Mijn Kifid

Uitspraak 2018-021 (bindend)

Uitspraak Commissie van Beroep 2018-021 d.d. 22 maart 2018
(mr. C.A. Joustra, voorzitter, mr. J.B. Fleers, mr. A. Smeeing-van Hees, mr. A. Bus en
J.C.H. Kars AAG CERA, leden, en mr. H.C. Dobbelaar-ten Cate, secretaris)

Samenvatting

En/of rekening op naam van moeder en een van haar beide dochters (erfgenamen). Moeder overlijdt. De dochter/mederekeninghouder doet – voordat de bank kennis droeg van het overlijden: met gebruik van de betaalpas van de moeder, en nadien met gebruik van de inmiddels aan haar verstrekte eigen pas – betalingen ten laste van de rekening. De andere dochter vordert schadevergoeding van de bank en stelt daartoe met name dat de bank die betalingen als onbevoegd, want zonder haar toestemming, gedaan had moeten verhinderen. Vordering terecht door de Geschillencommissie afgewezen.

Klik hier voor de uitspraak in eerste aanleg.

1. De procedure in beroep

1.1 Belanghebbende heeft bij een op 5 mei 2017 gedateerd en op 7 augustus 2017 aangevuld beroepschrift de (herstel)uitspraak van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening (hierna: de Geschillencommissie) van 25 juli 2017 – de oorspronkelijke uitspraak is van
30 maart 2017 – in de zaak met dossiernummer [nummer] ter toetsing voorgelegd aan de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening (hierna: de Commissie van Beroep).

1.2 De Bank heeft een op 9 oktober 2017 gedateerd verweerschrift, met bijlagen, ingediend.

1.3 De Commissie van Beroep heeft de zaak mondeling behandeld op 4 december 2017. Partijen zijn aldaar verschenen en hebben hun standpunten nader toegelicht – wat betreft Belanghebbende: aan de hand van een pleitnota – en vragen van de Commissie van Beroep beantwoord.

2. De procedure in eerste aanleg

Voor het verloop van de procedure in eerste aanleg verwijst de Commissie van Beroep naar de aan deze uitspraak gehechte (herstel)uitspraak van de Geschillencommissie.

3. Inleiding op de beoordeling van het beroep

3.1 1 Uitgegaan kan worden van de volgende feiten.

(i) De moeder van Belanghebbende, [naam moeder], (hierna: de moeder) is op
7 september 2013 overleden. Zij hield samen met [naam zuster], de in [naam land] wonende zuster van Belanghebbende (hierna: de zuster), een en/of rekening aan bij de Bank (hierna: de rekening). Het saldo daarop bedroeg op het moment van overlijden van de moeder € 26.005,13.

(ii) Op de rekening zijn van toepassing de Algemene Voorwaarden ABN AMRO Bank N.V., bestaande uit de Algemene Bankvoorwaarden en de Voorwaarden Cliëntrelatie. De artikelen 13 en 14 lid 2 van de Algemene Bankvoorwaarden (hierna: de Voorwaarden I) luiden:

“Artikel 13: Overlijden cliënt
1. De bank moet zo spoedig mogelijk schriftelijk in kennis worden gesteld van het overlijden van de cliënt. Zolang de bank niet op deze wijze in kennis is gesteld van het overlijden van de cliënt, mag zij door of namens hem gegeven opdrachten (blijven) uitvoeren. De bank mag opdrachten die aan haar zijn gegeven voordat of kort nadat de bank in kennis is gesteld van het overlijden van een cliënt rechtsgeldig (blijven) uitvoeren als zij die uitvoering redelijkerwijs niet kan voorkomen.
2. Na het overlijden van de cliënt kan de bank verlangen dat degene(n) die stelt/stellen bevoegd te zijn (rechts)handelingen met betrekking tot de nalatenschap van de cliënt te verrichten ten bewijze daarvan een verklaring van erfrecht, afgegeven door een Nederlandse notaris, en/of andere door de bank acceptabel geoordeelde documenten aan de bank overlegt/overleggen.
3. De bank is niet verplicht opnieuw informatie te verschaffen over handelingen en transacties die zijn verricht voor het moment van het overlijden van de cliënt.

Artikel 14: Naam en adres van de cliënt
(…)
2. Als een product of dienst van de bank door twee of meer personen wordt afgenomen, zendt de bank de documenten en/of informatie naar het adres dat door die personen aan de bank is opgegeven. (…)”

(iii) Op de rekening zijn tevens van toepassing de Voorwaarden Gemeenschappelijke rekening (hierna: Voorwaarden III). Deze houden onder meer het volgende in:

“2. (…) Iedere Rekeninghouder is gerechtigd rechtshandelingen met betrekking tot een Rekening te verrichten, waaronder het doen van (kas)opnamen en het geven van betalingsopdrachten en volmachten.
(…)
9. Een adreswijziging met betrekking tot een Rekening behoeft instemming van iedere Rekeninghouder.”

(iv) De brochure van de Bank “na het overlijden; Praktische hulp en informatie voor nabestaanden” (hierna: de Brochure) vermeldt onder meer het volgende:

“Staat de rekening op meerdere namen?
Bent u een mederekeninghouder? Dan kunt u gewoon gebruik blijven maken van uw gezamenlijke rekening en van uw creditcard, (betaal) bank- en spaarpas. De passen die op naam staan van de overledene blokkeren wij wel. Is er iemand gemachtigd op de rekening? Dan vervalt deze machtiging. Als mederekeninghouder kunt u eventueel opnieuw iemand machtigen.”

(v) Belanghebbende en de zuster zijn erfgenamen van de moeder. Er is geen verklaring van erfrecht, omdat Belanghebbende daar niet aan wilde meewerken. De Bank heeft, nadat zij op de hoogte was gesteld van het overlijden van de moeder (zie hierna onder (vii)), de rekening wegens het ontbreken van een verklaring van erfrecht op naam gezet van “mevrouw [naam zuster] en/of de boedel van mevrouw [naam moeder].”

(vi) De zuster had zelf geen bankpas van de rekening. Zij heeft na het overlijden van de moeder met de bankpas van de moeder betalingen verricht ten laste van de rekening.

(vii) In november 2013 is de Bank telefonisch op de hoogte gesteld van het overlijden van de moeder. Daarna heeft de Bank de bankpas van de moeder geblokkeerd.

(viii) Vanaf 31 december 2013 heeft de zuster de rekening op haar adres in [naam land] gezet en heeft zij met de bankpas die de Bank haar inmiddels had verstrekt betalingen van de rekening gedaan. Belanghebbende heeft de Bank noch toestemming gegeven voor de adreswijziging en de verstrekking van de bankpas, noch voor de betalingen die door de zuster ten laste van de rekening zijn verricht.

(ix) Op 28 december 2015 heeft de zuster in totaal € 10.000,- opgenomen van de rekening. Diezelfde dag heeft zij tevens – met als omschrijving: “erfdeel moeder”- een bedrag van
€ 10.592,37 van de rekening overgemaakt naar een rekening bij ING Bank N.V. op naam van “erven van mw. [naam moeder]”. Belanghebbende heeft dit, voor haar bestemde, bedrag teruggeboekt naar de rekening, naar haar zeggen omdat zij niet het risico wilde nemen dat opname door haar van dit bedrag zou worden uitgelegd als aanvaarding van “mijn erfdeel moeder”.
Aangezien de rekening inmiddels – zonder toestemming van Belanghebbende – door de Bank was opgeheven omdat daarop na genoemde opnames en overmaking geen saldo
meer aanwezig was, heeft de Bank het bedrag van € 10.592,37 weer teruggeboekt naar genoemde rekening bij ING Bank N.V.

3.2.1 Belanghebbende heeft zich tot de Geschillencommissie gewend en gevorderd dat de
Bank zal worden veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding ten bedrage van
€ 27.818,99 (berekend als volgt: het € 26.005,13 belopende saldo ten tijde van het overlijden van de moeder, verminderd met automatische afschrijvingen tot een bedrag van € 1.481,12 in de periode van 8 september 2013 tot en met 30 april 2015, vermeerderd met bijschrijvingen in diezelfde periode tot een bedrag van € 3.321,78 en verminderd met € 26,80 ter zake van nadien afgeschreven bankkosten), alsmede tot het kosteloos verstrekken van de bankafschriften van de rekening betreffende de jaren 2007 en 2011.
Belanghebbende stelt dat het gevorderde bedrag de schade is die zij heeft geleden als gevolg van een reeks schendingen van de zorgplicht die jegens haar op de Bank rustte.
Samengevat bestaan die schendingen volgens Belanghebbende daarin dat:
– de Bank ten onrechte heeft aangenomen dat de zuster na het overlijden van de moeder bevoegd was om zelfstandig over de rekening te beschikken;
– de Bank verzuimd heeft de tenaamstelling van de rekening te wijzigen en Belanghebbende ten onrechte geen toegang tot de rekening heeft verleend;
– de Bank zonder haar toestemming de adreswijziging van de rekening heeft doorgevoerd en is overgegaan tot opheffing van de rekening;
– de Bank haar telefonische waarschuwing voor mogelijke problemen met de rekening heeft genegeerd;
– de Bank ten onrechte heeft toegelaten dat de zuster de bankpas van de moeder heeft gebruikt nadat deze was overleden en dat:
– de Bank zonder toestemming van Belanghebbende een bankpas aan de zuster heeft verstrekt.

3.2.2. De Geschillencommissie heeft de klacht over de opheffing en de adreswijziging van de rekening gegrond bevonden, maar acht niet aannemelijk dat Belanghebbende hierdoor schade heeft geleden. De overige klachten acht de Geschillencommissie ongegrond.
De vordering tot vergoeding van schade ten bedrage van € 27.818,99 alsmede de vordering die ertoe strekte dat de Bank zou worden veroordeeld tot toezending aan Belanghebbende van de bankafschriften van de jaren 2007 en 2011, zijn afgewezen.

4. Beoordeling van het beroep

4.1 Het betoog waarmee Belanghebbende zich in beroep keert tegen de afwijzing van de vordering tot schadevergoeding vormt in wezen een herhaling van hetgeen zij met betrekking tot die vordering in eerste aanleg naar voren heeft gebracht. Zoals hierna zal worden uiteengezet, faalt dit betoog in al zijn onderdelen. Met name ziet Belanghebbende eraan voorbij dat de vraag wie in de verhouding tot de bank bevoegd is om over de rekening te beschikken een andere is dan de vraag wie (van de mederekeninghouders) gerechtigd is tot (enig deel van) het saldo op de rekening.

was de zuster bevoegd om over de rekening te beschikken?
4.2.1 De centrale stelling van het beroepschrift komt erop neer dat, anders dan de Geschillencommissie heeft geoordeeld, de zuster na het overlijden van de moeder niet zelfstandig bevoegd was over de rekening te beschikken. Die stelling is onjuist. De zuster was mederekeninghouder en in die hoedanigheid bevoegd over de rekening te beschikken (zie Voorwaarden III, onder 2) . Het overlijden van de moeder op 7 september 2013
bracht daarin geen wijziging, evenmin als het feit dat aan de zuster eerst omstreeks
31 december 2013 een eigen bankpas werd verstrekt. Noch in de wet noch in de toepasselijke voorwaarden, die – anders dan Belanghebbende meent – niet inhouden dat alleen een mederekeninghouder aan wie een bankpas is verstrekt bevoegd is om over de rekening te beschikken, is enig aanknopingspunt te vinden voor het door Belanghebbende
verdedigde andersluidende standpunt. Hetzelfde geldt overigens voor de hiervoor onder 3.1(iv) geciteerde brochure. Belanghebbende leest in het onder 3.1(iv) vermelde citaat “dat de mederekeninghouder van een en/of rekening na het overlijden [van een/de andere mederekeninghouder] uitsluitend met zijn persoonlijke bankpas kan blijven bankieren”, maar dat “uitsluitend” staat er niet. Wat er – zoals voor de hand ligt: geheel in overeenstemming met de voorwaarden – wel staat is dat een mederekeninghouder in geval van overlijden van een/de andere mederekeninghouder “gewoon gebruik [kan] blijven maken van [de] gezamenlijke rekening en van [zijn] creditcard, (betaal) bank- en spaarpas.”

4.2.2 Belanghebbende heeft, evenals bij de Geschillencommissie, nog een beroep gedaan op een tweetal arresten van onderscheidenlijk de Hoge Raad en het Gerechtshof
’s-Hertogenbosch (ECLI:NL:HR:2007:AZ6525 en ECLI:NL:GHSHE:2013:2325), maar met de Geschillencommissie in haar rov. 4.3 is de Commissie van Beroep van oordeel dat ook daaruit geen steun valt te putten voor het hier aan de orde zijnde standpunt van Belanghebbende. Genoemde arresten betreffen de betekenis die aan de tenaamstelling van een rekening toekomt bij de beantwoording van de vraag wie van partijen tot (enig deel van) het saldo gerechtigd is, niet de vraag of een mederekeninghouder jegens de bank bevoegd is over de rekening te beschikken.

het gebruik door de zuster van de bankpas van de moeder
4.3.1 Volgens Belanghebbende heeft de Geschillencommissie ten onrechte geoordeeld dat de Bank geen verwijt treft voor het uitvoeren van betalingsopdrachten – tot een totaal van
€ 6.604,70 ter voldoening van facturen van [naam thuiszorgwinkel] (een thuiszorgwinkel), [naam uitvaartverzorger] (een uitvaartverzorger) en [naam onderhoudsbedrijf] (betreffende het ontruimen van de woning van de moeder) – die de zuster in oktober 2013 met gebruikmaking van de bankpas van de moeder heeft gegeven. Het oordeel van de Geschillencommissie berust erop dat de door de Bank overgelegde telefoonnotities aannemelijk maken dat de Bank voor het eerst op of omstreeks 26 november 2013 op de hoogte kwam van het overlijden van de moeder, zodat zij ingevolge artikel 13 lid 1 van Voorwaarden I betalingsopdrachten die (met de pas van de moeder) voordien waren gegeven, mocht uitvoeren. Deze gronden zijn ondeugdelijk, aldus Belanghebbende. De telefoonnotities behoren, naar zij stelt, niet tot de gedingstukken in eerste aanleg, en artikel 13 lid 1 is niet van toepassing in geval van betalingsopdrachten waarbij misbruik is gemaakt van een bankpas.

4.3.2 De in 4.3.1 vermelde bezwaren treffen geen doel. De hiervoor bedoelde telefoonnotities zijn in ieder geval in beroep wel regelmatig in het geding gebracht. Op grond van die – inhoudelijk niet bestreden – notities is ook naar het oordeel van de Commissie van Beroep aannemelijk dat de Bank voor het eerst op of omstreeks 26 november 2013 op de hoogte kwam van het overlijden van de moeder. De onderhavige betalingsopdrachten zijn gegeven in oktober 2013. Derhalve op een tijdstip dat het door Belanghebbende als misbruik gekwalificeerde gebruik van de bankpas van de moeder door de zuster voor de Bank niet kenbaar was. Ingevolge het bepaalde in artikel 13 lid 1 mocht de Bank de omstreden opdrachten dus zonder meer uitvoeren.

behoefde de bank toestemming van Belanghebbende voor het aan de zuster ter beschikking stellen van een bankpas en een internettoegang?
4.4 Volgens Belanghebbende luidt het antwoord op deze vraag bevestigend. Zij beroept zich daartoe op de Voorwaarden III. Tevergeefs echter, want die voorwaarden houden omtrent zodanige toestemming niets in. Hetzelfde geldt voor de beide andere hier toepasselijke voorwaarden. Ook op dit punt kan Belanghebbende dus niet worden gevolgd.

“alarmerende” omstandigheden die de Bank hadden moeten doen twijfelen aan de legitimiteit van de opdrachten?
4.5.1 De Geschillencommissie heeft geoordeeld dat zodanige omstandigheden niet zijn komen vast te staan. Belanghebbende bestrijdt de juistheid van dit oordeel onder verwijzing naar de hiervoor genoemde telefoonnotities.

4.5.2 Uit die notities blijkt weliswaar dat de Bank op 3 december 2013 wist dat de zuster –
voor het doen van de drie hiervoor in 4.3.1 genoemde betalingen – de betaalpas van de
moeder had gebruikt en op 8 december 2015 dat Belanghebbende niet wilde tekenen voor een verklaring van erfrecht, maar het een noch het ander had de Bank moeten brengen tot het nemen van maatregelen die zouden hebben verhinderd dat de zuster – zoals zij met de opnames en de overmaking van 28 december 2015 gedaan heeft – nog zelfstandig over de rekening kon beschikken.

toezending van de bankafschriften van 2007 en 2011
4.6 De Geschillencommissie heeft de desbetreffende vordering afgewezen op grond van het bepaalde in artikel 13 lid 3 van de Voorwaarden I (zie hiervoor onder 3.1(ii)). Hetgeen Belanghebbende tegen die beslissing aanvoert – kort gezegd: dat dit derde lid niet het volgens haar zich hier voordoende geval betreft van een rekeninghouder aan wie het gebruiksrecht van de rekening door de Bank is ontzegd – snijdt, mede gelet op het bepaalde in artikel 14 lid 2 van Voorwaarden I, geen hout.

schade als gevolg van de door de Geschillencommissie geconstateerde tekortkomingen
4.7 De Geschillencommissie heeft overwogen dat de Belanghebbende toestemming had moeten verlenen voor de adreswijziging en de opheffing van de rekening en dat de Bank die toestemming niet heeft gevraagd. De Geschillencommissie acht het niet aannemelijk dat Belanghebbende hierdoor financiële schade heeft geleden. Belanghebbende heeft aangevoerd dat de Geschillencommissie ten onrechte geen consequenties heeft verbonden aan deze tekortkomingen en niet heeft onderbouwd waarom zij geen schade zou hebben geleden. De Commissie van Beroep is daarentegen van oordeel dat het op de weg van Belanghebbende ligt om toe te lichten welke schade zij heeft geleden als gevolg van deze tekortkomingen. Dit heeft zij – ook in beroep – nagelaten. De Geschillencommissie heeft dan ook terecht geen schadevergoeding ter zake van deze tekortkomingen toegewezen.

5. Slotsom

Nu de hiervoor behandelde bezwaren geen van alle doel treffen, dient de bestreden beslissing te worden gehandhaafd. Hetgeen Belanghebbende voor het overige in beroep nog heeft aangevoerd kan daaraan niet afdoen.

6. Beslissing

De Commissie van Beroep handhaaft de bestreden beslissing van de Geschillencommissie.

Bekijk de volledige uitspraak