juistheid van het uittreksel gemotiveerd betwist, behoeft in dit geval niet te worden beantwoord. Die plicht zou naar het oordeel van de Commissie van Beroep alleen kunnen worden aangenomen in het geval dat de Bank onderliggende stukken tot haar beschikking heeft. Een ander oordeel zou geen recht doen aan de bewijs-kracht die partijen door aanvaarding van de boekenclausule aan de administratie van de Bank hebben gegeven.

5.10 De Bank valt overigens geen rechtens relevant verwijt te maken van het feit dat zij de onderliggende stukken met betrekking tot de renteherziening niet (meer) tot haar beschikking heeft. Hoezeer het ook aanbeveling kan verdienen om dergelijke stukken, al dan niet gedigitaliseerd, te bewaren zo lang de rentevaste periode loopt, het ontbreken daarvan in de administratie van de Bank maakt niet dat de administratie niet voldoet aan de eis van artikel 2:10 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De administratie is immers op zodanige wijze ingericht dat daaruit de rechten en verplichtingen van de Bank jegens Belanghebbende kenbaar zijn. Het feit dat de Bank de onderliggende stukken met betrekking tot de renteherziening niet (meer) ter beschikking heeft, is evenmin in strijd met haar verplichting uit hoofde van artikel 2:10 lid 3 BW om gegevensdragers te bewaren. De termijn waarbinnen die verplichting geldt, vangt aan, naar wordt aangenomen, op het moment van vervaardiging en duurt zeven jaren. De bewaartermijn was dus verstreken toen Belanghebbende in 2015 de desbetreffende stukken opvroeg (zie 3.9).

5.11 Uit het voorgaande volgt dat de Bank haar verweer voldoende heeft toegelicht en gestaafd met het overgelegde uittreksel uit haar administratie. Het is aan Belanghebbende om aan te tonen dat een rentevaste periode van 5 jaar is overeen¬¬gekomen en dus om aan te tonen dat de gegevens uit de administratie van de Bank onjuist zijn.

Bewijs

5.12 Belanghebbende heeft dit niet kunnen aantonen. De niet-ingevulde en niet-ondertekende brieven van 21 november 2005 met betrekking tot een rente¬herziening per 1 december 2005 leveren immers geen bewijs op voor de afspraken die zijn gemaakt met betrekking tot de renteherziening die per 1 juli 2006 heeft plaatsgevonden. Verder geven de destijds geldende rentetarieven geen aanwijzing voor de overeengekomen rentevaste periode, omdat die rentetarieven geen betrekking hebben op maatwerkleningen als de onderhavige.

5.13 Dit alles leidt tot de conclusie dat het ervoor moet worden gehouden dat partijen in 2006 een rentevaste periode van 15 jaar zijn overeengekomen.

Overig

5.14 Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, behoeft niet te worden besproken, omdat dit niet tot een andere beslissing kan leiden.

Slotsom

5.15 De slotsom is dat de bezwaren van Belanghebbende ongegrond zijn. De Commissie van Beroep zal daarom het bindend advies van de Geschillencommissie handhaven.

6. Beslissing

De Commissie van Beroep handhaaft het bindend advies van de Geschillencommissie.

Bekijk de volledige uitspraak