Mijn Kifid

Uitspraak 2018-060 (bindend)

Uitspraak Commissie van Beroep 2018-060 d.d. 15 oktober 2018
(mr. C.A. Joustra, voorzitter, prof. mr. D. Busch, mr. A. Smeeing-van Hees, mr. A. Bus
en J.C.H. Kars AAG CERA, leden, en mr. H.C. Dobbelaar-ten Cate, secretaris)

Samenvatting

Afkoop levensverzekeringen door verzekeringnemer buiten medeweten en zonder toestemming echtgenote. De verzekeringnemer was bevoegd om alleen, dus zonder instemming echtgenote,
te beslissen over afkoop van de door hem gesloten verzekeringen, tenzij zijn echtgenote de begunstiging had aanvaard. Uit artikel 7:969 lid 1 BW volgt dat de aanvaarding had moeten plaatsvinden door middel van een schriftelijke of elektronische verklaring aan de verzekeraar, met schriftelijke of elektronische toestemming van [naam echtgenoot]. Een dergelijke aanvaarding van de begunstiging heeft in dit geval niet plaatsgevonden. Ook al vielen de rechten uit de verzekeringen in de huwelijksgemeenschap, de verzekeringnemer was op grond van artikel 1:97
lid 1 BW in samenhang met artikel 1:90 lid 1 BW bevoegd tot het bestuur van die rechten.

 

 

Klik hier voor de uitspraak in eerste aanleg.

 

  1. De procedure in beroep

 

    1. De Geschillencommissie Financiële Dienstverlening (verder: Geschillen­commissie) heeft op 4 april 2018 een bindend advies gegeven (dossiernr. [nummer]) op een klacht van Belanghebbende tegen Verzekeraar.
    2. Bij een op 15 mei 2018 door de Commissie van Beroep financiële dienstverlening (verder: Commissie van Beroep) ontvangen beroepschrift d.d. 15 mei 2018 heeft Belanghebbende
      een uitspraak van de Geschillencommissie ter toetsing voorgelegd.

 

1.3       De Bank heeft een op 21 juni 2018 gedateerd verweerschrift ingediend.

 

    1. De Commissie van Beroep heeft het beroep mondeling behandeld op 24 september 2018. Partijen zijn aldaar verschenen. Belang­hebbende heeft een pleitnotitie overgelegd.

 

  1. De procedure bij de Geschillencommissie

 

Voor het verloop van de procedure in eerste aanleg verwijst de Commissie van Beroep naar de aan deze uitspraak gehechte uitspraak van de Geschillencommissie.

 

  1. Inleiding op de beoordeling van het beroep

 

3.1       De Commissie van Beroep gaat uit van de feiten die de Geschillencommissie heeft
vermeld in het bindend advies van 2.1 tot en met 2.7. De feiten zijn niet betwist.
Kort gezegd gaat het om het volgende.

  1. Belanghebbende is gehuwd geweest met de heer [naam echtgenoot] (verder:
    [naam echtgenoot]).
    [naam echtgenoot] heeft in 2002 een gemengde levensverzekering gesloten met Verzekeraar, met als einddatum 1 december 2018. Deze verzekering voorzag in een uitkering bij leven op de einddatum of bij overlijden vóór de einddatum. De hoogte van de uitkering bij leven stond vooraf niet vast. De uitkering bij overlijden bedroeg € 61.261,-. [naam echtgenoot] was zowel verzekeringnemer als verzekerde.
    De verzekering was voorzien van een standaard begunstigingsclausule. Zij was verpand aan een hypotheekverstrekker.
  2. [naam echtgenoot] heeft in 2014 om afkoop van de verzekering verzocht. Verzekeraar heeft daarop laten weten dat voor afkoop het schriftelijk akkoord van de hypotheek­verstrekker nodig was. Nadat de hypotheekverstrekker had laten weten afstand te doen van de rechten uit de verpanding omdat de verpanding niet langer nodig was, heeft Verzekeraar de afkoopwaarde van € 35.932,52 aan
    [naam echtgenoot] uitgekeerd.
  3. Op 14 oktober 2015 is [naam echtgenoot] overleden. Naar aanleiding daarvan
    heeft Belang­hebbende Verzekeraar verzocht om een uitkering onder de hiervoor
    onder (i) genoemde verzekering. Verzekeraar heeft dit geweigerd omdat de verzekering was afgekocht.3.3       De Geschillencommissie heeft, kort gezegd, het volgende overwogen.            [naam echtgenoot] was de verzekeringnemer en contractspartij van Verzekeraar. Hij had noch op grond van de verzekeringsovereenkomst, noch op grond van de wet toestemming van Belanghebbende nodig voor de afkoop van de verzekering. Nu het pandrecht op de verzekering was vervallen, had hij ook geen toestemming nodig van de hypotheek-
    ­verstrekker. Anders dan Belanghebbende stelt, was haar toestemming ook niet vereist
    op grond van artikel 1:88 lid 1 sub c van het Burgerlijk Wetboek (BW) of op grond van het feit dat de verzekerings­overeenkomst deel uitmaakt van de gemeenschap van goederen
    van haar en [naam echtgenoot]. [naam echtgenoot] was bevoegd tot het bestuur van de rechten uit de verzekering op grond van de artikelen 1:90 en 1:97 BW.            De Geschillencommissie heeft de vordering van Belanghebbende om bovengenoemde redenen afge­wezen.           
  4. 4.        Beoordeling van het beroep
  5. 3.2       Belanghebbende heeft bij de Geschillencommissie betaling van € 102.721,- gevorderd.
    Zij heeft – kort gezegd – aangevoerd dat Verzekeraar niet had mogen toestaan dat
    [naam echtgenoot] de verzekering afkocht zonder haar voorafgaande toestemming. Het gevorderde bedrag is volgens haar de schade die zij heeft geleden als gevolg van de afkoop.

4.1       Belanghebbende betoogt ook in beroep dat de afkoop van de verzekeringen niet zonder
haar toestemming had mogen plaatsvinden. Tijdens de mondelinge behandeling heeft zij
haar vordering verminderd: zij vordert nu betaling van € 61.261,-, plus 3% rente vanaf
14 oktober 2014.

 

4.2       De Commissie van Beroep stelt voorop dat [naam echtgenoot] als verzekeringnemer bevoegd was om alleen, dus zonder instemming van Belanghebbende, te beslissen over afkoop van de door hem gesloten verzekering, tenzij Belanghebbende de begunstiging al had aanvaard. Aanvaarding moet plaatsvinden door middel van een schriftelijke of elektronische verklaring aan Verzekeraar, met schriftelijke of elektronische toestemming van [naam echtgenoot] (artikel 7:969 BW).

 

4.3       Een aanvaarding van de begunstiging – op voornoemde wijze – heeft in dit geval niet plaatsgevonden. Dit brengt mee dat het uitgangspunt is dat [naam echtgenoot] (op grond van het verzekeringsrecht) voor de afkoop geen toestemming van Belanghebbende nodig had. De Commissie van Beroep zal de bezwaren van Belanghebbende tegen het advies van
de Geschillencommissie in het licht van dit uitgangspunt bespreken.

 

4.4       Belanghebbende heeft een beroep gedaan op de tussen haar en [naam echtgenoot] bestaande huwelijksgemeenschap. Zij heeft aangevoerd dat de verzekering in de gemeenschap valt en dat zij daarom rechten kan ontlenen aan de verzekerings-overeenkomst. Belanghebbende is van mening dat uit artikel 1:94 BW volgt dat [naam echtgenoot] de verzekering niet kon afkopen zonder haar toestemming.

 

4.5       De Commissie van Beroep overweegt als volgt. Artikel 1:94 BW regelt (alleen) welke goederen in de huwelijksgemeenschap vallen. Het staat niet ter discussie dat de rechten uit de verzekering vermogensrechten waren, die niet aan [naam echtgenoot] verknocht waren. Die rechten behoorden dus tot de huwelijksgemeenschap, maar dit betekent nog niet dat Belanghebbende toestemming voor afkoop diende te geven. De verzekeringsovereenkomst stond op naam van [naam echtgenoot] en [naam echtgenoot] was zelfstandig bevoegd tot het bestuur van de (rechten uit de) verzekeringsovereenkomst (zie artikel 1:97 BW in samenhang met artikel 1:90 BW). Daartoe behoorde ook het recht op afkoop. Voorafgaande toestemming was op grond van het huwelijksvermogensrecht dan ook niet nodig.

 

4.6       Belanghebbende heeft verder aangevoerd dat de verzekering gekoppeld was aan een hypothecaire geldlening en dat deze laatste ook op haar naam stond. De verzekering was bedoeld voor de aflossing van die geldlening, maar – zo begrijpt de Commissie van Beroep – de opbrengst is daaraan niet ten goede gekomen. Belanghebbende voert aan dat zij als gevolg van de afkoop ernstig is benadeeld en dat zij daardoor schade heeft geleden. Mede daarom is zij van mening dat het onredelijk en onbillijk is dat Verzekeraar heeft meegewerkt aan de afkoop.

 

4.7       Het is op zichzelf juist dat de rechten uit de verzekering waren verpand aan de hypotheekverstrekker. De verpanding had tot doel om de hypotheekverstrekker de zekerheid te geven dat een uitkering op grond van de verzekering in mindering zou worden gebracht op het saldo van de hypothecaire geldlening. De hypotheekverstrekker heeft voorafgaand aan de afkoop echter afstand gedaan van haar pandrecht. Voor de afkoop was daarom geen toestemming meer nodig van de hypotheekverstrekker.

 

4.8       Belanghebbende heeft benadrukt dat de beslissing van [naam echtgenoot] om de verzekering af te kopen voor haar financiële problemen heeft veroorzaakt. Belanghebbende voert aan dat als Verzekeraar haar toestemming voor afkoop had gevraagd, zij haar medewerking had kunnen weigeren. Deze gedachtegang gaat echter niet op, omdat [naam echtgenoot] de verzekering zonder toestemming van Belanghebbende mocht afkopen en Verzekeraar dit niet kon verhinderen op de grond dat Belanghebbende niet had ingestemd met de afkoop. Het is daarom niet onredelijk en onbillijk van Verzekeraar dat zij heeft meegewerkt aan de afkoop.

 

4.9       De conclusie is dat de bezwaren die Belanghebbende in beroep heeft aangevoerd, onge­grond zijn. Het bindend advies van de Geschillencommissie moet dus worden gehandhaafd.

 

  1. Beslissing

 

De Commissie van Beroep handhaaft het bindend advies van de Geschillencommissie.

Bekijk de volledige uitspraak