Mijn Kifid

Uitspraak 2018-572 (Bindend)

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2018-572
(
mr. R.J. Paris, voorzitter, prof. mr. M.L. Hendrikse, mr. W.H.G.A. Filott mpf,
drs.
L.B. Lauwaars en drs. J.W. Janse, leden en mr. A.C. Bek, secretaris)

 

Klacht ontvangen op        : 9 april 2018

Ingediend door               : Consument

Tegen                           : Intermediaire Voorschotbank B.V., gevestigd te Amsterdam, verder te noemen de Bank

Datum uitspraak             : 10 september 2018

Aard uitspraak                : Bindend advies

 

Samenvatting

 

Op 18 januari 2018 heeft de Commissie uitspraak gedaan met betrekking tot de klacht die Consument over de Bank heeft ingediend (zie GC Kifid 2018-048). Tussen partijen is onenigheid ontstaan over de uitvoering van (een gedeelte van) deze uitspraak. De Commissie oordeelt dat de Bank een passende invulling heeft gegeven aan de berekening van de door Consument te veel betaalde rente, waarbij de Bank in feite een hoger bedrag aan Consument heeft vergoed dan waartoe zij verplicht is. Consument heeft geen recht op een aanvullend bedrag. De Commissie oordeelt tevens dat de Bank geen recht tot verrekening toekomt, daar geen sprake is van een opeisbare vordering. De Bank dient daarom het eerder aan Consument uitgekeerde bedrag op het doorlopend krediet van Consument te debiteren met valutadatum 20 februari 2018 en een gelijk bedrag te crediteren op de door Consument genoemde betaalrekening. Daarnaast dient de Bank de wettelijke rente te vergoeden (over € 33.843,24) vanaf 20 februari 2018 tot aan de datum van afdoening, eventueel met verrekening van door Consument te weinig betaalde rente over het doorlopend krediet vanaf 20 februari 2018.

  • Procesverloop 

 

De Commissie beslist met inachtneming van haar Reglement en op basis van de volgende stukken inclusief bijlagen:

  • het door Consument ingediende verzoek;
  • het verweerschrift van de Bank;
  • de repliek van Consument;
  • de dupliek van de Bank.

 

De Commissie stelt vast dat partijen hebben gekozen voor bindend advies.

 

De Commissie stelt vast dat het niet nodig is de zaak mondeling te behandelen. De zaak wordt daarom op grond van de stukken beslist.

  • Feiten 

 

De Commissie gaat bij de beoordeling van dit geschil uit van de volgende feiten:

      1. Op 18 januari 2018 heeft de Commissie uitspraak gedaan met betrekking tot de klacht die Consument over de Bank heeft ingediend (zie GC Kifid 2018-048).
      2. Tussen partijen is onenigheid ontstaan over de uitvoering van (een gedeelte van) deze uitspraak.
      3. Niet ter discussie staat de berekening van het compensatiebedrag door de Bank. De Bank heeft het compensatiebedrag vastgesteld op € 33.843,24 en heeft dit bedrag ten gunste van het openstaande krediet van Consument geboekt met valutadatum 20 februari 2018.
  • Vordering, klacht en verweer 

 

Vordering van Consument

    1. Consument vordert een bedrag van € 3.560,00 aan wettelijke rente, vermeerderd met 2%, over de periode vanaf 31 juli 2006 tot 20 februari 2018, een bedrag van € 124,68 aan wettelijke rente over de periode van 20 februari tot 1 mei 2018 en een bedrag van
      € 1.650,00 bestaande uit verleturen in zijn eigen bedrijf.

 

Grondslagen en argumenten daarvoor

    1. Deze vordering steunt, kort weergegeven, op de volgende grondslag. Consument stelt dat de Bank de (bindende) uitspraak niet volledig is nagekomen en voert hiertoe de volgende argumenten aan:
  • het deel dat de Bank kwalificeert als samengestelde rente, is ook door Consument te veel betaalde rente op rente en is – in tegenstelling tot hetgeen de Bank stelt – dus geen voordeel voor Consument. Consument heeft een beoordeling van de berekenings- methodiek van de Bank door [Naam financiële dienstverlener] ingebracht. Ook uit deze berekening blijkt dat de Bank nog € 3.560,00 aan wettelijke rente aan Consument dient te vergoeden. Bovendien verwoordt uitspraak 2018-048 duidelijk dat de Bank ook wettelijke rente aan Consument dient te vergoeden. De Bank dient het bedrag van € 3.560,00 dan ook nog aan Consument te voldoen, los van de verrekening van het bedrag van
    € 33.843,24. De Bank stelt dat zij in overeenstemming met artikel 6:119 lid 3 Burgerlijk Wetboek (BW) heeft gehandeld, omdat de hogere contractuele rente in de plaats komt van de wettelijke rente. Consument meent dat dit wetsartikel niet van toepassing is, nu uit de tekst van uitspraak 2018-048 duidelijk blijkt dat de Bank veroordeeld is tot het vergoeden van wettelijke rente over het verschil tussen de werkelijk gerekende saldo’s per maand en de gecorrigeerde saldo’s per maand;
  • uitspraak 2018-048 bepaalt dat de Bank de te veel betaalde rente aan Consument dient uit te betalen, niet dat de Bank de te veel betaalde rente dient te verrekenen met het openstaande krediet. Consument heeft geen overeenkomst getekend, waaruit blijkt dat hij akkoord is gegaan met de verrekening. Verrekening is bovendien slechts toegestaan als er wederzijdse vorderingen bestaan. Het doorlopend krediet is volgens het contract niet direct opeisbaar en dus heeft de Bank geen opeisbare vordering op Consument;
  • de Bank heeft de uitbetaling van het compensatiebedrag te traag afgehandeld, aangezien zij de verrekening pas op 25 april 2018 heeft verricht;

 

  • Consument is de enige die geen salaris of honorarium krijgt voor de tijd die hij aan de klacht heeft besteed. De vordering van € 1.650,00 voor zijn verleturen is daarom gerechtvaardigd.

Verweer van de Bank

    1. De Bank heeft, kort en zakelijk weergegeven, de volgende verweren gevoerd:
  • de Bank heeft gerekend met een vergoeding ter hoogte van de gecorrigeerde contractrente effectief op jaarbasis (5,5% – 11,3%) in plaats van de lagere wettelijke rente (2,0% – 6,0%). De Bank heeft het te compenseren bedrag vastgesteld op een rentecorrectie van € 25.961,38 en de daarover berekende (samengestelde) contractuele rente van € 7.881,86. Indien de berekening van Consument wordt gevolgd, dan zou hij recht hebben op een bedrag van € 28.981,77. Daarbij komt dat de rentecorrectie met terugwerkende kracht maandelijks is doorgevoerd, waardoor geen sprake is van een vertraging in de voldoening van enige geldsom. Immers, bij de wettelijke rente gaat het om een schadevergoeding, die verschuldigd is wegens vertraging in de voldoening van
    de geldsom, waarvan in dit geval geen sprake is. De Bank verwijst hierbij naar artikel 6:119 lid 1 BW. De berekening van de Bank is dus in het voordeel van Consument. Het zou onjuist zijn om nog wettelijke rente aan Consument te vergoeden over het bedrag dat reeds in mindering is gebracht op zijn openstaande krediet;
  • Consument heeft ingestemd met de verrekening van het bedrag met het uitstaande saldo van zijn krediet. Dit blijkt tevens uit het feit dat hij de Bank op 23 maart 2018 heeft verzocht om een bewijs dat de basiscompensatie is verrekend. De verrekening is bovendien in het belang van Consument, nu hierdoor zijn rentelasten lager zijn en hij door de verrekening sneller schuldenvrij zal zijn;
  • de Bank heeft de te veel betaalde rente reeds op 1 maart 2018 in mindering gebracht op het openstaande saldo van het krediet van Consument. De datum van 25 april 2018 waarnaar Consument verwijst, betreft de datum van de eerstvolgende datum van de incasso;
  • de Bank ziet geen grond om het bedrag van € 1.650,00 voor eventuele verleturen aan Consument te vergoeden.
  • Beoordeling 

 

Wettelijke rente

    1. Tussen partijen is onenigheid ontstaan over de hoogte van de door de Bank aan Consument te vergoeden schade. Consument meent dat hij recht heeft op een additioneel bedrag van
      € 3.560,00 bestaande uit wettelijke rente over het bedrag van € 33.843,24 over de periode vanaf 31 juli 2006 tot 20 februari 2018. De Bank heeft dit gemotiveerd betwist. Aan de Commissie ligt derhalve de vraag voor of de Bank het bedrag van € 3.560,00 aan Consument dient te vergoeden. De Commissie oordeelt dat deze vraag ontkennend dient te worden beantwoord en overweegt hiertoe als volgt.
    2. De Commissie oordeelt dat de Bank een passende invulling heeft gegeven aan de berekening van de door Consument te veel betaalde rente, waarbij de Bank in feite een hoger bedrag aan Consument heeft vergoed dan waartoe zij verplicht is. Bij de door de Bank gehanteerde berekening is geen sprake van enige vertragingsschade. Consument heeft dan ook geen recht op wettelijke rente bovenop het bedrag van € 33.843,24.

 

Verrekening

    1. Artikelen 6:127 e.v. BW bepalen de voorwaarden met betrekking tot het recht van verrekening. De Commissie stelt vast dat sprake is van een lopend krediet, dat door de Bank niet is opgezegd. Nu geen sprake is van een opeisbare vordering, had de Bank niet het recht de te veel betaalde rente te verrekenen met het openstaande saldo van het doorlopend krediet. Dat Consument geen reactie heeft gegeven op de e-mail van de Bank van
      28 februari 2018, waarin zij heeft aangegeven dat de te veel betaalde rente ten gunste van zijn krediet zal worden geboekt, kan niet worden gezien als een expliciete instemming van Consument met de door de Bank voorgestelde verrekening. Dat de Bank dit als dusdanig heeft geïnterpreteerd, doet bovendien geen afbreuk aan het feit dat zij hiertoe niet gerechtigd was. Nu de boeking met valutadatum 20 februari 2018 op de betaalrekening van Consument had dienen plaats te vinden, zal de Commissie in haar beslissing bepalen dat de creditering alsnog gebeurt, met debitering van een gelijk bedrag per valutadatum
      20 februari 2018 van het doorlopend krediet.
    2. De Commissie neemt hierbij in overweging dat de Bank Consument meermaals in duidelijke bewoordingen heeft gewezen op de consequenties van de uitbetaling, namelijk dat zijn rentelasten met terugwerkende kracht naar 20 februari 2018 hoger zullen zijn en dat het langer zal duren voordat Consument de lening bij de Bank heeft afgelost. De Commissie oordeelt dat Consument goed geïnformeerd is en dus een weloverwogen beslissing heeft kunnen nemen.De consequenties van het overboeken van het bedrag van € 33.843,24 op de betaalrekening van Consument, in plaats van de verrekening op zijn doorlopend krediet, dienen daarom voor zijn eigen rekening en risico te komen.

 

Overige klachtonderdelen

      1. Ten aanzien van de stelling van Consument dat de Bank te lang heeft gedaan over de afhandeling van de te veel betaalde rente, stelt de Commissie uit het door Consument verstrekte overzicht van het doorlopend krediet vast dat het bedrag van € 33.843,24 op
        1 maart 2018 in mindering is gebracht op het openstaande saldo van het doorlopend krediet van Consument. Dit valt binnen de door de Commissie in de uitspraak van 18 januari 2018 gestelde termijn van zes weken. De Commissie oordeelt daarom dat dit klachtonderdeel ongegrond is.
      2. Consument heeft een bedrag van € 1.650,00 bestaande uit verleturen in zijn eigen bedrijf gevorderd. De Commissie oordeelt dat de tijd en energie die men steekt in het indienen van een klacht inherent is aan het indienen van de klacht (zie onder andere GC Kifid 2018-057). De gevolgen van de keuze van Consument om zijn klacht zelf te behandelen, dienen voor zijn eigen rekening en risico te komen. De door Consument gevorderde gederfde inkomsten komen daarom niet voor vergoeding in aanmerking. De Commissie oordeelt dat dit klachtonderdeel ongegrond is en wijst deze vordering af.
      3. Nu de Commissie in de voorgaande overwegingen heeft bepaald dat de betaling van de te veel betaalde rente ten onrechte op het doorlopend krediet is geboekt, is voor de betaling hiervan op de betaalrekening van Consument een vertraging ontstaan, waarover wettelijke rente moet worden vergoed vanaf 20 februari 2018 tot de datum van afdoening. Overigens mag de Bank op deze betaling in mindering brengen de eventueel door Consument sinds
        20 februari 2018 te weinig betaalde rente over het doorlopend krediet, althans, na eventuele aanpassing van de maandtermijn, het verschil in rente met de betaalde maandtermijnen.
  • Beslissing 

 

De Commissie beslist dat de Bank binnen vier weken na de dag waarop een afschrift van deze beslissing aan partijen is verstuurd, het bedrag van € 33.843,24 op zijn doorlopend krediet dient te debiteren met valutadatum 20 februari 2018 en een bedrag van gelijke hoogte dient te crediteren op de door Consument genoemde betaalrekening. Daarnaast dient de Bank de wettelijke rente te vergoeden (over € 33.843,24) vanaf 20 februari 2018 tot aan de datum van afdoening, eventueel met verrekening van door Consument te weinig betaalde rente over het doorlopend krediet vanaf 20 februari 2018.

In artikel 5 van het Reglement van de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening is bepaald in welke gevallen beroep openstaat van bindende beslissingen van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening bij de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening. Daarbij geldt een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak. Op de website van Kifid vindt u praktische informatie over het instellen van beroep. Zie hiervoor www.kifid.nl/consumenten/hoe-wordt-uw-klacht-behandeld.

 

U kunt, binnen twee weken na de verzenddatum van deze uitspraak, bij de Voorzitter van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening schriftelijk een verzoek indienen tot herstel van kennelijke vergissingen in de uitspraak. U moet daarbij met name denken aan correctie van reken- of schrijffouten en verbetering van namen en data. De volledige procedure met de termijnen die daarbij in acht moeten worden genomen staat beschreven in artikel 40 van het Reglement.

 

Bekijk de volledige uitspraak