Mijn Kifid

Uitspraak 2018-503

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2018-503
(mr. R.J. Paris, voorzitter en mr. A. Kanhai, secretaris)

 

Klacht ontvangen op        : 23 maart 2016

Ingediend door               : Consument

Tegen                           : Coöperatieve Rabobank U.A., gevestigd te Amsterdam, verder te noemen ‘de Bank’

Datum uitspraak             : 14 augustus 2018

Aard uitspraak                : Niet-bindend advies

 

Samenvatting

 

Consument heeft bij de Bank een ‘Krediet op Betaalrekening’ afgesloten. Dit product kan gekwalificeerd worden als een doorlopend krediet. Partijen zijn overeengekomen dat de rente variabel is. Daarbij is Consument van mening dat de rente die de Bank in rekening brengt of heeft gebracht, te hoog is. Hij baseert zijn standpunt op het feit dat de ‘Euribor-rente’ is gedaald, terwijl de door de Bank in rekening gebrachte rente is gestegen. De Bank heeft gemotiveerd betwist dat sprake is van een koppeling aan een externe rentevoet als de Euribor. De Commissie heeft geoordeeld dat Rabobank (op basis van de overeenkomst tussen partijen) de bevoegdheid heeft om het variabele rentetarief voor een doorlopend krediet te allen tijde te wijzigen en dat zij deze wijzigingsbevoegdheid niet mag gebruiken op een wijze die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, rekening houdend met alle omstandigheden van het geval. De Commissie oordeelt dat niet is gebleken dat Rabobank haar vrijheid om de rente (wel of niet) aan te passen heeft gebruikt op een wijze die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. De Commissie wijst de vordering van Consument af.

 

  • Procesverloop

 

  1. De Commissie beslist met inachtneming van haar Reglement en op basis van de volgende stukken:
  • het door Consument (digitaal) ingediende klachtformulier met bijlagen;
  • het verweerschrift van de Bank met bijlagen;
  • de repliek van Consument;
  • de dupliek van de Bank;
  • de aanvullende reactie van de Bank van 5 december 2017;
  • de aanvullende reactie van Consument van 19 januari 2018.De Commissie stelt vast dat het niet nodig is de zaak mondeling te behandelen. De zaak kan daarom op grond van de stukken worden beslist.
  • Feiten
      1. Op 9 februari 2005 heeft Consument met de Bank een ‘Overeenkomst Rabo TotaalPakket’ gesloten. Onderdeel van de overeenkomst is een ‘Krediet op Betaalrekening’ (hierna: het ‘krediet’ en/of de ‘kredietovereenkomst’).
      2. In de overeenkomst is ten aanzien van het krediet -voor zover relevant- het volgende opgenomen:

        pagina 2Afrekenperiode                   Per maand achteraf.Voorwaarden                      van toepassing zijn: Pagina 4 

      3. “Ondertekening
        De rekeninghouder verklaart een namens de bank ondertekend exemplaar van deze overeenkomst en de bijbehorende voorwaarden te hebben ontvangen en daarvan kennis te hebben genomen.(…) ”
      4. Verder is in de overeenkomst de volgende clausule (hierna: de ‘handtekeningclausule’) opgenomen:
      5.                                       – de Algemene voorwaarden voor betaalrekeningen van de Rabobank 2004.”
      6. Vervroegd aflossen              De rekeninghouder is altijd bevoegd het debetsaldo geheel of gedeeltelijk vervroegd
        boetevrij af te lossen. (…)
      7. “(…) De bank verstrekt aan de rekeninghouder een krediet onder de volgende voorwaarden:
        Kredietlimiet                       EUR 19.000,00 (…)
        Rente                               6,7% per jaar. De rente kan door de bank worden gewijzigd.
        Effectieve Rente                  6,9% per jaar.

  • Gedurende de looptijd van het krediet heeft de Bank de aan Consument in rekening gebrachte rente een aantal malen gewijzigd. Het verloop van de rente op jaarbasis is voor het krediet als volgt geweest:
    1.  

 

    1. De Commissie gaat uit van de volgende feiten.
  • Vordering, klacht en verweerVordering Consument
    1. Consument vordert dat de Bank de rente met terugwerkende kracht vanaf 2010 verlaagt naar 4,6 % boven de Euribor-rente en dat zij de te veel betaalde rente aan Consument restitueert. Verder vordert hij dat de door de Bank in rekening gebrachte rente in de toekomst meebeweegt met de Euribor en dat zij geen extra toeslag(en) in rekening brengt of zal brengen.
    2. Grondslagen en argumenten daarvoor
    3. Deze vordering steunt, kort en zakelijk weergegeven, op de volgende grondslag. De Bank is toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van haar verbintenissen voorvloeiende uit een kredietovereenkomst.
    4. Consument voert hiertoe de volgende argumenten aan.

 

  • De rente voor het doorlopend krediet is variabel in die zin dat deze meebeweegt met de marktrente (Euribor). De door de Bank in rekening gebrachte rente is, in relatie tot de Euribor, te hoog. Ten tijde van het afsluiten van het krediet bedroeg de Euribor-rente 2,095%. In november 2015 bedroeg de Euribor-rente 0,310% terwijl de door de Bank in rekening gebrachte rentevergoeding ruim 8% bedroeg.
  • Het Gerechtshof Amsterdam heeft op 10 november 2015 in hoger beroep bepaald dat
    ABN AMRO ten onrechte de renteopslag voor een kredietovereenkomst had verhoogd (ECLI:NL:GHAMS:2015:4647).
  • De Bank heeft geen gegronde reden om de rente te verhogen, nu zijn financiële positie aanzienlijk is verbeterd ten opzichte van de periode dat hij het krediet is aangegaan.
  • Door de opslag eenzijdig te verhogen maakt de Bank misbruik van haar macht.
  • Er is sprake van dwaling aan de zijde van Consument.
  • In de afgelopen jaren heeft de Bank haar goede naam verkwanseld doordat zij in verband werd gebracht met diverse schandalen. De Bank zou de ‘oude’ Raiffeisen-ideologie weer moeten aanhangen, zodat zij de gemeenschap kan dienen in plaats van andersom. Verweer van de Bank
      1. De Bank heeft de stellingen van Consument gemotiveerd weersproken. Voor zover nodig zal de Commissie bij de beoordeling daarop ingaan.
  • Beoordeling
      1. De schriftelijke fase van de Kifid-procedure is na ontvangst van de dupliek van de Bank afgerond. Onderhavige kwestie is vervolgens aangehouden in afwachting van een uitspraak van de Commissie van Beroep van het Kifid (hierna: de ‘CvB’) in een soortgelijke kwestie. De CvB heeft op 20 februari 2017 uitspraak gedaan waarna de behandeling in deze kwestie weer is voortgezet. De Commissie heeft de Bank in de gelegenheid gesteld om te reageren op de uitspraak van de CvB. De Bank heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt. Vervolgens heeft de Commissie Consument in staat gesteld te reageren op de reactie van de Bank. Ook Consument heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt. Voorzover partijen in hun reactie op de uitspraak van de Commissie van Beroep argumenten hebben aangevoerd die geen verband houden met die uitspraak, worden die argumenten door de Commissie buiten beschouwing gelaten. Dit geldt ook voor door partijen gestelde nieuwe vragen.
      2. Het geschil
      3. Het geschil ziet in de kern op de door de Bank in rekening gebrachte rente over het door Consument opgenomen krediet. Niet ter discussie staat dat partijen een krediet-overeenkomst hebben gesloten waarbij de Bank de bevoegdheid heeft om de rente te wijzigen. Partijen hebben een verschil van mening over de wijze waarop de rente die de Bank in rekening brengt dient te worden vastgesteld. Consument stelt zich op het standpunt dat de rente variabel is in die zin dat deze dient mee te bewegen met de marktrente, in dit geval het Euribor-tarief. De Bank stelt dat dit niet is overeengekomen en verwijst daarbij naar de voorwaarden 2016, waarin is bepaald dat de Bank bevoegd is de rente te wijzigen en waarin is uitgelegd uit welke componenten deze is opgebouwd. Consument betwist dat de voorwaarden op de kredietovereenkomst van toepassing zijn. Deze heeft de Bank ten tijde van het aangaan van de overeenkomst namelijk niet aan hem ter hand gesteld.Toepasselijkheid van de (algemene) voorwaarden
      4. Allereerst zal de Commissie ingaan op de vraag of de algemene voorwaarden van toepassing zijn. Op grond van artikel 6:233 sub b Burgerlijk Wetboek (BW) kan de wederpartij (Consument) van de gebruiker van algemene voorwaarden (de Bank) de vernietigbaarheid van een beding in algemene voorwaarden inroepen indien haar niet een redelijke mogelijkheid is geboden om van de algemene voorwaarden kennis te nemen. Volgens artikel 6:234 lid 1 BW heeft de gebruiker van algemene voorwaarden haar wederpartij de in artikel 6:233 sub b BW genoemde redelijke mogelijkheid, onder meer, geboden indien deze die voorwaarden voor of bij het sluiten van de overeenkomst ter hand heeft gesteld.
      5. De Bank, op wie in deze de bewijslast rust, heeft aangevoerd dat Consument op
        pagina 4 van de kredietovereenkomst heeft getekend voor ontvangst van de overeenkomst en de daarop van toepassing zijnde voorwaarden 2004. Vaststaat dat de krediet-overeenkomst een handtekeningclausule bevat, waarin klanten van de Bank verklaren dat zij een namens de Bank ondertekend exemplaar van de overeenkomst en de bijbehorende voorwaarden hebben ontvangen en dat zij daarvan kennis hebben genomen.
      6. De kredietovereenkomst en de daarin opgenomen handtekeningclausule moeten worden beschouwd als een onderhandse akte. Ingevolge artikel 157 lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) levert deze onderhandse akte tussen partijen dwingend bewijs op van de waarheid van deze verklaring. Dit zou betekenen dat, indien Consument de overeenkomst zou hebben ondertekend, zijn betoog dat de voorwaarden 2004 bij het aangaan van de overeenkomst niet aan hem ter hand zijn gesteld, zou falen. Echter, anders dan de Bank heeft gesteld, bevat het exemplaar van de kredietovereenkomst waarover de Commissie de beschikking heeft, geen handtekening van Consument. Desgevraagd heeft de Bank hiervan geen door Consument ondertekend exemplaar kunnen overleggen. Ook het beroep van de Bank op artikel 7:517 BW kan niet slagen nu, de Bank niet heeft aangetoond dat zij de nieuwe voorwaarden op papier of een (andere) duurzame drager ter hand heeft gesteld.
      7. Overwogen wordt dan ook dat niet is komen vast te staan dat Consument voor of bij het sluiten van de kredietovereenkomst kennis heeft kunnen nemen van de voorwaarden. Dat betekent dat het beroep van Consument op vernietigbaarheid van de voorwaarden slaagt. Dit heeft tot gevolg dat Consument deze voorwaarden overeenkomstig het bepaalde in artikel 6:233 lid 1 b BW rechtsgeldig heeft vernietigd zodat zij geen deel uitmaken van hetgeen tussen partijen geldt.Is er sprake van een koppeling aan een externe rentevoet?

  • Consument stelt dat de vergoeding die de Bank in rekening brengt voor het opgenomen krediet is gekoppeld aan een externe rentevoet, in dit geval de Euribor-rente.
    De Bank heeft betwist dat hiervan sprake is. De Commissie overweegt dat ingevolge de hoofdregel van artikel 150 Rv als uitgangspunt heeft te gelden dat de partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van door haar gestelde feiten – bij voldoende betwisting door de tegenpartij – haar stellingen moet bewijzen. Gelet op het vorenstaande is het, anders dan Consument in zijn repliek aan de orde stelt, wel aan Consument om te bewijzen dat sprake is van een koppeling aan een externe rentevoet als de Euribor. Consument heeft niet aangetoond dat hiervan sprake is. Zijn stelling dat de vergoeding die de Bank in rekening brengt de Euribor zou moeten volgen, gaat daarom niet op.Verdere beoordeling van het geschil
      1.  
      2. Nu Consument de voorwaarden rechtsgeldig heeft vernietigd, zal de Commissie haar beoordeling dienen te baseren op de kredietovereenkomst. Daarin is voor zover relevant het volgende bepaald:

        “rente 6,70 % per jaar. De rente kan door de bank worden gewijzigd.”

      3. Consument stelt dat hij niet met de Bank is overeengekomen dat de Bank willekeurig haar winstmarge ten koste van hem mag verhogen door middel van rentemanipulatie. De Commissie overweegt dat voornoemde bepaling meebrengt dat de Bank de bevoegdheid toekomt om de rente te wijzigen.
        Een wijziging kan een verhoging of verlaging van de rente inhouden. De voor Consument bestaande onzekerheid over de ontwikkeling van de rente is inherent aan het gekozen renteregime. Hier tegenover staat in beginsel de vrijheid van Consument om desgewenst het krediet tot de kredietlimiet op te nemen en het krediet te allen tijde af te lossen (desgewenst door de lening over te sluiten naar een andere (goedkopere) aanbieder).Het juridisch (beoordelings)kader
      4.  
      5. De Bank is dus bevoegd de rente te wijzigen, maar mag die bevoegdheid niet gebruiken
        op een wijze die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is (artikel 6:248 lid 2 BW). De vraag of de Bank binnen deze grenzen is gebleven, hangt af van de omstandigheden van het geval.
        Bij de beoordeling hiervan past de Commissie, gelet op de aard van artikel 6:248 lid 2 BW, de nodige terughoudendheid toe. Vergelijk CvB Kifid 2014/005 en CvB Kifid 2014/007. Van belang hierbij is (i) of Bank bij het vaststellen van het rentetarief de ontwikkelingen op de geld- en/of kapitaalmarkt heeft gevolgd, (ii) of Bank aan nieuwe klanten met een vergelijkbaar krediet hetzelfde tarief in rekening bracht en (iii) of voor Consument feitelijk de mogelijk-heid bestond het krediet af te lossen en elders een krediet te verkrijgen.

        Er moet rekening mee worden gehouden dat in het onderhavige geval het rentetarief niet gekoppeld is aan een externe rentevoet zodat de Bank ook andere ontwikkelingen kan betrekken bij het bepalen van het rentetarief, zoals fundingkosten, bewerkingskosten, de kosten van haar bedrijfsvoering en concurrentieoverwegingen.

      6. Het is in beginsel aan Consument om te stellen en – bij gemotiveerde betwisting door de Bank – te bewijzen dat de Bank op een wijze die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, gebruik heeft gemaakt van haar bevoegdheid bij het vaststellen van het rentetarief. Dit neemt echter niet weg dat van de Bank kan worden verlangd dat zij voldoende feitelijke gegevens verstrekt ter motivering van haar betwisting van de stellingen van Consument teneinde deze laatste aanknopingspunten te verschaffen voor zijn bewijslevering. Vergelijk HR 20 november 1987, ECLI:NL:HR:1987:AD0058 en CvB
        Kifid 2017/008. Deze ‘verzwaarde stelplicht’ hangt samen met de omstandigheid dat de door Consument te stellen feiten zich afspelen ‘in het domein’ van de Bank. De Bank is immers bij uitstek de deskundige op het terrein van kredietverlening en kan daardoor beter beschikken over informatie op dit gebied dan Consument. Van haar mag, als professionele partij die actief is in de branche, verwacht worden dat zij de ontwikkelingen, ook op het gebied van (geadverteerde) rentetarieven, bij andere aanbieders van soortgelijke kredieten volgt. Gelet op het voorgaande concludeert de Commissie dat van de Bank mag worden verlangd dat zij voldoende feitelijke gegevens verstrekt ter motivering van haar betwisting dat zij niet op een wijze die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, gebruik heeft gemaakt van haar bevoegdheid om de rente te wijzigen.
      7. De Commissie heeft de Bank in deze procedure daarom de gelegenheid geboden inzichtelijk te maken of het aan Consument in rekening gebrachte rentetarief vergelijkbaar was met het rentetarief voor soortgelijke kredieten van andere geldverstrekkers en met de ontwikkeling daarvan en inzicht te verschaffen in de kredietvergoedingspercentages die door de Bank werden/worden gehanteerd voor nieuwe klanten met een vergelijkbaar krediet. Daarnaast heeft de Commissie partijen verzocht nader aan te geven of Consument de mogelijkheid had om het krediet over te sluiten tegen een lagere rente. Later in de procedure heeft de Commissie partijen in de gelegenheid gesteld te reageren op de uitspraak van de Commissie van Beroep van 20 februari 2017 (CvB 2017/008).
      8. Rentetarieven
      9. De Bank heeft in de onderhavige procedure een overzicht overgelegd met daarin opgenomen de historische tarieven van haarzelf en enkele andere aanbieders voor vergelijkbare kredieten. Uit dit overzicht blijkt dat de door de Bank aan Consument berekende rentetarieven over de periode van 2008 tot en met 2015 niet significant en in onredelijke mate afwijken van de rentetarieven die de andere geldverstrekkers hanteerden bij een vergelijkbaar krediet.
        Consument heeft naar het oordeel van de Commissie het tegendeel niet aangetoond. Het feit dat de Bank, zoals Consument stelt, door de jaren heen in algemene zin winst heeft gegenereerd, staat er niet aan in de weg dat de kosten van het onderhavige product gestegen kunnen zijn en aanleiding kunnen geven om de rente te verhogen. Als Consument stelt dat hier sprake is van een ondernemersrisico van de Bank, miskent hij dat de Bank door middel van het wijzigingsbeding in kredietovereenkomst de contractuele bevoegdheid heeft bedongen om dit risico binnen zekere grenzen te verleggen naar Consument. Verder komen de ontwikkelingen op de geld- en kapitaalmarkt die de Bank in de periode van 2008 tot en met 2015 noopten om tot wijziging van het rentetarief over te gaan (te weten de veranderingen in de hoogte van de bewerkingskosten ten opzichte van het uitstaand kapitaal), de Commissie niet zodanig onjuist of onredelijk voor dat sprake is van een wijziging die de onaanvaardbaarheidstoets overschrijdt.
      10. Loktarieven
      11. Voor de onder rechtsoverweging 4.10 genoemde onaanvaardbaarheidstoets kunnen ook
        nog andere aspecten een rol spelen. Door nieuwe klanten aan te trekken met een relatief laag rentetarief en dit tarief vervolgens na korte tijd (aanzienlijk) te verhogen, kan een kredietaanbieder op een wijze die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, gebruik maken van haar wijzigingsbevoegdheid.
        De Bank heeft betoogd dat zij geen onderscheid maakt in het tarief dat zij voor bestaande
        en nieuwe klanten (die zijn ingedeeld in dezelfde kredietcategorie) in rekening brengt. Consument heeft dat betoog niet (voldoende) weersproken.
        De Commissie concludeert dat de Bank geen loktarieven heeft gehanteerd.
      12. Oversluiten
      13. Daarnaast is van belang of voor Consument feitelijk de mogelijkheid bestond het krediet af te lossen en/of het krediet bij een andere kredietaanbieder over te sluiten. De Bank heeft nadrukkelijk aangevoerd dat Consument altijd de mogelijkheid heeft (gehad) om het krediet op te zeggen of over te sluiten. Consument betwist dat hij over deze mogelijkheid beschikt(e) omdat hij, indien hij in staat was om de lening ineens af te lossen, hij ook geen lening behoefde af te sluiten. Dit argument van Consument wordt gepasseerd. Dat Consument niet over eigen middelen beschikt(e) om het opgenomen krediet af te lossen, laat onverlet dat hij de feitelijke mogelijkheid heeft/had om elders een lening (tegen een gunstiger tarief of gunstigere voorwaarden) af te sluiten. Het vorenstaande maakt dat niet is komen vast te staan dat het krediet niet kon worden overgesloten en dat geen sprake is van een situatie waarin Consument feitelijk ‘locked up’ is.
      14. Gelet op hetgeen de Commissie in rechtsoverweging 4.10 t/m 4.15 heeft overwogen is zij van oordeel dat niet is gebleken dat de Bank haar vrijheid om de rente aan te passen heeft gebruikt op een wijze die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Het voorgaande impliceert naar het oordeel van de Commissie tevens dat geen sprake is van marktmisbruik en/of rentemanipulatie. Dat de Bank in het verleden onder andere betrokken was bij het Libor-schandaal, doet daar niet aan af.Schending van de zorgplicht door de bankmedewerker en het beroep op dwaling
      15. Consument stelt dat de Bank achteraf een andere interpretatie aan de inhoud van de kredietovereenkomst heeft gegeven en dat de medewerkster van de Bank hem nooit heeft gewaarschuwd voor de bepalingen in de algemene voorwaarden. De Commissie maakt uit de bewoordingen van Consument op dat hij zich op het standpunt stelt dat de Bank ten tijde van het aangaan van de kredietovereenkomst haar informatieplicht heeft geschonden en dat hij, indien hij wel volledig geïnformeerd zou zijn, de overeenkomst niet zou hebben gesloten. De Commissie overweegt daarover als volgt. De rechten en de verplichtingen van Consument uit hoofde van de kredietovereenkomst blijken voldoende duidelijk uit de inhoud van de kredietovereenkomst (zie rechtsoverweging 2.2).

        De Bank heeft zich in de overeenkomst het recht voorbehouden om de rente te kunnen wijzigen en heeft hiervan gebruik gemaakt. Van een andere interpretatie in het voordeel van de Bank is de Commissie niet gebleken. De Bank mocht ervan uitgaan dat de aard en de strekking van de kredietovereenkomst voor Consument duidelijk was. Indien dat niet het geval was, had het op de weg van Consument gelegen om de Bank daarover vragen te stellen. Gelet op het vorenstaande is er geen sprake van schending van de informatieplicht door de Bank.

      16. Voorts doet Consument een beroep op dwaling ex artikel 6:228 lid 1 sub b BW. Volgens dat artikel is een overeenkomst onder meer vernietigbaar wegens dwaling indien de overeenkomst tot stand is gekomen onder invloed van een onjuiste voorstelling van zaken door een ongeoorloofd zwijgen van de wederpartij en de overeenkomst bij een juiste voorstelling van zaken niet zou zijn gesloten. Nu is vastgesteld dat geen sprake is van deze door Consument gestelde schending van de informatieplicht kan zijn betoog ook niet
        dienen ter onderbouwing van het beroep op dwaling in de zin van het bepaalde in artikel 6:228 lid 1 sub b BW. Dit klachtonderdeel faalt daarom eveneens.Bespreking van de overige klachtonderdelen
      17. Consument verwijst ter onderbouwing van zijn stelling dat de Bank teveel rente in rekening heeft gebracht naar een arrest van het Hof Amsterdam van 10 november 2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:4647. In dit arrest is bepaald ABN AMRO ten onrechte de renteopslag voor een kredietovereenkomst had verhoogd.
        De Commissie stelt vast dat het feitencomplex in de betreffende zaak niet gelijk is aan de problematiek die Consument in deze kwestie aan de orde heeft gesteld, zodat een beroep op deze uitspraak hem niet kan baten.
      18. Verder stelt Consument dat de Bank geen gegronde reden heeft om de rente te verhogen, nu zijn financiële positie aanzienlijk is verbeterd ten opzichte van de periode dat hij het krediet afsloot. Hij verwijst daarbij naar de hypotheekschuld, de (toegenomen) waarde van zijn woning en opgebouwd kapitaal. De Bank heeft te kennen gegeven dat zij bij het vaststellen van de rente voor het krediet geen rekening houdt met de algehele financiële positie van haar klanten. Uit de overeenkomst kan niet worden opgemaakt dat de Bank gehouden is deze informatie te betrekken bij het bepalen van de rente. Gelet op het vorenstaande gaat ook dit argument niet op.

  • Ten slotte heeft de Bank, aldus Consument, haar goede naam verkwanseld doordat zij in verband werd gebracht met diverse schandalen. De Bank zou de ‘oude’ Raiffeisen-ideologie weer moeten aanhangen, zodat zij de gemeenschap kan dienen in plaats van andersom. Dit klachtonderdeel ziet op de wijze waarop de Bank de organisatie heeft ingericht. De Commissie kan zich voorstellen dat Consument is teleurgesteld over het feit dat de Bank in het verleden was betrokken bij diverse schandalen. Het staat de Bank echter vrij om de organisatie in te richten op een wijze die zij het meest geraden acht. De Commissie treedt niet in die bevoegdheid van de Bank.
    1.  

 

    1. Algemene opmerkingen
  • BeslissingDe Commissie wijst de vordering af.De uitspraak heeft de vorm van een niet-bindend advies. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open bij de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening. U kunt de zaak nog wel aan de rechter voorleggen.U kunt, binnen twee weken na de verzenddatum van deze uitspraak, bij de Voorzitter van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening schriftelijk een verzoek indienen tot herstel van kennelijke vergissingen in de uitspraak. U moet daarbij met name denken aan correctie van reken- of schrijffouten en verbetering van namen en data. De volledige procedure met de termijnen die daarbij in acht moeten worden genomen staat beschreven in artikel 46 van het Reglement.

 

  1.  
  2.  
Bekijk de volledige uitspraak