Mijn Kifid

Uitspraak 2018-080 (Bindend)

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening 2018-080
(mr. A.M.T. Wigger, voorzitter en mr. A. Kanhai, secretaris)

Klacht ontvangen op : 29 oktober 2015
Ingediend door : Consument
Tegen : Coöperatieve Rabobank U.A., gevestigd te Utrecht, verder te noemen de Bank
Datum uitspraak : 1 februari 2018
Aard uitspraak : Bindend advies

Samenvatting

Consument stelt zich op het standpunt dat de Bank onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld door hem niet te informeren over het feit dat zijn toenmalige echtgenote bij de Bank een zelfstandige aanvraag voor een lening had ingediend. Volgens Consument had de Bank hem moeten informeren en was zijn toestemming voor de lening benodigd. De Commissie heeft vastgesteld dat er geen sprake is van een van de in artikel 1:88 BW genoemde situaties en dat de toestemming van Consument voor de lening van de vrouw daarom niet nodig was. Daarnaast is er geen causaal verband tussen de vordering van € 140.000,- en de vermeende fout van de Bank. De vordering wordt afgewezen.

1. Procesverloop

De Commissie beslist met inachtneming van haar Reglement en op basis van de volgende stukken:

• het door Consument (digitaal) ingediende klachtformulier met bijlagen;
• de aanvullende reacties van Consument;
• het verweerschrift van de Bank met bijlagen;
• de repliek van Consument met bijlagen;
• de aanvullende reactie van Consument;
• de dupliek van de Bank;
• de verklaring van Consument met diens keuze voor bindend advies.

De Commissie stelt vast dat partijen hebben gekozen voor bindend advies.

Partijen zijn opgeroepen voor een hoorzitting op 12 juni 2017 en zijn aldaar verschenen.

2. Feiten

De Commissie gaat uit van de volgende relevante feiten.

2.1 De Bank heeft in het verleden (voor 2004) aan Consument en zijn toenmalige echtgenote (hierna: ook wel de vrouw) een hypothecaire geldlening verstrekt ten behoeve van de financiering van hun echtelijke woning (hierna: de echtelijke woning) in [gemeente 1]. Zij waren destijds gehuwd in algehele gemeenschap van goederen.

2.2 In oktober 2003 heeft de vrouw een aflossingsvrije geldlening van € 284.000,- (hierna: de lening) bij de Bank aangevraagd.

2.3 Op 28 januari 2004 heeft de Bank de lening aan de vrouw verstrekt. Hiermee zou de aankoop van een perceel grond en/of een woning in [gemeente 2] worden gefinancierd. De vrouw en de Bank zijn in de overeenkomst van geldlening– voor zover relevant- het volgende overeengekomen:

[gegevens van de vrouw]

[…]

[…]

2.4 Op 4 februari 2004 hebben Consument en de vrouw bij de notaris het huwelijksgoederenregime laten wijzigen van gemeenschap van goederen naar huwelijkse voorwaarden. Daarbij is de echtelijke woning en de ten behoeve van de financiering daarvan afgesloten hypothecaire geldlening toebedeeld aan de man.

2.5 Op 28 januari 2005 heeft de Bank de aan de vrouw verstrekte lening omgezet naar een hypothecaire geldlening

2.6 Bij vonnis van 30 november 2011 heeft de rechtbank te [plaatsnaam] de huwelijkse voorwaarden vernietigd. Dit had tot gevolg dat de huwelijksgoederengemeenschap herleefde en dat de boedel in het kader van de echtscheiding van Consument en de vrouw opnieuw diende te worden verdeeld.

2.7 De in alinea 2.6 genoemde omstandigheid had tot gevolg dat Consument op grond van de wet hoofdelijk aansprakelijk was voor de lening van de vrouw.

2.8 Eind juli 2012 heeft de Bank een akte ‘Beperking aantal debiteuren’ opgesteld. Hierin is voor zover relevant het volgende vermeld:

2.9 In augustus 2012 heeft de Bank een Akte ‘Afstand Vorderingsrecht’ opgesteld. Hierin is het volgende bepaald:

[naam vrouw]

[gegevens Consument]

“Hierna (zowel samen als ieder afzonderlijk) te noemen: aanvrager

Afstand vorderingsrecht bank
De Bank verklaart jegens de aanvrager afstand te doen van haar vorderingsrechten uit hoofde van de in deze akte vermelde geldlening”

[…]

[gegevens van de vrouw]
[…]

“Bijzonderheden
Deze akte wordt op verzoek van de Wederpartij afgegeven n.a.v. het vonnis van Rechtbank [plaatsnaam] inzake zaaknummer [….].
In voorgenoemd vonnis […] wordt bepaald dat het door recht van hypotheek bezwaarde onderpand […] met terugwerkende kracht in gemeenschap van goederen valt. […]”

2.10 Op 1 november 2015 heeft Consument zijn klacht kenbaar gemaakt aan de directeur van de plaatselijke Rabobank

2.11 Op 3 november 2015 heeft de Bank Consument het volgende bericht:

2.12 Op 4 november 2015 heeft Consument de Bank als volgt geantwoord:

2.13 Op 8 november 2015 heeft de Bank als volgt gereageerd op de mail van Consument:

[…]

2.14 Op 26 november 2015 heeft Consument de Bank het volgende geschreven:

2.15 Op 1 december 2015 heeft Consument de Bank het volgende gemaild:

2.16 Op 21 december 2015 heeft Consument de Bank wederom gemaild:

2.17 Op 30 december 2015 heeft de Consument de Bank wederom gerappelleerd:

2.18 Op 12 en 15 januari 2016 heeft Consument de Bank verzocht te reageren:

2.19 Op 14 januari 2016 heeft Consument wederom een klacht gericht aan de directeur van de plaatselijke bankkantoor.

3. Vordering, klacht en verweer

Vordering Consument
3.1 Consument vordert dat de Bank veroordeeld wordt tot betaling van een schadevergoeding van € 140.000,-.

Grondslagen en argumenten daarvoor
3.2 Deze vordering steunt, kort en zakelijk weergegeven, op de volgende grondslag. Consument stelt zich op het standpunt dat de Bank tekort is geschoten in de op haar rustende zorgplicht Consument voert hiertoe de volgende argumenten aan.
• Consument stelt te zijn misleid door de vrouw en is van mening dat de Bank hieraan heeft meegewerkt. De Bank had Consument dienen te informeren over de omstandigheid dat de vrouw een (zelfstandige) aanvraag voor een hypothecaire geldlening bij haar had ingediend. Indien de Bank Consument zou hebben geïnformeerd, dan zou hij nimmer akkoord zijn gegaan met een wijziging van het huwelijksregime van algehele gemeenschap van goederen naar huwelijkse voorwaarden. Consument heeft jarenlang tegen zijn ex-vrouw geprocedeerd teneinde de huwelijkse voorwaarden door de rechter te laten vernietigen.
Daarnaast beklaagt Consument zich over de volgende punten:
• De Bank heeft Consument een te hoge lening voor zijn inkomen verstrekt waardoor hij de maandelijkse last niet meer kon opbrengen. Hierdoor is een achterstand in de rentebetaling ontstaan.
• De Bank heeft op een aantal punten niet in het belang van Consument gehandeld. Zo heeft zij geweigerd een aanvullende lening te verstrekken en wilde zij geen inzage geven in zijn dossier of werd gevraagd welke stukken Consument wilde hebben maar kreeg hij deze vervolgens niet toegezonden.
• De Bank heeft de gegevens van Consument BKR laten registreren en Consument daarover niet geïnformeerd.

Verweer van de Bank
3.3 De Bank heeft de stellingen van Consument gemotiveerd weersproken. Voor zover nodig zal de Commissie bij de beoordeling daarop ingaan.

4. Beoordeling

4.1 Ter beoordeling ligt de vraag voor of de Bank gehouden is om de schade die
Consument stelt te hebben geleden te vergoeden. Volgens artikel 6:74 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) komt eventuele schade alleen voor vergoeding in aanmerking indien sprake is van 1) een tekortkoming (fout) die 2) aan de wederpartij kan worden toegerekend en 3) dat die tekortkoming tot schade heeft geleid. De bewijslast van het bestaan van deze tekortkoming, de schade en het causale verband tussen beide ligt op grond van artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bij Consument. De Commissie is van oordeel dat niet aan de vereisten van artikel 6:74 BW is voldaan. Zij licht dit hieronder toe.

Het niet informeren van Consument over de lening van de vrouw
4.2 De klacht van Consument spitst zich vooral toe op de omstandigheid dat de Bank Consument eind 2003/begin 2004 niet heeft geïnformeerd over het feit dat de vrouw een aanvraag voor een lening had ingediend. Consument betoogt dat de Bank hem hierover had moeten informeren en dat hij, als gevolg van die gebrekkige informatievoorziening, schade heeft geleden van €140.000,-. Consument houdt de Bank hiervoor aansprakelijk. De Bank zou Consument bewust hebben benadeeld en hebben meegewerkt aan de misleiding van Consument door de vrouw. Een en ander wordt door Consument hoofdzakelijk onderbouwd door te stellen dat de Bank wist dat de vrouw met Consument was gehuwd en dat zij hem daarom behoorde te informeren over de aanvraag die zij had ingediend, indien de Bank dit zou hebben gedaan, zou Consument nimmer hebben ingestemd met het wijzigen van het huwelijksgoederenregime In dat geval had hij geen procedures tegen de vrouw behoeven te voeren om de huwelijkse voorwaarden te vernietigen en had hij geen €140.000,- uitgegeven aan proceskosten.

4.3 Consument heeft zich meermaals afgevraagd hoe het mogelijk was dat de vrouw zelfstandig een lening kon aanvragen zonder dat zijn toestemming was vereist. De Commissie begrijpt dat Consument met dit argument een beroep doet op artikel 88 lid 1 a van boek 1 BW (1:88 BW). Dit artikel luidt als volgt:

“Een echtgenoot behoeft de toestemming van de ander echtgenoot voor de volgende rechtshandelingen:
a. Overeenkomsten strekkende tot vervreemding, bezwaring of ingebruikgeving en rechtshandelingen strekkende tot beëindiging van het gebruik van een door de echtgenoten tezamen of door de andere echtgenoot alleen bewoonde woning of van zaken die bij een zodanige woning of tot de inboedel daarvan behoren.”

Voor de in dit artikel genoemde rechtshandelingen heeft een echtgenoot (in dit geval de vrouw) de toestemming van de andere echtgenoot (in dit geval Consument) nodig.

4.4 Anders dan Consument lijkt te veronderstellen, is de Commissie van oordeel dat geen sprake is van één van de in artikel 1:88 lid 1 sub a BW genoemde situaties. Er is immers geen sprake van verkoop (vervreemding) van de echtelijke of de door Consument alleen bewoonde woning. Evenmin is sprake van bezwaring (het vestigen van een recht van hypotheek) van de echtelijke woning of de door Consument bewoonde woning. Dat betekent dat de vrouw in het onderhavige geval bevoegd was om zonder toestemming van Consument een lening aan te gaan. Niet is gebleken dat de Bank Consument bewust heeft benadeeld door hem niet te informeren. Hiertoe bestond ook geen verplichting voor de Bank. Daarnaast is het aan de echtelieden onderling om elkaar desgevraagd te informeren over hun vermogenspositie. De Bank is hierbij geen partij. Dat de vrouw en Consument dezelfde adviseur hadden doet daar niet aan af.

Hoofdelijke aansprakelijkheid voor de lening van de vrouw
4.5 Consument heeft zich verder beklaagd over het feit dat hij hoofdelijk aansprakelijk was voor de geldlening van de vrouw. De Commissie maakt uit de door partijen overgelegde documenten het volgende op. In 2004 hebben partijen het huwelijksgoederenregime gewijzigd van gemeenschap van goederen naar huwelijkse voorwaarden. Vaststaat dat Consument jarenlang heeft geprocedeerd tegen de vrouw om de huwelijkse voorwaarden te vernietigen. De rechtbank heeft de huwelijkse voorwaarden in november 2011 vernietigd. Dit heeft ertoe geleid dat de gemeenschap van goederen weer ‘herleefde’. Van een fout van de Bank is naar het oordeel van de Commissie geen sprake. De Commissie licht dit als volgt toe. Dat Consument hoofdelijk aansprakelijk is voor de lening van de vrouw, is het gevolg van een wettelijke aansprakelijkheid inzake het huwelijksvermogensrecht en niet van een contractuele aansprakelijkheid. Vaststaat dat door de vernietiging van de huwelijkse voorwaarden weer sprake was van een gemeenschap van goederen. Dat betekent dat ook de schuld van de vrouw in de huwelijksgemeenschap viel. Op grond van artikel 1:102 BW was Consument hoofdelijk aansprakelijk voor (een deel van) de schuld van de vrouw. In 2012 hebben Consument en de vrouw met toestemming van de Bank de aktes ‘Afstand Vorderingsrecht’ en ‘Beperking aantal debiteuren’ ondertekend. Hierdoor waren zij beiden niet langer aansprakelijk voor de schulden aangegaan door de andere echtgenoot door het herleven van de gemeenschap. Hierdoor is het negatieve bijeffect voor Consument ondervangen.

Overkreditering
4.6 Consument heeft verder gesteld dat de Bank hem een te hoge lening voor zijn inkomen heeft verstrekt waardoor hij niet meer aan zijn betalingsverplichtingen kon voldoen. Hij voert hiertoe aan dat de Bank hem in totaal € 810.000,- heeft geleend. De Bank betwist dat hiervan sprake is en voert onder meer aan dat de verstrekte financiering paste bij zijn financiële situatie en dat de leningen op zijn eigen verzoek op basis van de overwaarde van de woningen in bezit van Consument zijn verstrekt. In de hypotheekofferte heeft de Bank een passage opgenomen waarin hij er nadrukkelijk op gewezen wordt dat er risico’s zijn verbonden aan de gekozen constructie:

De Commissie stelt vast dat de leningen inderdaad zijn verstrekt op basis van de aanzienlijke overwaarde van andere woningen in het bezit van Consument. De Bank heeft verder toegelicht dat Consument na 2008 nog slechts één eigen hypothecaire geldlening had van ruim € 170.000,-. Gelet op de voornoemde omstandigheden is er naar het oordeel van de Commissie geen sprake van overkreditering.

De weigering van de Bank om een aanvullende lening te verstrekken.
4.7 In 2014 heeft de Consument de Bank gevraagd om een aanvullende lening te verstrekken met als doel de roodstand op de betaalrekening en de achterstand in de betaling van de hypothecaire geldlening in te lopen. Daarnaast wenste hij hiermee proceskosten te financieren. De Bank heeft dit geweigerd. Ter zitting heeft de Bank onder meer verklaard dat zij reeds in 2008 aan Consument heeft medegedeeld dat zij hem geen aanvullende lening meer wenste te verstrekken. Daarnaast heeft de Bank toegelicht dat zij geen leningen verstrekt voor dergelijke bestedingsdoelen. Consument vindt dat de Bank daardoor niet in zijn belang heeft gehandeld. Ten aanzien van dit klachtonderdeel overweegt de Commissie dat in Nederland het beginsel van contractsvrijheid geldt. Dit beginsel houdt in dat de ene partij in beginsel niet tegen zijn of haar wil kan worden gedwongen om een overeenkomst aan te gaan met een andere partij. Ook dit klachtonderdeel faalt daarom.

BKR-registratie
4.8 Consument beklaagt zich verder over het feit dat de Bank hem niet behoorlijk heeft geïnformeerd over het feit dat de Bank zijn gegevens in het BKR-register heeft geregistreerd. Daarnaast stelt hij niet woonachtig te zijn geweest op een aantal adressen die op de uitdraai van het BKR zijn vermeld. Ten aanzien van de registratie oordeelt de Commissie dat, gelet op de betalingsachterstand(en) van Consument, sprake was van een terechte registratie van zijn gegevens. Als financiële instelling is de Bank wettelijk verplicht een achterstand in een betaling van een lening te melden bij het BKR. De Bank betwist dat zij een melding heeft gedaan met verkeerde adresgegevens en verklaart dat een andere financier dat kan hebben gedaan. De Commissie beschikt over onvoldoende gegevens om te kunnen vaststellen wie verantwoordelijk was voor de melding met de foutieve adresgegevens. De Bank heeft niet kunnen achterhalen of zij Consument op behoorlijke wijze over de BKR-registratie heeft geïnformeerd en is daarom overgegaan tot doorhaling daarvan. Ter zitting heeft Consument met betrekking tot dit klachtonderdeel verder aangevoerd dat hij een nieuw krediet van
€ 15.000,- wilde afsluiten om zijn problemen op te lossen (het inlossen van de betaalachterstand en de financiering van juridische kosten voor een procedure tegen de vrouw) maar dat dit vanwege de BKR-registratie niet mogelijk was. Dit argument treft geen doel. Zoals de Commissie heeft overwogen was de BKR-registratie terecht. De Bank treft hier dan ook geen blaam. Daarnaast bestaat er, zoals hiervoor in r.o. 4.7 al overwogen geen verplichting om met Consument een nieuwe overeenkomst aan te gaan.

De wijze waarop de Bank de klacht van Consument heeft behandeld
4.9 Verder heeft Consument zijn beklag gedaan over de wijze waarop de Bank zijn klacht heeft behandeld. Hij voert hiertoe aan dat zijn persoonlijke adviseur ook belast was met de klachtbehandeling. Er zou hierdoor sprake zijn van belangenverstrengeling. Anders dan Consument, is de Commissie van oordeel dat de Bank wel zorgvuldig naar de klacht heeft gekeken. Hiertoe overweegt zij als volgt. Consument gaat eraan voorbij dat de Bank nog een tweede klachtinstantie heeft. Deze afdeling ‘Klachtenservice’ heeft bij brief van 24 juni 2016 gereageerd op de klacht van Consument. In derde instantie (tijdens de Kifid-procedure), wordt de klacht opnieuw bekeken door de afdeling Juridische Zaken van de Bank. De Commissie concludeert dat de klachtenprocedure voldoende waarborgen biedt voor een zorgvuldige behandeling van klachten waardoor Consument niet in zijn belang is geschaad.

Het door de Bank niet reageren op e-mails van Consument
4.10 Ten slotte stelt Consument dat de Bank stelselmatig niet reageerde op zijn e-mails en dat zij geen gehoor heeft gegeven aan zijn verzoeken om bepaalde documenten in te mogen zien. Consument heeft e-mailcorrespondentie overgelegd waaruit de Commissie opmaakt dat Consument inderdaad vaak heeft gerappelleerd op zijn eerder verzonden e-mails. Ook stelt de Commissie vast dat Consument nader heeft gespecificeerd welke stukken hij in kopie wenste te ontvangen. De Bank betwist, zonder dit nader te onderbouwen, dat Consument heeft laten weten welke stukken hij wenste te ontvangen. Het had op de weg van de Bank gelegen om adequaat te reageren op de e-mails die Consument aan de (directeur van de) Bank had gericht. Indien zij, om haar moverende redenen, niet wenste te reageren, had zij dit aan Consument kunnen meedelen. De Commissie acht dit klachtonderdeel dan ook gegrond.

4.11 Hoewel de Commissie van oordeel is dat de Bank ten aanzien van de klacht in r.o. 4.10 verwijtbaar heeft gehandeld, is de Commissie van oordeel dat de vordering van Consument dient te worden afgewezen. De tekortkoming in de handelwijze van de Bank (het niet reageren op e-mails) staat niet in verband met de schade die Consument stelt te hebben geleden. Het is immers de keuze van Consument zelf geweest om een civiele procedure tegen de vrouw te starten om de huwelijkse voorwaarden te vernietigen.

4.12 Gelet op hetgeen de Commissie hierboven heeft overwogen, wijst zij de vordering van Consument af.

5. Beslissing

De Commissie wijst de vordering af.

In artikel 5 van het Reglement van de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening is bepaald in welke gevallen beroep openstaat van bindende beslissingen van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening bij de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening. Daarbij geldt een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak. Op de website van Kifid vindt u praktische informatie over het instellen van beroep. Zie hiervoor www.kifid.nl/consumenten/hoe-wordt-uw-klacht-behandeld.

U kunt, binnen twee weken na de verzenddatum van deze uitspraak, bij de Voorzitter van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening schriftelijk een verzoek indienen tot herstel van kennelijke vergissingen in de uitspraak. U moet daarbij met name denken aan correctie van reken- of schrijffouten en verbetering van namen en data. De volledige procedure met de termijnen die daarbij in acht moeten worden genomen staat beschreven in artikel 46 van het Reglement.

Bekijk de volledige uitspraak