Mijn Kifid

Uitspraak 2018-583

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2018-583
(prof. mr. M.L. Hendrikse, voorzitter en mr. R.E. van Lambalgen, secretaris)

Klacht ontvangen op        : 11 april 2017

Ingediend door               : Consument

Tegen                           : SNS Bank N.V., gevestigd te Utrecht, verder te noemen de Bank

Datum uitspraak             : 14 september 2018

Aard uitspraak                : Niet-bindend advies

Samenvatting

 

Consument heeft een doorlopend krediet bij de Bank. Vanwege betalingsachterstanden heeft de Bank de openstaande schuld opgeëist. In de periode tussen 10 juli 2012 en 1 juni 2016 heeft de Bank Consument echter geen opeisingsbrieven gestuurd voor de openstaande schuld. Consument stelt daarom dat er sprake is van verjaring dan wel rechtsverwerking. De Commissie is van oordeel dat geen van beide beroepen slaagt. De periode tussen 10 juli 2012 en 1 juni 2016 beslaat namelijk bijna vier jaar, terwijl de relevante verjaringstermijn vijf jaar bedraagt. Het beroep op rechtsverwerking slaagt evenmin. Enkel tijdsverloop is namelijk onvoldoende voor het aannemen van rechtsverwerking. Daarnaast verwijt Consument de Bank dat de kredietverzekering (die dekking biedt bij werkloosheid en arbeidsongeschiktheid) niet is ingeroepen. De Commissie overweegt als volgt. Aangezien niet is komen vast te staan dat de Bank is geïnformeerd over de werkloosheid van de ex-partner van Consument, kan de Bank ook niet verweten worden dat de kredietverzekering niet is ingeroepen.

 

  1. Procesverloop

De Commissie beslist met inachtneming van haar Reglement en op basis van de volgende stukken:

 

  • de klachtbrief van Consument met bijlagen,
  • het verweerschrift van de Bank,
  • de repliek van Consument,
  • de dupliek van de Bank en
  • de verklaring van Consument met haar keuze voor niet-bindend advies.

 

De Commissie stelt vast dat Consument heeft gekozen voor een niet-bindend advies. De uitspraak is daardoor niet-bindend.

 

Partijen zijn opgeroepen voor een hoorzitting op 14 maart 2018 en zijn aldaar verschenen.

 

 

  1. Feiten

De Commissie gaat uit van de volgende feiten.

 

  • Op 29 maart 2000 heeft Consument samen met haar toenmalige partner (hierna:
    “ex-partner”) een SNS Doorlopend Krediet van ƒ 25.000 (€ 11.344,51) afgesloten bij de Bank. Het doorlopend krediet stond op naam van Consument en haar ex-partner; beiden waren hoofdelijk aansprakelijk.

 

  • Gelijktijdig is voor de ex-partner een SNS kredietverzekering afgesloten, met de Bank als begunstigde. Deze kredietverzekering biedt (onder voorwaarden) dekking bij arbeidsongeschiktheid en werkloosheid.

 

  • In 2011 zijn er betalingsachterstanden op het doorlopend krediet ontstaan.

 

  • Op 5 januari 2012 en op 10 juli 2012 heeft de Bank opeisingsbrieven gestuurd naar het adres van Consument. In de brief van 5 januari 2012 staat, voor zover relevant, als volgt:

 

“Wederom hebben wij moeten constateren dat u zich niet aan uw betalingsverplichtingen houdt. Derhalve zijn wij genoodzaakt de lening op te eisen.

(…)

Rekeningnummer                                       Omschrijving             Bedrag

[nummer] DOORLOPEND KREDIET              Debetsaldo                  € 11.212,54

(…)”

 

  • In december 2012 is de wettelijke schuldsaneringsregeling (WSNP) van toepassing verklaard op de ex-partner van Consument.

 

  • Op 1 juni 2016 heeft de Bank nogmaals een opeisingsbrief gestuurd. Het in deze brief genoemde debetsaldo bedroeg € 11.771,80.

 

  • In augustus 2016 is het schuldsaneringstraject van de ex-partner beëindigd met een zogenoemde schone lei. De Bank heeft daarbij een slotuitkering van € 2.009,71 ontvangen. Het openstaande saldo op het doorlopend krediet bedraagt daarmee € 9.762,09.
  • Op 3 november 2016 heeft (de advocaat van) Consument de Bank de volgende e-mail gestuurd:

Toepasselijke algemene voorwaarden

  • Consument heeft de Algemene Bepalingen SNS Kredietverzekering (hierna: “Algemene Bepalingen”) overgelegd. Artikel 8 lid 2 van de Algemene Bepalingen luidt als volgt:

 

“De verzekering voorziet in geval van onvrijwillige werkloosheid als bedoeld in artikel 1, lid 9 van deze voorwaarden, in een uitkering ter grootte van het aantal aaneengesloten perioden van
30 dagen dat verzekerde onvrijwillig werkloos is geweest, vermenigvuldigd met het verzekerde maandbedrag, met dien verstande dat nooit méér uitgekeerd zal worden dan het netto saldo.”

 

  • Artikel 9 aanhef en lid 7 van de Algemene Bepalingen luidt als volgt:

 

“Er bestaat geen recht op uitkering in geval van onvrijwillige werkloosheid indien:

De werkloosheid van verzekerde het gevolg is van het eindigen van een arbeidsovereenkomst of aanstelling voor bepaalde tijd.”

 

  • Artikel 10 aanhef en lid 1 sub b van de Algemene Bepalingen luidt als volgt:

“Verzekerde is in geval van onvrijwillige werkloosheid verplicht:

Binnen drie weken na het ontstaan van het recht op uitkering zoals bedoeld in artikel 8 lid 1, schriftelijk mededeling van de opgetreden werkloosheid te doen aan SNS Bank.”

 

  1. Vordering, klacht en verweer

 

Vordering Consument

  • Consument vordert dat de Commissie voor recht verklaart dat de Bank het openstaande saldo op het doorlopend krediet niet mag terugvorderen van Consument.

 

  • Consument voert hiertoe het volgende aan:

 

  • De Bank heeft in de periode tussen 10 juli 2012 en 1 juni 2016 geen opeisingsbrieven gestuurd en ook geen andere actie ondernomen met betrekking tot het uitstaande saldo op het doorlopend krediet. Dit is een periode van bijna vier jaar. Consument stelt dat er daarom sprake is van verjaring dan wel rechtsverwerking. Meer bepaald zou het in strijd zijn met de eisen van redelijkheid en billijkheid om na een periode van bijna vier jaar alsnog het openstaande saldo op te eisen.

 

  • De kredietverzekering had aangesproken moeten worden. Deze verzekering biedt namelijk dekking bij arbeidsongeschiktheid en werkloosheid. En van dat laatste is in het onderhavige geval sprake: de ex-partner van Consument is namelijk werkloos geraakt.

 

Verweer van de Bank

  • De Bank heeft de stellingen van Consument gemotiveerd weersproken. Voor zover nodig zal de Commissie bij de beoordeling daarop ingaan.

 

  1. Beoordeling

 

Verjaring en rechtsverwerking

  • Ter discussie staat niet dat de Bank in de periode tussen 10 juli 2012 en 1 juni 2016 Consument geen opeisingsbrieven heeft gestuurd voor de openstaande schuld. Dient dit gevolgen te hebben? Consument meent van wel en doet daarbij een beroep op i) verjaring en ii) rechtsverwerking. De Commissie is van oordeel dat geen van beide beroepen slaagt en overweegt daartoe als volgt.

 

  • De periode tussen 10 juli 2012 en 1 juni 2016 beslaat bijna vier jaar. Dit is evenwel te kort om een geslaagd beroep te doen op verjaring. De relevante verjaringstermijn bedraagt namelijk vijf jaar; dit volgt uit artikel 3:307 van het Burgerlijk Wetboek (BW).

    In lid 1 van dit artikel is bepaald dat “een rechtsvordering tot nakoming van een verbintenis uit overeenkomst tot een geven of een doen verjaart door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de vordering opeisbaar is geworden”. In het onderhavige geval vordert de Bank het openstaande saldo uit hoofde van de kredietovereenkomst. Er is dus sprake van een ‘vordering tot nakoming van een verbintenis uit overeenkomst tot een geven of een doen’. De verjaringstermijn van artikel 3:307 BW is dus van toepassing op het onderhavige geval en dit betekent dat de van toepassing zijnde verjaringstermijn vijf jaar is.

 

  • Voor de vraag of een vordering verjaard is, is niet alleen de verjaringstermijn van belang, maar ook het moment waarop die termijn begint te lopen – of, wanneer de verjaring
    gestuit is, opnieuw begint te lopen. In het onderhavige geval is door de opeisingsbrief van
    10 juli 2012 de verjaring gestuit (in de zin van artikel 3:317 lid 1 BW) en is de verjarings-termijn van vijf jaar opnieuw begonnen te lopen. Aangezien deze termijn op 1 juni 2016 nog niet was verstreken, is de verjaring op die datum wederom gestuit en is de vordering van de Bank op Consument dus nog niet verjaard.

 

  • Het beroep op rechtsverwerking slaagt evenmin. Enkel tijdsverloop is namelijk onvoldoende voor het aannemen van rechtsverwerking. Om rechtsverwerking te
    kunnen aannemen is volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad nodig dat de schuldeiser zich heeft gedragen op een wijze die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onverenigbaar is met het vervolgens geldend maken van zijn recht. De Hoge Raad legt het als volgt uit: er moet sprake zijn van bijzondere omstandigheden op grond waarvan bij de wederpartij gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de rechthebbende zijn aanspraak niet meer geldend zal maken, of waardoor de positie van de wederpartij onredelijk verzwaard of benadeeld zou worden indien het recht of de bevoegdheid alsnog geldend wordt gemaakt (zie HR 11 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2574). In het onderhavige geval is van dergelijke bijzondere omstandigheden niet gebleken. Uit het enkele stilzitten van de Bank had Consument nog niet kunnen of mogen opmaken dat de Bank af zou zien van haar vordering. Het alsnog opeisen van het openstaande saldo is daarom niet onaanvaardbaar naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid.

 

  • Kortom: nu er geen sprake is van verjaring of rechtsverwerking, is dit klachtonderdeel ongegrond.

 

Kredietverzekering

  • Had de kredietverzekering ingeroepen kunnen worden en valt de Bank hier iets te verwijten? De Commissie is van oordeel dat de Bank niets te verwijten valt en overweegt daartoe als volgt.

 

  • Op grond van artikel 10 lid 1 sub b van de Algemene Bepalingen dient de verzekerde schriftelijk mededeling te doen aan de Bank van de opgetreden werkloosheid. Het had dus op de weg van de ex-partner van Consument gelegen om de Bank te informeren over
    het feit dat hij werkloos was geraakt. Consument heeft niet kunnen aantonen dat haar
    ex-partner dit heeft gedaan. Nu niet is komen vast te staan dat de Bank is geïnformeerd over de werkloosheid van de ex-partner, kan de Bank ook niet verweten worden dat de kredietverzekering niet is ingeroepen.

 

  • Ten overvloede wijst de Commissie nog op het volgende. Op grond van artikel 9 lid 7 van de Algemene Bepalingen bestaat er geen recht op uitkering indien de werkloosheid het
    gevolg is van het eindigen van een arbeidsovereenkomst of aanstelling voor bepaalde tijd
    . In een e-mailbericht aan de Bank van 3 november 2016 heeft Consument zelf aangegeven dat haar ex-partner bij een uitzendbureau werkte. Het is daarom nog maar de vraag of er wel een recht op uitkering uit de kredietverzekering was.

 

  • Kortom: of er in het onderhavige geval dekking zou zijn geweest, is nog maar de vraag. Hoe dan ook kan het de Bank – aangezien zij niet was geïnformeerd over de werkloosheid van de ex-partner – niet worden verweten dat de kredietverzekering niet is ingeroepen. Ook dit klachtonderdeel slaagt daarom niet.

 

Slotoverweging

  • Aangezien geen van beide klachtonderdelen slaagt, dient de vordering van Consument te worden afgewezen.

 

  1. Beslissing

 

De Commissie wijst de vordering af.

 

De uitspraak heeft de vorm van een niet-bindend advies. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open bij de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening. U kunt de zaak nog wel aan de rechter voorleggen.

 

U kunt, binnen twee weken na de verzenddatum van deze uitspraak, bij de Voorzitter van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening schriftelijk een verzoek indienen tot herstel van kennelijke vergissingen in de uitspraak. U moet daarbij met name denken aan correctie van reken- of schrijffouten en verbetering van namen en data. De volledige procedure met de termijnen die daarbij in acht moeten worden genomen staat beschreven in artikel 40 van het Reglement.

 

Bekijk de volledige uitspraak