Uitspraak Commissie van Beroep 2018-051 d.d. 23 augustus 2018
(mr. C.A. Joustra, voorzitter, mr. A. Smeeing-van Hees, mr. J. Willeumier,
mr. A. Bus en F.R. Valkenburg AAG RBA, leden, en mr. H.C. Dobbelaar-ten Cate, secretaris)
Samenvatting
Ontvankelijkheid in hoger beroep. Vordering in eerste aanleg beliep minder dan € 25000,-.
Klik hier voor de uitspraak in eerste aanleg.
- De procedure in beroep
1.1 De Geschillencommissie Financiële Dienstverlening (verder: Geschillencommissie) heeft
op 13 december 2017 een bindend advies gegeven (dossiernummers [nummer 1] en [nummer 2]) op klachten van Belanghebbende tegen Verzekeraar en Rechtsbijstand-verzekeraar.
1.2 Bij een op 22 januari 2018 door de Commissie van Beroep financiële dienstverlening (verder: Commissie van Beroep) ontvangen beroepschrift heeft Belanghebbende de uitspraak van de Geschillencommissie ter toetsing voorgelegd. Bij brief van 2 februari 2018 heeft zij een nadere toelichting gegeven op de ontvankelijkheid van het beroep.
1.3 Zowel Verzekeraar als Rechtsbijstandverzekeraar heeft schriftelijk verweer gevoerd, Verzekeraar op 1 maart 2018 en Rechtsbijstandverzekeraar op 5 maart 2018.
1.4 De Commissie van Beroep heeft het beroep mondeling behandeld op 11 juni 2018.
Partijen zijn aldaar verschenen. Belanghebbende heeft een pleitnotitie overgelegd.
- De procedure bij de Geschillencommissie
Voor het verloop van de procedure in eerste aanleg verwijst de Commissie van Beroep naar de aan deze uitspraak gehechte uitspraak van de Geschillencommissie.
- De ontvankelijkheid van het beroep
3.1 Belanghebbende heeft bij de Geschillencommissie een vordering ingesteld die (zo begrijpt de Commissie van Beroep) inhoudt dat hetzij Verzekeraar hetzij Rechtsbijstandverzekeraar haar een bedrag van € 6.000,- betaalt om een civiele procedure te kunnen beginnen tegen de politie, het Openbaar Ministerie en de burgemeester. De Geschillencommissie heeft deze vordering afgewezen.
3.2 Artikel 5.1 van het Reglement van de Commissie van Beroep bepaalt dat de Commissie van Beroep oordeelt over beroepen van Consumenten en Aangeslotenen tegen uitspraken van de Geschillencommissie waarbij het belang van de vordering waarover de Geschillencommissie oordeelde, ten minste € 25.000,- beloopt.
3.3 Tussen partijen staat vast dat Belanghebbende een rechtsbijstandverzekering heeft bij Rechtsbijstandverzekeraar en dat deze verzekering tot stand is gekomen door tussenkomst van Verzekeraar, die in dezen optrad als gevolmachtigde van Rechtsbijstandverzekeraar. Belanghebbende heeft bij de Geschillencommissie een vordering tot betaling van € 6.000,- ingesteld, zowel tegen Verzekeraar als tegen Rechtsbijstandsverzekeraar. Belanghebbende heeft haar vordering tegen Verzekeraar gebaseerd op de (door Verzekeraar betwiste) stelling dat een medewerker van de Klantenservice heeft toegezegd dat zij op grond van de door haar gesloten rechtsbijstandverzekering een bedrag van € 6.000,- zou ontvangen voor een door haar in te stellen civiele procedure. In het geval van de Rechtsbijstandverzekeraar stelt Belanghebbende dat het – anders dan Rechtsbijstandverzekeraar aanvoert – gaat om een juridisch geschil dat onder de dekking van haar rechtsbijstandverzekering valt omdat de relevante gebeurtenissen hebben plaatsgevonden ná het afsluiten van de verzekering.
Dit betekent volgens Belanghebbende dat zij ook bij Rechtsbijstandverzekeraar aanspraak kan maken op de maximale vergoeding onder de rechtsbijstandverzekering van € 6.000,-.
3.4 Tijdens de mondelinge behandeling in beroep heeft Belanghebbende toegelicht dat zij
niet één maal € 6.000,- vordert, maar vijf maal € 6.000,- omdat zij civiele procedures wil beginnen tegen de politie, het Openbaar Ministerie en de burgemeester. Belanghebbende stelt dat geen van deze drie adequaat heeft gehandeld toen zij aangifte deed van pesterijen en discriminatie. Verder wil zij een civiele procedure starten tegen de twee daders van de pesterijen en discriminatie. Volgens Belanghebbende heeft zij daarnaast nog extra kosten moeten maken in de orde van grootte van € 5.000,- à € 6.000,-. Ook die kosten dienen Verzekeraar en Rechtsbijstandverzekeraar te vergoeden. Haar totale vordering jegens Verzekeraar en Rechtsbijstandverzekeraar ligt dus ruimschoots boven het (hiervoor
onder 3.2 genoemde) belang van ten minste € 25.000,-, aldus Belanghebbende.
3.5 Naar het oordeel van de Commissie van Beroep komt het standpunt van Belanghebbende neer op een eisvermeerdering in beroep. Bij de Geschillencommissie was immers slechts sprake van één vordering van € 6.000,- voor een civiele procedure tegen de politie, de burgemeester en het Openbaar Ministerie. Voor de beoordeling van de ontvankelijkheid gaat het om de hoogte van de vordering die Belanghebbende bij de Geschillencommissie heeft ingesteld. Die vordering bedraagt minder dan € 25.000,-. De conclusie is dat Belanghebbende niet-ontvankelijk is in het door haar ingestelde beroep.
- Beslissing
De Commissie van Beroep verklaart Belanghebbende niet-ontvankelijk in de door haar ingestelde beroepen.
Bekijk de volledige uitspraak