Mijn Kifid

Uitspraak 2018-230

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2018-230
(mr. E.L.A. van Emden, voorzitter en mr. A. Kanhai, secretaris)

Klacht ontvangen op : 29 augustus 2016
Ingediend door : Consument
Tegen : Coöperatieve Rabobank U.A, gevestigd te Utrecht, verder te noemen de Bank
Datum uitspraak : 6 april 2018
Aard uitspraak : Niet-bindend advies

Samenvatting

Consument stelt dat de Bank is tekortgeschoten in de op haar rustende zorgplicht en stelt dat zij als gevolg van de handelwijze van de Bank schade heeft geleden. Zij vordert dat de Bank wordt veroordeeld om de betaalde advieskosten aan haar te restitueren en een vergoeding van €6.000,- voor een krediet dat zij bij een andere kredietverstrekker heeft afgenomen. Ten slotte vordert zij dat de Bank wordt verplicht om mee te werken aan het boetevrij oversluiten van haar bestaande hypothecaire geldlening. Zij heeft daartoe onder meer aangevoerd dat de Bank haar onjuist heeft geïnformeerd over het feit dat haar ex-partner hoofdelijk aansprakelijk is voor de lening, dat de Bank heeft nagelaten een zorgvuldige beoordeling te maken bij het verzoek van Consument om haar ex-partner uit de hoofdelijke aansprakelijkheid te ontslaan en in 2016 heeft de Bank een onterechte BKR registratie meegewogen bij de beoordeling of de ex-partner van Consument uit de hoofdelijke aansprakelijkheid kon worden ontslagen. De Commissie stelt vast dat de Bank met betrekking tot de eerste twee klachtonderdelen niet verwijtbaar heeft gehandeld. Ten aanzien van het derde klachtonderdeel heeft de Bank erkend dat sprake was een onterechte BKR-registratie en dat deze bij de beoordeling van het ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid is betrokken waardoor Consument zich genoodzaakt voelde om een krediet ter hoogte van €6.000,- af te sluiten terwijl dit achteraf bezien, niet nodig bleek te zijn. De Commissie overweegt dat de Bank hier evenmin verwijtbaar heeft gehandeld, nu niet is gebleken dat zij Consument heeft verplicht dit bedrag te lenen. Bovendien heeft de Bank Consument bericht dat zij het afsluiten van een aanvullend krediet niet zinvol achtte, nu dit van invloed zou zijn op haar leencapaciteit. Gelet op het voorgaande concludeert de Commissie dat de Bank niet toerekenbaar is tekortgeschoten in haar zorgplicht jegens Consument en dat de vorderingen dienen te worden afgewezen.

1. Procesverloop

De Commissie beslist met inachtneming van haar Reglement en op basis van de volgende stukken met bijlagen:

• het door Consument ingediende klachtformulier;
• de klachtbrief van Consument;
• het verweerschrift van de Bank;
• de repliek van Consument;
• de dupliek van de Bank.

De Commissie stelt vast dat Consument heeft gekozen voor een niet-bindend advies. De uitspraak is daardoor niet-bindend.
De Commissie stelt vast dat het niet nodig is de zaak mondeling te behandelen. De zaak kan daarom op grond van de stukken worden beslist.

2. Feiten

De Commissie gaat uit van de volgende feiten.

2.1 Consument heeft op enig moment een hypothecaire geldlening afgesloten bij Postbank N.V. met een hoofdsom van € 136.134,-.

2.2 In 2005 heeft zij deze geldlening afgelost en tezamen met haar toenmalige partner een hypothecaire geldlening (hierna: ‘geldlening’) afgesloten bij de Bank met een hoofdsom van
€ 215.000,-. Deze geldlening bestaat uit twee leningdelen. Het eerste leningdeel heeft een hoofdsom van € 165.000,- (box 1) en het tweede leningdeel heeft een hoofdsom van
€ 50.000,- (box 3). Beide leningdelen zijn aflossingsvrij. Consument en haar toenmalige partner zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de geldlening. Als zekerheid voor terugbetaling van de geldlening heeft de Bank een recht van hypotheek verkregen op de woning van Consument. Consument is enig eigenaar van de woning.

2.3 In de hypotheekofferte van 22 augustus 2005 is – voor zover hier relevant – het volgende bepaald:

“(…)
Alle rechten, bevoegdheden en verplichtingen, die voor de bank voortvloeien uit deze overeenkomst en uit de voorwaarden die daarop van toepassing zijn, kunnen hoofdelijk worden uitgeoefend door en geldend gemaakt worden jegens de Rabohypotheekbank N.V.
(…)”

2.4 In 2007 zijn Consument en haar toenmalige partner uit elkaar gegaan.

2.5 Consument heeft de Bank in 2013 verzocht om haar ex-partner uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de geldlening te ontslaan. De Bank heeft dit verzoek afgewezen en daarbij als reden genoemd dat het inkomen van Consument ontoereikend was om de geldlening uitsluitend op haar naam te zetten.

2.6 In juni 2015 heeft Consument de Bank opnieuw verzocht om haar ex-partner te ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de geldlening. Ook dit verzoek heeft de Bank afgewezen met de mededeling dat het inkomen van Consument ontoereikend was om de geldlening uitsluitend op haar naam te zetten.

2.7 In oktober 2015 heeft Consument zich bij de Bank beklaagd over het contact dat had plaatsgevonden tussen haar ex-partner en de Bank. Bij e-mailbericht van 2 november 2015 heeft de Bank Consument hierover als volgt bericht:

“(…)
In een gesprek met [ex-partner] heb ik besproken welke mogelijkheden hij heeft om de hypotheek die mede op zijn naam staat alleen op zijn naam voort te zetten. In verband met privacy heb ik mij alleen op zijn mogelijkheden gericht. Ik ben om die reden ook niet ingegaan op de mogelijkheden die u wel of niet heeft om de hypotheek op alleen uw naam te zetten. Dat kan ik ook niet beoordelen, aangezien ik u nooit gesproken heb. Ik heb wel uitgelegd hoe het wijzigen van de tenaamstelling in het algemeen werkt. De te doorlopen stappen zijn ongeveer gelijk, of het nu gaat om het voortzetten van de hypotheek op alleen uw naam of op alleen de naam van uw ex-partner.
(…)”

2.8 Vervolgens heeft op 7 december 2015 een gesprek plaatsgevonden bij de Bank waarbij Consument en haar advocaat, alsmede haar ex-partner met zijn advocaat, aanwezig waren. Er is toen gesproken over een mogelijke aanpassing van de geldlening. Voor deze aanpassing zou de Bank bij Consument kosten in rekening brengen. Hierover heeft Consument zich bij de Bank beklaagd. Bij brief van 26 januari 2016 heeft de Bank hierop gereageerd en uitgelegd waarom zij advieskosten in rekening brengt.

2.9 In mei 2016 heeft Consument de Bank medegedeeld dat haar ex-partner – ingevolge een rechterlijke beslissing – een bedrag van € 25.000,- zal aflossen op de geldlening en heeft zij verzocht haar ex-partner te ontslaan uit diens hoofdelijke aansprakelijkheid en de geldlening met een resterende hoofdsom van € 190.000,- op uitsluitend haar naam te zetten.

2.10 Bij e-mailbericht van 27 mei 2016 heeft de Bank aan Consument bericht dat haar hypotheekaanvraag zal moeten worden voorgelegd aan de Kredietcommissie van de Bank.

2.11 In juni 2016 heeft de ex-partner van Consument een bedrag van € 25.000,- afgelost op de geldlening.

2.12 Bij e-mailbericht van 14 juni 2016 heeft de Bank Consument – voor zover hier relevant – als volgt bericht:

“(…)
Op basis van jouw inkomen is het mogelijk om een financiering aan te gaan van € 184.000. Dit betekent dat je € 6.000 eigen middelen nodig hebt. Als je dit bedrag elders gaat lenen wordt ook met deze lasten rekening gehouden in de hypotheekaanvraag, met andere woorden daar schiet je niets mee op.

Indien het mogelijk is om € 6.000 af te kunnen lossen door middel van spaargeld/eigen middelen of een schenking dan is een financiering van € 184.000 mogelijk.

Ik heb overlegd met mijn manager om de aanvraag zonder Nibud formulier in te kunnen dienen maar daar heb ik nog geen toestemming voor gekregen.
(…)”

2.13 De Bank heeft vervolgens een toetsing uitgevoerd bij de stichting Bureau Krediet Registratie (hierna: BKR). Naar aanleiding hiervan heeft de Bank Consument bij e-mailbericht van
15 juni 2016 – voor zover hier relevant – als volgt bericht:

“(…)
Hieruit blijkt dat er nog een krediet elders loopt van € 2.500, dit is waarschijnlijk jouw credit card.

Ik had rekening gehouden met een opname limiet van € 1.000 in de berekening die ik je gisteren mailde. Een hypotheek van € 184.000 is dan passend op basis van de werkelijke last. Indien de limiet van de creditcard € 2.500 is dan kan ik maximaal maar een hypotheek van € 178.000 verstrekken.
(…)”

2.14 Medio juni 2016 heeft Consument een persoonlijke lening van € 6.000,- afgesloten. Dit bedrag heeft zij vervolgens afgelost op de geldlening.

2.15 Op 22 juni 2016 heeft Consument de Bank – voor zover hier relevant – als volgt bericht:

“(…)
Zoals u weet ben ik vanaf vorig jaar juni al fanatiek bezig om mijn hypotheek volledig op mijn naam te krijgen. Dit werd telkens door [de Bank] afgewezen. Nu hebben we in december een afspraak gemaakt om 25000 af te lossen en de rest op mijn naam te zetten.

Dit is niet doorgegaan omdat opeens bleek dat de hypotheek er anders uit zou gaan zien als dat mijn adviseur mij had verteld.
23 mei j.l. Was ik bij de rechter en heeft deze mijn ex-partner gesommeerd om 25000 euro af te lossen en dan zou ik zo snel mogelijk de hypotheek op mijn naam zetten, zoals de Rabobank wilde. Dezelfde dag heb ik daarvoor contact gezocht met de lokale Rabobank.
Nu is het 22 juni en het schijnt maar steeds niet te lukken. Eerst omdat 25000 aflossen nu niet meer genoeg was (? Mijn financiële positie is zelfs verbeterd). Maar als ik nog eens 6000 zou aflossen dan wel. Ik ben tot blijkbaar verbazing akkoord gegaan. Nu moeten er voor de derde keer weer allerlei documenten overgelegd worden, en blijkbaar moeten ze nu op een andere manier ingediend worden en weer is er volgens de Rabobank een creditcard probleem (net als de vorige keer, maar dat bleek een foutje van de Rabobank zelf te zijn)
Ik heb nu al een week niets gehoord van de Rabobank. Ik heb gezegd dat ik 6 weken de tijd kreeg op mijn hypotheek op mijn naam te zetten, we zijn nu 4 weken verder.
(…)”.

2.16 Later bleek dat de registratie bij BKR ten onrechte was geschied.

2.17 Op 24 juni 2016 heeft de Bank een offerte voor een hypothecaire geldlening met een hoofdsom van € 184.000,- aan Consument doen toekomen. Consument heeft die offerte voor akkoord ondertekend.

3. Vordering, klacht en verweer

Vordering Consument
3.1 Consument vordert vergoeding van de door haar geleden schade als gevolg van het handelen van de Bank. Deze schade bestaat volgens Consument in ieder geval uit de door haar aan de Bank verschuldigde advieskosten voor aanpassing van de hypothecaire geldlening ten bedrage van € 1.150,- (€ 1.400,- minus € 250,- overschrijvingskosten hypotheek) en de kredietsom ter grootte van € 6.000,- voor het door haar in juni 2016 aangegane krediet vermeerderd met de rente die Consument daarover betaalt.

Ook wenst Consument dat haar de mogelijkheid wordt geboden de geldlening af te lossen en deze bij een andere hypotheekverstrekker af te sluiten zonder betaling van boeterente aan de Bank.

Grondslagen en argumenten daarvoor
3.2 Deze vordering steunt, kort en zakelijk weergegeven, op de grondslag dat de Bank haar zorgplicht jegens Consument heeft geschonden. Consument voert hiertoe de volgende argumenten aan.
• De Bank heeft Consument onjuist geïnformeerd over (de gevolgen van) het feit dat zij en haar ex-partner hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de geldlening. De Bank heeft in 2007 aan Consument medegedeeld dat de hoofdelijke aansprakelijkheid van haar en haar ex-partner geen gevolgen zou hebben voor de eigendom van de woning van Consument. De ex-partner van Consument heeft evenwel getracht om de woning van Consument in eigendom te krijgen. De Bank heeft de ex-partner van Consument in dit kader van advies voorzien en daarbij informatie over de financiële situatie van Consument met hem gedeeld.
• De Bank heeft nagelaten een zorgvuldige beoordeling te maken ten aanzien van het verzoek van Consument in 2013 om haar ex-partner uit de hoofdelijke aansprakelijkheid te ontslaan. Volgens Consument is haar verzoek op onjuiste gronden afgewezen. De Bank heeft ten onrechte geen maatwerkbeoordeling gemaakt, zoals voorgeschreven door de Autoriteit Financiële Markten (AFM). Daarnaast heeft de Bank medegedeeld dat zij een boete van de AFM zou riskeren als zij van de verstrekkingsnormen zou afwijken. Van een dergelijke boete bleek achteraf geen sprake te kunnen zijn.
• De Bank heeft een fout gemaakt bij de beoordeling van het verzoek van Consument in 2016 om haar ex-partner te ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid. De Bank heeft een niet terechte BKR-registratie meegewogen in de berekening van de maximale leencapaciteit van Consument. Consument heeft hierdoor een (extra) lening van € 6.000,- moeten afsluiten om de wijziging in de tenaamstelling van de geldlening alsnog tijdig rond te krijgen. Deze lening bleek achteraf niet nodig te zijn.

Verweer van de Bank
3.3 De Bank heeft, kort en zakelijk weergegeven, de volgende verweren gevoerd:
• Consument en haar ex-partner zijn in de hypotheekofferte van 2005 gewezen op de kenmerken en risico’s van de geldlening en het feit dat zij hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schuld uit de geldlening. Consument wist dat zij en haar ex-partner (mede)aansprakelijk zouden zijn voor de schuld jegens de Bank. Consument heeft hieromtrent destijds een bewuste keuze gemaakt.
• Consument heeft haar stelling dat de Bank haar in 2007 onjuiste informatie zou hebben verstrekt over de geldlening niet onderbouwd. Het is onduidelijk op welke informatie Consument doelt. De Bank merkt voorts op dat de geldlening waarvoor Consument en haar ex-partner beiden hoofdelijk aansprakelijk zijn geen invloed heeft op de eigendom van de woning van Consument.
• De stelling van Consument dat de Bank is tekortgeschoten in haar zorgplicht bij het afwijzen van haar verzoek in 2013 om haar ex-partner uit de hoofdelijke aansprakelijkheid te ontslaan is niet nader onderbouwd.

De Bank heeft op basis van de beschikbare inkomens- en lastengegevens en de leennormen van de Bank moeten concluderen dat het inkomen van Consument destijds ontoereikend was om de geldlening op naam van Consument te stellen. De Bank betwist dan ook dat zij haar zorgplicht heeft geschonden. De stelling van Consument dat de dreiging van een boete van de AFM voor de Bank voor overkreditering onterecht is, is onjuist. De Bank dient zich wel degelijk aan de kredietverstrekkingsnormen van de AFM te houden en indien zij dit niet doet, kan de AFM besluiten de Bank te beboeten.
• Wat betreft de gestelde tekortkoming in 2016 merkt de Bank op dat uitgangspunt is dat de geldlening op beider namen staat en dat een relatiebreuk tussen de debiteuren niet betekent dat de geldlening gewijzigd wordt of moet worden. De debiteuren kunnen een verzoek indienen om de hoofdelijke aansprakelijkheid te wijzigen. Bij ieder verzoek daartoe dient de Bank dit verzoek te toetsen aan de op dat moment geldende leennormen van de bank. Zowel in juni 2015, december 2015 als juni 2016 heeft de Bank een inkomens- en lastentoets uitgevoerd om te beoordelen of de geldlening op naam van Consument kon worden gesteld. Pas in juni 2016 was er een mogelijkheid om de geldlening op naam van Consument te stellen en is de Bank daartoe overgegaan.
• Dat Consument een geldlening van € 6.000,- is aangegaan om de wijziging van de geldlening tijdig tot stand te laten komen, kan de Bank niet worden verweten. De Bank heeft weliswaar een onterechte BKR-registratie meegewogen bij de beoordeling van de leencapaciteit van Consument, maar dit heeft er niet toe geleid dat Consument gedwongen was een krediet van € 6.000,- aan te gaan. De Bank heeft aan Consument te kennen gegeven dat een andere geldlening geen soelaas zou bieden omdat dit een extra financiële last voor Consument zou zijn die ook moest worden meegenomen in de inkomens- en lastentoets. Daarnaast had Consument dit ook anders kunnen oplossen met de Bank.

4. Beoordeling

4.1 Ter beoordeling ligt de vraag voor of de Bank toerekenbaar is tekortgeschoten in haar zorgplicht jegens Consument. Of hiervan sprake is, zal op grond van de relevante omstandigheden van het geval dienen te worden beoordeeld. Daarbij gaat de Commissie alleen uit van hetgeen zij op basis van het dossier heeft kunnen vaststellen. Hetgeen mondeling is besproken kan de Commissie niet meenemen in haar beoordeling, nu de inhoud van die gesprekken zich aan haar waarneming onttrekt.

Informatieverstrekking
4.2 Consument heeft allereerst aangevoerd dat de Bank haar onjuist heeft geïnformeerd over (de gevolgen van) het feit dat zij en haar ex-partner hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de geldlening. Volgens Consument heeft de Bank in 2007 mondeling medegedeeld dat de hoofdelijke aansprakelijkheid van haar en haar ex-partner geen gevolgen zou hebben voor de eigendom van haar woning. Dit laatste bleek volgens Consument niet te kloppen. De Commissie overweegt hieromtrent als volgt.

4.3 Partijen zijn in 2005 een overeenkomst van geldlening aangegaan. In de hypotheekofferte van 22 augustus 2005 is in duidelijke bewoordingen op pagina 2 en 3 opgenomen dat alle rechten, bevoegdheden en verplichtingen die voor de Bank voortvloeien uit de overeenkomst hoofdelijk kunnen worden uitgeoefend door en geldend worden gemaakt jegens de Bank. Behoudens zich hier niet voordoende uitzonderingen wordt een ieder die zijn handtekening plaatst onder dergelijke stukken in beginsel geacht de inhoud en de consequenties daarvan te begrijpen, althans voor zijn rekening te nemen. Indien er bij Consument onduidelijkheden bestonden over de hoofdelijke aansprakelijkheid van haar en haar ex-partner en de gevolgen daarvan, had het op haar weg gelegen nadere vragen te stellen aan de Bank. Als Consument dat niet heeft gedaan, is dat voor haar rekening.

4.4 Anders dan Consument lijkt te veronderstellen, heeft het feit dat zij en haar partner hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de geldlening overigens geen consequenties voor de eigendom van de woning. De Bank heeft als zekerheid voor de terugbetaling van de geldlening een recht van hypotheek verkregen op de woning van Consument. Dit heeft evenwel niet tot gevolg dat haar ex-partner (mede)eigenaar is geworden van de woning. Eventuele door de Bank gedane mededelingen, inhoudende dat de hoofdelijke aansprakelijkheid van Consument en haar ex-partner voor de geldlening geen gevolgen zou hebben voor de eigendom van de woning van Consument – waarvan in het onderhavige geval niet is gebleken – zijn dan ook niet onjuist.

4.5 Voor zover Consument zich beklaagt over het feit dat de Bank haar ex-partner van advies heeft voorzien over de geldlening en daarbij persoonlijke informatie over de financiële situatie van Consument heeft gedeeld, overweegt de Commissie als volgt. Het staat de Bank vrij om partijen die gezamenlijk een financiering zijn aangegaan afzonderlijk te adviseren. Dat betekent dat beide partijen hierover individueel een gesprek met de Bank kunnen aangegaan waarbij de verschillende opties worden besproken om te komen tot ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid. De Bank heeft bij e-mailbericht van 2 november 2015 gemotiveerd betwist dat zij tijdens het gesprek met de ex-partner van Consument is ingegaan op de financiële situatie van Consument. Nu Consument haar stelling op dit punt niet nader met stukken of op andere wijze heeft onderbouwd, is niet komen vast te staan dat de Bank persoonlijke informatie over de financiële situatie van Consument heeft gedeeld met de ex-partner van Consument, zodat ook dit klachtonderdeel faalt.

Ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid
4.6 Consument beklaagt zich voorts over de gang van zaken ten aanzien van de door haar aan de Bank gerichte verzoeken om haar ex-partner uit de hoofdelijke aansprakelijkheid te ontslaan. De Commissie overweegt hieromtrent als volgt.

4.7 Het uitgangspunt is dat Consument en haar ex-partner – tot het moment van aanpassing van de geldlening – ieder voor het geheel van de hypothecaire geldlening aansprakelijk zijn jegens de Bank en de Bank niet verplicht kan worden om de ex-partner van Consument uit de hoofdelijkheid te ontslaan. De Bank heeft binnen de daarvoor gestelde wet- en regelgeving een zekere beleidsvrijheid op grond waarvan zij om haar moverende redenen een verzoek tot ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid kan afwijzen.

Dit kan anders zijn als de Bank van haar beleidsvrijheid misbruik maakt, waarbij mede in aanmerking wordt genomen dat de gevolgen van een dergelijke beslissing naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid maatschappelijk onaanvaardbaar zijn (artikel 6:248 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek). Daarvan is in onderhavig geval naar het oordeel van de Commissie geen sprake geweest. Redengevend hiervoor is het volgende.

4.8 De Bank heeft als reden voor de afwijzing van het verzoek van Consument in 2013 om haar ex-partner te ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid gesteld dat het inkomen van Consument ontoereikend was om de geldlening uitsluitend op haar naam voort te zetten. Een dergelijke inkomenstoets valt geheel binnen de kaders van de beleidsvrijheid van de Bank. Niet gebleken is dat zij van haar beleidsvrijheid misbruik heeft gemaakt, zodat van een ontoelaatbare grond om het verzoek af te wijzen geen sprake is.

4.9 De Commissie verwerpt de stelling van Consument dat de Bank ten onrechte in 2013 geen maatwerkbeoordeling heeft gemaakt, zoals voorgeschreven door de AFM. Naar de Commissie begrijpt, doelt Consument hierbij op een circulaire van de AFM van oktober 2013 waarin, kort gezegd, staat dat bij relatiebreuk of andere bijzondere situaties rond de financiële positie van huishoudens het niet noodzakelijk is om onverkort aan bestaande normen voor de maximale omvang van een hypotheek te toetsen. Deze circulaire betreft evenwel (slechts) een aanwijzing en geen dwingendrechtelijk voorschrift waarop Consument zich jegens de Bank kan beroepen. De Bank kon op grond hiervan dan ook niet verplicht worden om de ex-partner van Consument uit de hoofdelijke aansprakelijkheid te ontslaan.

4.10 Consument heeft vervolgens aangevoerd dat een medewerker van de Bank haar in 2013 heeft medegedeeld dat zij een boete van de AFM zou riskeren als zij van de verstrekkingsnormen zou afwijken, maar dat van een dergelijke boete – naar Consument achteraf is gebleken – helemaal geen sprake kon zijn. Hoewel in voornoemde circulaire van de AFM is opgenomen dat hypotheekaanbieders bij een relatiebreuk niet aan de reguliere krediettoets hoeven vast te houden, volgt hieruit naar het oordeel van de Commissie niet dat de AFM in een dergelijk geval geen boete kan opleggen. Dit geldt temeer nu in voornoemde circulaire eveneens is opgenomen dat, indien consumenten de hypotheeklasten in de nieuwe situatie niet kunnen betalen, het niet in het belang van deze consumenten is om op woningbehoud aan te dringen. Ook dit argument gaat derhalve niet op.

4.11 Consument verwijt de Bank tot slot dat zij in 2016 bij de beoordeling van het door Consument gedane verzoek om haar ex-partner te ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid een onterechte BKR-registratie heeft laten meewegen in de berekening van de maximale leencapaciteit van Consument waardoor zij een lening van € 6.000,- heeft moeten afsluiten. De Commissie stelt vast dat de Bank heeft erkend dat zij een onterechte BKR-registratie heeft betrokken bij de berekening van de maximale leencapaciteit van Consument. Niet gebleken is evenwel dat Consument hierdoor gedwongen was om elders een lening van € 6.000,- af te sluiten. In haar e-mailbericht van 14 juni 2016 heeft de Bank zelfs aan Consument medegedeeld dat het niet zinvol zou zijn om voornoemd bedrag elders te lenen omdat daarmee rekening zou worden gehouden bij de berekening van de leencapaciteit van Consument. Dat Consument uiteindelijk toch een lening elders heeft afgesloten, kan de Bank dan ook niet worden verweten.
Conclusie
4.12 Gelet op het voorgaande concludeert de Commissie dat de Bank niet toerekenbaar is tekortgeschoten in haar zorgplicht jegens Consument en dat de vorderingen dienen te worden afgewezen.

5. Beslissing

De Commissie wijst de vorderingen af.

De uitspraak heeft de vorm van een niet-bindend advies. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open bij de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening. U kunt de zaak nog wel aan de rechter voorleggen.

U kunt, binnen twee weken na de verzenddatum van deze uitspraak, bij de Voorzitter van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening schriftelijk een verzoek indienen tot herstel van kennelijke vergissingen in de uitspraak. U moet daarbij met name denken aan correctie van reken- of schrijffouten en verbetering van namen en data. De volledige procedure met de termijnen die daarbij in acht moeten worden genomen staat beschreven in artikel 46 van het Reglement.

Bekijk de volledige uitspraak