Mijn Kifid

Uitspraak 2018-016 (bindend)

Uitspraak Commissie van Beroep 2018-016 d.d. 20 februari 2018
(mr. C.A. Joustra, voorzitter, mr. R.J.F. Thiessen, mr. J.B.M.M. Wuisman, drs. J.C.H. Kars AAG CERA en F.R. Valkenburg AAG RBA, leden, en mr. H.C. Dobbelaar-ten Cate, secretaris)

Samenvatting

Hypothecaire geldleningen met een beleggingsdepot. Belanghebbende stelt dat er op enig moment vermogen is verdwenen uit het beleggingsdepot. De Bank betwist dat en wijt de onduidelijkheid over de omvang van het vermogen aan administratieve fouten. De Bank heeft een berekening laten maken van de ontwikkelingen van de waarde die de beleggingen zouden moeten hebben die uitgaande van de (eenmalige inleg) van Belanghebbende in 1998 en 1999. Deze waardeontwikkeling komt overeen met de werkelijke waarde van de beleggingen van Belanghebbende.

Klik hier voor de uitspraak in eerste aanleg.

1. De procedure in beroep

1.1 Bij een op 19 april 2017 door de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening (verder: Commissie van Beroep) ontvangen beroepschrift van 18 april 2017 met bijlagen heeft Belanghebbende een uitspraak van de Geschillencommissie financiële dienstverlening (verder: Geschillen¬commissie) van 13 maart 2017 (kenmerk [dossiernummer]) ter toetsing voor¬gelegd.

1.2 De Bank heeft een op 16 mei 2017 gedateerd verweerschrift ingediend.

1.3 De Commissie van Beroep heeft het beroep mondeling behandeld op 20 november 2017. Partijen zijn aldaar verschenen en hebben hun standpunten toegelicht en vragen van de Commissie van Beroep. Belanghebbende heeft een pleitnotitie overgelegd.

1.4 Ter zitting is afgesproken dat de Bank een waardeontwikkeling van de beleggingen van Belanghebbende zal overleggen. De Bank heeft bij brief van 8 december 2017 (met bijlage) aan deze afspraak voldaan. Belanghebbende heeft hierop bij brief van 31 december 2017 (met bijlagen) gereageerd.

2. De procedure in eerste aanleg

Voor het verloop van de procedure in eerste aanleg verwijst de Commissie van Beroep naar de aan deze uitspraak gehechte uitspraak van de Geschillencommissie.

3. Inleiding op de beoordeling van het beroep

3.1 De Geschillencommissie heeft in deze zaak de feiten vastgesteld. Daartegen is grief B gericht. Belanghebbende voert aan dat de Geschillencommissie ten onrechte ervan
uitgaat dat effectendepot [nummer 1] was gekoppeld aan de hypothecaire lening met
nr. [nummer 2]. Dit depot behoorde volgens Belanghebbende echter bij de in 1999 afgesloten lening die in 2008 is afgelost. Deze stelling is juist, maar dit heeft niet tot gevolg dat de beslissing van de Geschillencommissie zal worden vernietigd, zoals onder 4 nader zal worden toegelicht. Voor het overige zijn de door de Geschillencommissie vastgestelde feiten niet in geschil, zodat ook de Commissie van Beroep hiervan zal uitgaan.

3.2 Het gaat in deze zaak om het volgende.

(i) Belanghebbende heeft op 10 juli 1998 een woning aan de [adres] te [plaatsnaam] in eigendom verkregen. De woning is gefinancierd door middel van een hypothecaire geldlening. Tevens heeft Belanghebbende een effectendepot geopend met nummer [nummer 1], waarop hij een eenmalige storting van fl. 49.500,- (€ 22.462,12) heeft gedaan. Dit bedrag is ingelegd in het Dynamic Mix Fund V.
(ii) Belanghebbende heeft 21 april 1999 een woning voor een familielid gekocht. Ook deze woning is gefinancierd door middel van een hypothecaire geldlening
(leningnr. [nummer 3]). Belanghebbende heeft een tweede effectendepot geopend
(nr. [nummer 1]), waarop hij een eenmalige storting van fl. 30.000,- (€ 13.613,42) heeft gedaan. Dit bedrag is ook ingelegd in het Dynamic Mix Fund V.
(iii) Op 4 maart 2000 heeft Belanghebbende de hypothecaire lening voor de [adres] overgesloten. Het nummer van deze lening is [nummer 4]. Het effecten¬depot met nr. [nummer 5] is aan deze lening gekoppeld.
(iv) Op verzoek van Belanghebbende heeft de Bank op 17 mei 2006 de beide effecten-depots (het effectendepot nr. [nummer 5] en het effectendepot nr. [nummer 1]) samen¬gevoegd, in die zin dat de effecten in depot nr. [nummer 1] zijn overgeheveld naar depot nr. [nummer 5]. Depot nr. [nummer 1] was vanaf dat moment leeg.
(v) Op 1 juni 2006 heeft Belanghebbende een woning aan de Tuinfluiterstraat te Ermelo gekocht, zonder overigens zijn woning aan de [adres] te [plaatsnaam] te verkopen. Deze woning is gefinancierd met een hypothecaire geldlening ten bedrage van € 460.000,- (leningnr. [nummer 8]). Het effectendepot nr. [nummer 5] is ook aan deze lening gekoppeld.
(vi) De onder (ii) genoemde woning van het familielid van Belanghebbende is op
11 februari 2008 verkocht. De hypothecaire leningen voor die woning zijn af¬gelost en het effectendepot nr. [nummer 1] is beëindigd.
(vii) In 2011 en 2012 heeft de Bank (in verband met de fusie met de Postbank) enkele wijzigingen aangebracht in de wijze waarop zij de rekeningen van haar klanten administreerde. In oktober 2011 is het effectendepot nr. [nummer 5] gewijzigd in een beleggersrekening met nummer [nummer 6].
(viii) In november 2012 is leningnummer [nummer 4] gewijzigd in leningnummer
N.[nummer 7] (hierna: de N-lening). Lening¬nummer [nummer 8] is gewijzigd in leningnummer M.[nummer 2] (hierna: de M-lening).

3.3 Belanghebbende heeft in eerste aanleg betaling van € 50.000,- gevorderd, stellende dat het vermogen in het effectendepot, voor zover behorend bij de N-lening, is ‘verdwenen’ als gevolg van handelingen van de Bank. De Bank heeft deze vordering weersproken en heeft toegelicht dat er in het verleden administratieve fouten zijn gemaakt, maar dat dit niet ertoe heeft geleid dat het vermogen van Belanghebbende is afgenomen.
3.4 De Geschillencommissie heeft de vordering afgewezen. Zij is van oordeel dat de Bank een aantal fouten heeft gemaakt inzake de administratie van het beëindigde effectendepot en dat dit bij Belanghebbende voor verwarring kan hebben gezorgd. Het is volgens de Geschillencommissie echter niet aannemelijk geworden dat aan Belanghebbende toekomend vermo¬gen is ‘verdwenen’.

4. Beoordeling van het beroep

4.1 De stellingen van Belanghebbende komen erop neer dat hij van mening is dat er eind 2011, als gevolg van de ‘ontkoppeling’ van het effectendepot/beleggersrekening en de N-lening, vermogen is verdwenen. Het betreft het vermogen dat is opgebouwd met de beleggingen die zijn gekoppeld aan de N-lening. Hij licht dit standpunt – samengevat weergegeven – als volgt toe. Belanghebbende bouwde in effectendepot [nummer 5] in wezen vermogen op om twee afzonderlijke leningen (gedeeltelijk) af te lossen:
• een lening ten behoeve van de [adres] te [plaatsnaam] (de N-lening; oorspronkelijk de lening met nummer [nummer 4]), waarbij het doelkapitaal van de beleggingen € 75.000,- bedroeg en waarvoor Belanghebbende in 2003 eenmalig € 13.000,- heeft ingelegd in effectendepot nr. [nummer 5] en
• een lening ten behoeve van de Tuinfluiterstraat te Ermelo (de M-lening, oorspronkelijk met leningnummer [nummer 8]), waarbij het doelkapitaal van de beleggingen € 160.000,- bedroeg en waarvoor Belanghebbende in 2006 eenmalig € 31.000,- heeft ingelegd in effectendepot nr. [nummer 5].

4.2 In hoger beroep vordert Belanghebbende onder meer – na wijziging van zijn eis – betaling van € 27.466,05 als schadevergoeding voor het wegvallen van de koppeling tussen de
N-lening (oorspronkelijk leningnummer [nummer 4]) en het effectendepot nr. [nummer 5].

4.3 De Commissie van Beroep stelt voorop dat vaststaat dat Belanghebbende uitsluitend in 1998 en 1999 geld heeft gestort in (twee) effectendepots, en dat deze effectendepots in 2006 zijn samengevoegd, zodat er nog slechts vermogen in het effectendepot nr. [nummer 5] resteerde. Bij het aangaan van de hypothecaire geldleningen in 2003 en 2006 heeft Belanghebbende geen nieuwe stortingen in een effectendepot gedaan; de waarde van depotnr. [nummer 5] was in beide gevallen toereikend om de overeengekomen inleg van € 13.000,-, respectievelijk € 31.000,- te ‘voldoen’. Voorts staat vast dat Belanghebbende gedurende de gehele looptijd van de effectendepots en de beleggersrekening geen aan- of verkopen heeft gedaan.

4.4 De Bank heeft op verzoek van de Commissie van Beroep een waardeontwikkeling van de beleggingen overgelegd. Uit de toelichting op de waardeontwikkeling blijkt het volgende.
 Het Dynamic Mix Fund V werd aanvankelijk beheerd door ING Investment Management. Sinds enige jaren wordt het fonds beheerd door Nationale-Nederlanden (hierna: NN). De Bank heeft NN gevraagd een overzicht aan te leveren van de waardeontwikkeling vanaf de datum van de inleg in respectievelijk 1998 en 1999 tot
30 november 2017.
 NN heeft de Bank geantwoord dat in het Dynamic Mix Fund V sinds 1 december 2000 beursgenoteerd wordt belegd, zodat de waardeontwikkeling vanaf die datum eenvoudig is weer te geven. Vóór 1 december 2000 zijn er geen officiële rendementscijfers beschikbaar, maar over de periode 1998/1999 tot en met 30 november 2000 kan worden gewerkt met de 90/10 benchmark, of met het NN Mix fonds als benchmark (omdat dit fonds vrij goed vergelijkbaar is met het Dynamic Mix Fund V). Als wordt gewerkt met de 90/10 benchmark (die volgens NN het meest accuraat is) dan zou de (theoretische) waarde van de beleggingen van Belanghebbende per 30 november 2017 € 61.824,41 moeten bedragen. Als wordt gewerkt met het NN Mix fonds, zou de (theoretische) waarde per 30 november 2017 € 64.724,53 moeten bedragen. In beide gevallen heeft NN om praktische redenen gerekend met een startdatum per het einde van de maand, terwijl de werkelijke startdatum daarvan afwijkt.
 Volgens de Bank bedraagt de werkelijke waarde van de beleggingen van Belang¬hebben-de per 30 november 2017 € 63.104,81. Zij is van mening dat deze waarde slechts in geringe mate afwijkt van de door NN zo goed mogelijk geschatte waarde en dat deze geringe afwijking is toe te schrijven aan de gevolgde schattingsmethodiek: Belang-hebbende heeft de beleggingen immers niet per maandultimo aangeschaft en NN heeft de waarde¬ontwikkeling van vóór 2000 aan de hand van een benchmark berekend.

4.5 Belanghebbende heeft de door de Bank verstrekte waardeontwikkeling op zichzelf niet bestreden, maar merkt op dat de inhoud van de brief van de Bank voor hem moeilijk is te begrijpen. Hij staat een andere aanpak voor om zijn schade te berekenen. Belanghebbende voert aan dat hij in 2003 € 13.000,- heeft ingelegd ten behoeve van de toekomstige aflossing van de N-lening en in 2006 € 31.000,- ten behoeve van de toekomstige aflossing van de M-lening. Van het totale ingelegde bedrag hoort dus (afgerond) 70% bij de M-lening en 30% bij de N-lening. Bij een vermogens¬opbouw van € 64.087,44 per 31 december 2017 behorend bij de M-lening, komt dat neer op een “verdwenen” bedrag van € 27.466,05 ter zake van de beleggingen die aan de N-lening zijn gekoppeld.

4.6 De stelling van Belanghebbende dat er per 31 december 2017 voor een bedrag van € 27.466,05 aan beleggingen ontbreekt, is – naar de Commissie van Beroep begrijpt – gebaseerd op de periodieke waardeoverzichten die de Bank in de periode 2007-2011 aan hem toestuurde. Belanghebbende ontving overzichten van de waardeopbouw zowel met betrekking tot de lening met nummer [nummer 4] (de latere N-lening) als met betrekking tot de lening met nummer [nummer 8] (de latere M-lening). Zo blijkt uit het waarde-overzicht per 30 november 2011 ter zake van lening [nummer 4] (de N-lening) dat de waarde van de bij die lening behorende beleggingen € 30.830,39 bedroeg; uit waarde-overzicht per 30 november 2011 ter zake van lening [nummer 8] (de M-lening) blijkt dat de waarde van de bij die lening behorende beleggingen € 33.283,03 bedroeg. Op grond hiervan ging Belanghebbende ervan uit dat de totale waarde van zijn beleggingen per
30 november 2011 € 30.830,39 + € 33.283,03 = € 64.113,42 bedroeg. Ruim een jaar later (op 31 december 2012) bestond de koppeling tussen de beleggersrekening en de N-lening niet meer en was de totale waarde van de beleggingen nog slechts € 32.812,74. Naar de Commissie van Beroep begrijpt, is Belanghebbende van mening dat hiermee vast staat dat er vermogen is verdwenen.

4.7 De Bank heeft weersproken dat er vermogen is verdwenen. Zij heeft toegelicht dat het juist is dat de koppeling tussen de beleggersrekening en een van beide hypothecaire geldleningen is komen te vervallen (zij het dat de Bank ervan uitgaat dat het gaat om de koppeling met de M-lening). De reden hiervan is dat na de fusie met de Postbank en de daarmee samen¬hangende wijzigingen in de administratie van de Bank, het niet langer mogelijk was een beleggersrekening aan twee hypothecaire geldleningen te koppelen. De ontkoppeling heeft echter niet het gevolg gehad dat er vermogen is verdwenen. De periodieke overzichten waarop Belanghebbende zich beroept, waren onjuist. Belanghebbende kan hierdoor weliswaar op het verkeerde been zijn gezet, maar hij heeft ook kunnen zien dat er iets niet klopte, omdat hij in diezelfde periode jaaroverzichten ontving waarop wél het juiste bedrag stond, aldus de Bank.

4.8 De Commissie van Beroep oordeelt als volgt. De Bank heeft door de overlegging van de waardeontwikkeling voldoende gemotiveerd bestreden de stelling van Belanghebbende
dat het vermogen op de beleggersrekening dat moet worden toegerekend aan de N-lening, is ‘verdwenen’. De (werkelijke) waarde van de beleggingen was op 30 november 2017 € 63.104,81 en dit strookt met de berekeningen van NN, die zijn gebaseerd op een initiële inleg van Belanghebbende in 1998 (fl. 49.5000,-) en 1999 (fl. 30.000,-) in het Dynamic Mix Fund V. Belanghebbende heeft de berekening van NN op zichzelf niet bestreden en de Commissie van Beroep is van oordeel dat er geen aanleiding is om aan de juistheid van deze berekening te twijfelen.

4.9 Dat de waarde van de beleggingen (per 31 december 2017) € 27.466,05 hoger zou moeten zijn, zoals Belanghebbende stelt, strookt geenszins met de berekeningen van NN. De veronderstelling van Belanghebbende dat er met de ontkoppeling van het effectendepot en de N-lening vermogen is verdwenen, kan worden teruggevoerd tot onjuiste vermogens-overzichten die de Bank gedurende enige jaren aan Belanghebbende heeft toegestuurd. Mede in het licht van de door NN opgestelde waardeontwikkeling, is de Commissie van Beroep van oordeel dat niet aannemelijk is dat de (administratieve) fouten van de Bank ertoe hebben geleid dat in 2011 of 2012 een deel van het vermogen is verdwenen.

4.10 De Bank kan wel het verwijt worden gemaakt dat zij niet eerder de moeite heeft genomen om op een voor Belanghebbende begrijpelijke wijze uit te leggen dat er in de periode
2007-2011 administratieve fouten zijn gemaakt, maar dat dit niet tot een waardever-mindering van de beleggingen heeft geleid. Het kan voor de Bank zelf weliswaar duidelijk zijn geweest dat de periodieke overzichten uit die periode ondeugdelijk waren, maar uit niets blijkt dat zij deze overzichten op enig moment heeft gerectificeerd en daarmee het ontstaan dan wel het voortbestaan van een misvatting bij Belanghebbende zou hebben voorkomen. Gelet hierop is de Commissie van Beroep van oordeel dat de Bank de aan Kifid voldane kosten voor het instellen van het beroep (€ 500,-) aan Belanghebbende dient te vergoeden.

4.11 In zijn laatste brief verzoekt Belanghebbende de Bank om de omnummering van de beide hypotheken ongedaan te maken en om een tweede beleggersrekening te openen die wordt gekoppeld aan de N-lening. Verder vordert Belanghebbende nog overige kosten die hij heeft gemaakt. Deze vorderingen zijn te laat ingesteld en komen reeds om die reden niet voor toewijzing in aanmerking. De Commissie van Beroep memoreert ten overvloede dat van de zijde van de Bank ter zitting is meegedeeld dat zij bereid is met Belanghebbende in overleg te treden om te bezien of het mogelijk en wenselijk is de beleggersrekening aan de andere hypotheek te koppelen of om de beleggersrekening te splitsen, dit in verband met de (fiscale) wensen van Belanghebbende.

4.12 Het voorgaande voert tot de slotsom dat het bindend advies van de Geschillencommissie zal worden gehandhaafd, maar dat de Bank wel zal worden veroordeeld aan Belang-hebbende de door hem aan Kifid voldane kosten voor het instellen van het beroep ten bedrage van € 500,- te vergoeden.

5. Beslissing

De Commissie van Beroep veroordeelt de Bank tot betaling van € 500,- aan Belanghebbende en handhaaft de beslissing van de Geschillencommissie.

Bekijk de volledige uitspraak