Mijn Kifid

Uitspraak 2018-116 (Bindend)

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2018-116
(mr. A.W.H. Vink, voorzitter, drs. J.W. Janse en mr. B.F. Keulen, leden en
mr. P. van Haastrecht-van Kuilenburg, secretaris)

Klacht ontvangen op : 11 april 2017
Ingediend door : Consument
Tegen : Van Lanschot Chabot B.V., gevestigd te ‘s-Hertogenbosch, verder te noemen Adviseur en
F. van Lanschot Bankiers N.V., gevestigd te Amsterdam, verder te noemen de Bank
Datum uitspraak : 19 februari 2018
Aard uitspraak : Bindend advies

Samenvatting

De kern van de klacht komt erop neer dat Consument zich op het standpunt stelt dat hij zonder de gestelde fouten van Adviseur en/of de Bank al in december 2013 tot afkoop van de verzekering zou zijn overgegaan en dat hij dan beter af zou zijn geweest. Of Adviseur daadwerkelijk de door Consument gestelde tekortkomingen kunnen worden verweten kan in het midden blijven. Ook indien wel zou komen vast te staan dat Adviseur een fout heeft gemaakt, heeft dit voor Consument niet tot enig nadeel geleid. Consument is in de huidige situatie beter af dan ingeval hij de verzekering in december 2013 had afgekocht.
De Bank is in deze louter als geldverstrekker is opgetreden. Van haar kan redelijkerwijs dan ook niet worden verwacht dat zij Consument informeert dan wel adviseert met betrekking tot de betreffende verzekering dan wel bijstaat in het geschil met verzekeraar. De conclusie is dat niet is komen vast te staan dat Adviseur en de Bank in deze tekort zijn geschoten. De vordering van Consument wordt afgewezen.

1. Procesverloop

De Commissie beslist met inachtneming van haar Reglement en op basis van de volgende stukken met de daarbij behorende bijlagen:

• het door Consument ingediende klachtformulier ;
• het verweerschrift van Adviseur;
• het verweerschrift van de Bank;
• de reactie van Consument op het verweerschrift van Adviseur;
• de reactie van Consument op het verweerschrift van de Bank;
• de dupliek van Adviseur;
• de dupliek van de Bank;
• de ter zitting overgelegde notitie van Consument;
• de verklaring van Consument met diens keuze voor bindend advies.

De Commissie stelt vast dat partijen hebben gekozen voor bindend advies.

Partijen zijn opgeroepen voor een hoorzitting op 29 november 2017 en zijn aldaar verschenen.

2. Feiten

De Commissie gaat uit van de volgende feiten:

2.1 Consument heeft op 15 juli 1986 een gemengde verzekering afgesloten bij een verzekeraar (hierna: ‘‘verzekeraar’’). Partijen zijn daarbij overeengekomen dat verzekeraar, bij in leven zijn van Consument op de einddatum van de verzekering (15 juli 2016) of bij eerder overlijden, € 606.185,- zal uitkeren. Voorts heeft Consument recht op winstdeling. De verzekering voorziet bovendien in een uitkering bij arbeidsongeschiktheid. Consument betaalt een jaarlijkse premie. In geval van arbeidsongeschiktheid zal Consument worden vrijgesteld van premiebetaling.

2.2 Op 12 mei 1999 is Consument arbeidsongeschikt geraakt en is hij door verzekeraar vrijgesteld van premiebetaling.

2.3 Op 13 september 2006 heeft Consument een hypothecaire geldlening, bestaande uit een zogenaamde ‘levenhypotheek’ van € 500.000,- en een ‘aflossingsvrije hypotheek’ van
€ 1.000.000,-, afgesloten bij de Bank. Tot meerdere zekerheid van terugbetaling van de geldlening is de gemengde verzekering van Consument verpand aan de Bank. Adviseur is op dat moment als tussenpersoon betrokken bij de verzekering en heeft Consument op
7 december 2006 een gewijzigd polisblad doen toekomen.

2.4 Op 6 december 2011 heeft Adviseur Consument een polischeck aangeboden. Consument heeft van dit aanbod geen gebruik gemaakt.

2.5 Eind december 2013 heeft Consument verzekeraar verzocht om hem een opgave van de afkoopwaarde te verstrekken. Op 27 december 2013 heeft verzekeraar hem daarop medegedeeld dat de afkoopwaarde van zijn verzekering € 550.632,- bedroeg.

2.6 Rond de expiratiedatum van de verzekering heeft verzekeraar Consument bericht dat de arbeidsongeschiktheidsrente en de premievrijstelling in verband met arbeidsongeschiktheid reeds op 15 juli 2013 beëindigd hadden moeten worden, in verband met het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd , en Consument derhalve over de periode van 15 juli 2013 tot
15 juli 2016 ten onrechte premievrijstelling heeft genoten en arbeidsongeschiktheidsrente heeft ontvangen. Verzekeraar heeft Consument verzocht het ten onrechte uitgekeerde bedrag (ad € 72.065,-) terug te betalen. In afwachting hiervan heeft verzekeraar slechts een gedeelte (ad € 425.000,-) van het eindkapitaal – van in totaal € 633.751,- – overgemaakt aan de Bank ter aflossing van de hypothecaire geldlening. Het restant (ad € 208.000,-) heeft verzekeraar onder zich gehouden.

2.7 Op 28 maart 2017 hebben verzekeraar en Consument overeenstemming bereikt over de afwikkeling van het geschil. Verzekeraar heeft daarbij € 108.139,- aan Consument overgemaakt.

3. Vordering, klacht en verweer

Vordering Consument
3.1 Consument vordert dat Adviseur en de Bank worden gehouden Consument een vergoeding toe te kennen van € 62.825,-, bestaande uit vermijdbare hypotheekrente en gederfde rente.

Grondslagen en argumenten daarvoor
3.2 Consument voert, ten aanzien van zijn vordering jegens Adviseur, de volgende argumenten aan:
• Adviseur heeft, bij de overname van de verzekering in 2006, nagelaten een beoordeling uit te voeren of de verzekering voldeed aan het doel, namelijk het aflossen van de hypotheek.
• Adviseur heeft nagelaten Consument een kopie van het polisblad te verstrekken.
• Adviseur heeft Consument in 2013 geadviseerd om de verzekering niet af te kopen, daar dit in het nadeel van Consument zou zijn.
• Adviseur is nimmer ingegaan op het verzoek van Consument om hem bij te staan in het geschil met verzekeraar.

3.3 Consument voert, ten aanzien van zijn vordering jegens de Bank, de volgende argumenten aan:
• De Bank is de originele polis kwijtgeraakt, waardoor Consument zijn belangen in het conflict met verzekeraar onvoldoende kon verdedigen.
• De Bank had verzekeraar tot verantwoording moeten roepen op het moment dat hij slechts een gedeelte van het eindkapitaal overmaakte aan de Bank.
• De Bank heeft niet gereageerd op het verzoek van Consument om een tijdelijke financiering te verstrekken.

Adviseur en de Bank hebben de stellingen van Consument gemotiveerd weersproken. Voor zover nodig zal de Commissie bij de beoordeling daarop ingaan.

4. Beoordeling

4.1 De kern van de klacht komt erop neer dat Consument zich op het standpunt stelt dat hij zonder de gestelde fouten van Adviseur en/of de Bank al in december 2013 tot afkoop van de verzekering zou zijn overgegaan en dat hij dan beter af zou zijn geweest.

4.2 Of Adviseur daadwerkelijk de door Consument gestelde tekortkomingen kunnen worden verweten kan in het midden blijven. Ook indien wel zou komen vast te staan dat Adviseur een fout heeft gemaakt, heeft dit voor Consument niet tot enig nadeel geleid. De Commissie zal dit toelichten.
Ingeval Consument de verzekering, zoals hij stelt, op 27 december 2013 zou hebben afgekocht, had verzekeraar een bedrag van € 550.632,- aan hem uitgekeerd. Hiervan had Consument € 425.000,- moeten aanwenden voor de aflossing van zijn hypothecaire geldlening en respectievelijk € 6.748,- en € 6.806,8 voor de terugbetaling van de ten onrechte genoten premievrijstelling en de ontvangen (netto) arbeidsongeschiktheidsrente over de periode van 15 juli 2013 tot 27 december 2013.
Het restbedrag (ad € 112.077,2) had hij vervolgens – uitgaande van de einddatum van de verzekering – drie jaar lang op een spaarrekening kunnen zetten. Dit had hem – uitgaande van de wettelijke rente – een rendement van € 9.203,56 opgeleverd. Ook had afkoop Consument – volgens eigen opgave – een besparing van hypotheekrente opgeleverd van
€ 51.517,-. Het saldo bij afkoop komt daarmee op € 172.797,76. In de huidige situatie heeft verzekeraar op de einddatum € 425.000,- aan Consument uitgekeerd. Later heeft verzekeraar nog een aanvullende uitkering van € 108.139,- gedaan. Voorts heeft Consument voor een bedrag van € 72.065,- arbeidsongeschiktheidsrente ontvangen en premievrijstelling genoten. Dit totaalbedrag (ad € 605.204,-) verminderd met het bedrag aan aflossing (ad
€ 425.000,-) leidt tot een saldo van € 180.204,-. Consument is in de huidige situatie dan ook beter af dan ingeval hij de verzekering in december 2013 had afgekocht. Van enig nadeel voor Consument is in deze dan ook geen sprake.

4.3 Met betrekking tot de klacht over de handelwijze van de Bank, merkt de Commissie allereerst op dat de Bank in deze louter als geldverstrekker is opgetreden. Zij is geen partij bij de verzekeringsovereenkomst. Van haar kan redelijkerwijs dan ook niet worden verwacht dat zij Consument informeert dan wel adviseert met betrekking tot de betreffende verzekering dan wel bijstaat in het geschil met verzekeraar.

4.4 Voor zover Consument stelt dat de Bank niet heeft gereageerd op zijn verzoek om een tijdelijke financiering te verstrekken, merkt de Commissie het volgende op. Nog los van het gegeven dat de Bank deze stelling heeft betwist en bovendien betoogt dat van een serieus financieringsverzoek geen sprake was, is op basis van het dossier niet gebleken dat Consument hierdoor enig nadeel heeft ondervonden. De stelling kan om deze reden dan ook verder onbesproken blijven.

4.5 De conclusie is dat niet is komen vast te staan dat Adviseur en de Bank in deze tekort zijn geschoten. Daarmee ontbreekt een grond voor toekenning van de door Consument gevraagde vergoeding. De Commissie wijst de vordering daarom af.

5. Beslissing

De Commissie wijst de vordering af.

In artikel 5 van het Reglement van de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening is bepaald in welke gevallen beroep openstaat van bindende beslissingen van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening bij de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening. Daarbij geldt een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak. Op de website van Kifid vindt u praktische informatie over het instellen van beroep. Zie hiervoor www.kifid.nl/consumenten/hoe-wordt-uw-klacht-behandeld.

U kunt, binnen twee weken na de verzenddatum van deze uitspraak, bij de Voorzitter van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening schriftelijk een verzoek indienen tot herstel van kennelijke vergissingen in de uitspraak. U moet daarbij met name denken aan correctie van reken- of schrijffouten en verbetering van namen en data. De volledige procedure met de termijnen die daarbij in acht moeten worden genomen staat beschreven in artikel 40 van het Reglement.

Bekijk de volledige uitspraak