Mijn Kifid

Uitspraak 2019-004 (bindend)

Uitspraak Commissie van Beroep 2019-004 d.d. 21 januari 2019
(mr. W.J.J. Los, voorzitter, mr. A. Bus, prof. mr. D. Busch, mr. E.E. van Tuyll van Serooskerken-Röell en F.R. Valkenburg AAG RBA, leden, en mr. H.C. Dobbelaar-ten Cate, secretaris)

Samenvatting

Consumentenkrediet. Variabele rente. Wijziging rente op doorlopend krediet. Uitleg kredietovereenkomst. De voor de consument gunstigste uitleg prevaleert. Bij aangaan van de kredietovereenkomst geen specifieke informatie verstrekt over omstandigheden waaronder de rente kon worden gewijzigd. Gerechtvaardigde verwachting consument dat de rente in de pas zou blijven met de marktrente op doorlopende kredieten voor consumenten. Niet doorslaggevend of consument de beschikking heeft gehad over een prospectus of brochure waarin slechts in het algemeen wordt vermeld dat de rente mee verandert als de rentestand verandert. De kredietaanbieder moet het verschil tussen de gemiddelde rente op doorlopende kredieten voor consumenten en de individuele kredietvergoeding, zoals dat verschil bij het sluiten van de kredietovereenkomst is gegeven, handhaven, althans ervoor moeten zorgen dat dit verschil niet ten nadele van de consument wijzigt.

Klik hier voor de uitspraak in eerste aanleg.

 

  1. De procedure in beroep

 

    1. De Geschillencommissie financiële dienstverlening (verder: Geschillencommissie) heeft op 5 juli 2018 een bindend advies tussen partijen gegeven (dossiernummer [nummer]).
    1. De voorzitter van de Geschillencommissie heeft op 13 augustus 2018 beroep tegen het bindend advies toegelaten met toepassing van artikel 57 van het Reglement Geschillencommissie financiële dienstverlening.

 

    1. Bij een tijdig ontvangen beroepschrift van 15 augustus 2018 heeft de Bank bij de Commissie van Beroep financiële dienstverlening (verder: Commissie van Beroep) beroep ingesteld tegen het bindend advies van de Geschillencommissie.

 

    1. Consumenten hebben geen verweerschrift ingediend.

 

1.5       De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 29 oktober 2018.

De Bank is daar verschenen en heeft haar standpunt toegelicht, aan de hand van een pleitnota. Zij heeft ook vragen van de Commissie van Beroep beantwoord.

 

 

  1. De procedure in eerste aanleg

 

Voor het verloop van de procedure in eerste aanleg verwijst de Commissie van Beroep naar de aan deze uitspraak gehechte uitspraak van de Geschillencommissie.

  1. Feiten

 

3.1       De Commissie van Beroep gaat uit van de feiten die de Geschillencommissie heeft vermeld in het bindend advies van 5 juli 2018 onder 2.1 tot en met 2.5.

Die feiten zijn niet betwist en worden voor zover relevant aangevuld met enkele andere feiten die tussen partijen vaststaan. Kort gezegd gaat het om het volgende.

 

3.2       Consumenten hebben op 6 februari 2002 na bemiddeling door een tussenpersoon een doorlopend krediet afgesloten bij IDM Financieringen B.V. (een dochtervennootschap van InterBank N.V.) met een limiet van € 31.193,00 (hierna: de kredietovereenkomst). De kredietovereenkomst luidt onder meer:

Artikel 2. (…)

De Bank is gerechtigd het kredietvergoedingspercentage, met inachtneming van de krachtens de wet gestelde maxima, aan te passen aan de ontwikkelingen op de geld- en kapitaalmarkt en zal Cliënt van iedere wijziging schriftelijk in kennis stellen.

Op de kredietovereenkomst zijn de Algemene Voorwaarden IDM Financieringen B.V. van

1 december 2001 van toepassing.

 

3.3       De Bank heeft de aan Consumenten in rekening gebrachte rente gedurende de looptijd van de Kredietovereenkomsten een aantal malen gewijzigd. Het verloop van de effectieve rente op jaarbasis is als volgt geweest:

Ingangsdatum (maand) Rente kredietovereenkomst
2-2002 10,1
3-2002 9,6
1-2006 9,9
4-2006 10,3
9-2006 10,7
12-2006 11,1
1-2007 11,4
8-2007 11,9
3-2008 12,3
6-2008 12,8
10-2008 13,9
12-2008 13,0
6-2009 12,0
5-2014 12,6
1-2015 12,3

 

3.6       Op 10 november 2015 is het doorlopend krediet van Consumenten omgezet in een persoonlijke lening.

 

 

  1. Klacht en advies Geschillencommissie

 

4.1       De klacht van Consumenten luidt, samengevat, dat de Bank hun in de periode van

28 juni 2011 tot 10 november 2015 een te hoge rente op het verleende krediet in rekening heeft gebracht, doordat de berekende rente de marktrente onvoldoende heeft gevolgd. Consumenten voeren aan dat zij in die periode een rente van 12 procent of meer moesten blijven betalen, terwijl ‘de rente’ daalde. Consumenten verlangen dat de Bank hun terugbetaalt wat zij te veel aan rente hebben betaald.

 

4.2       De Geschillencommissie heeft in haar advies verwezen naar de onder 3.2 geciteerde bepaling, op grond waarvan de Bank gerechtigd was het kredietvergoedingspercentage aan te passen aan de ontwikkelingen op de geld- en kapitaalmarkt. Het kredietvergoedings-percentage is daarmee volgens de Geschillencommissie onlosmakelijk verbonden aan een externe factor. Op grond daarvan mochten Consumenten verwachten dat het rentetarief de marktrente zou volgen. De externe factor kan worden gesteld op het driemaands Euribortarief, omdat dit goed aansluit bij het variabele karakter van het fundingbestanddeel van het kredietvergoedingspercentage. De liquiditeitsopslag is geen onderdeel van de marktrente, aldus nog steeds de Geschillencommissie.

 

4.3       De Geschillencommissie heeft vervolgens beslist dat de Bank de in rekening gebrachte rente over de periode van 28 juni 2011 tot 10 november 2015 opnieuw moet berekenen, zodat de rente in die periode het driemaands Euribortarief volgt, rekening houdend met een opslag. De opslag is het verschil tussen het kredietvergoedingspercentage bij het afsluiten van het krediet en het driemaands Euribortarief van dat moment.

 

 

  1. Beoordeling van het beroep

 

5.1       De voorzitter van de Geschillencommissie heeft beroep tegen het advies van de Geschillencommissie opengesteld met toepassing van artikel 57 van het Reglement Geschillencommissie financiële dienstverlening. Of op grond van dat artikel beroep kan worden toegelaten, behoeft de Commissie van Beroep in deze procedure niet te beantwoorden. De Bank heeft immers met recht aangevoerd dat voor haar ook beroep openstond op grond van artikel 5.4 van het Reglement Commissie van Beroep financiële dienstverlening (hierna: Reglement Commissie van Beroep), gelet op het betrokken financiële belang voor de bedrijfstak waartoe de Bank behoort. Het beroep kan dus hoe dan ook worden behandeld.

 

5.2       In het beroep staat de vraag centraal of de Bank de kredietvergoeding mocht wijzigen zoals zij heeft gedaan.

 

5.3       De kredietovereenkomst gaf de Bank de bevoegdheid om de kredietvergoeding te wijzigen. Kernvraag is wat Consumenten bij het aangaan van die overeenkomsten als consumenten redelijkerwijs mochten verwachten van de wijze waarop de Bank van die bevoegdheid

gebruik zou maken. De overeenkomst moet op dit punt worden uitgelegd. Bij de uitleg komt het aan op de betekenis die partijen redelijkerwijs aan de betreffende bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.

Is dat niet duidelijk, dan behoren de bepalingen in het nadeel van de Bank te worden uitgelegd, omdat de Bank de bepalingen heeft opgesteld en Consumenten consumenten zijn (artikel 5 van de Richtlijn 93/13/EEG betreffende oneerlijke bedingen in consumenten-overeenkomsten en artikel 6:238 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek). De uitleg die voor Consumenten het gunstigste is, gaat in dat geval voor.

 

5.4       Het gaat in dit geval om kredietovereenkomsten waarin of waarbij de Bank geen
informatie heeft verstrekt over de samenstelling en opbouw van de kredietvergoeding
en de Bank Consumenten evenmin heeft geïnformeerd over concrete omstandigheden waaronder zij van haar wijzigingsbevoegdheid gebruik zou (kunnen) maken, behoudens ‘ontwikkelingen op de geld- en kapitaalmarkt’. De Bank was ten tijde van het aangaan van de kredietovereenkomsten daartoe niet verplicht, omdat de kredietovereenkomsten zijn aangegaan vóór het in werking treden van de artikelen 7:60 en 7:61van het Burgerlijk Wetboek. Het gebrek aan informatie is dus op zichzelf geen tekortkoming, maar het kan wel van betekenis zijn voor hetgeen Consumenten redelijkerwijs mochten verwachten.

 

5.5       Naar ook uit de uitspraken van de Commissie van Beroep van 31 januari 2014
(2014-005 en 2014-007) en 20 februari 2017 (2017-008) volgt, mochten Consumenten verwachten dat de kredietvergoeding de ontwikkelingen in de markt zou volgen, in die zin dat (het verloop van) de kredietvergoeding niet onredelijk in hun nadeel zou afwijken van (het verloop van) de gebruikelijk in de markt gehanteerde rente voor vergelijkbare kredieten. Zij mochten dus kort gezegd verwachten dat de rente op hun doorlopend krediet de beweging zou volgen van (in de pas zou blijven met) de marktrente op doorlopende kredieten voor consumenten. Dit beperkt de Bank in het gebruik van haar wijzigingsbevoegdheid ten nadele van Consumenten.

 

5.6       Door Consumenten niet (nader) te informeren over de samenstelling en opbouw van de kredietvergoeding en de omstandigheden waaronder de kredietvergoeding zou (kunnen) worden gewijzigd, heeft de Bank aan Consumenten onvoldoende inzicht gegeven in specifieke factoren die zij van belang acht voor het bepalen van de hoogte van de kredietvergoeding en de wijze waarop die factoren op de kredietvergoeding van invloed waren. Consumenten behoefden er onder deze omstandigheden geen rekening mee te houden dat er voor de Bank specifieke factoren waren die ertoe konden leiden dat de rente op hun doorlopend krediet niet de beweging van de markt zou volgen.

 

5.7       Indien Consumenten bij het sluiten van de kredietovereenkomsten de beschikking hebben gehad over een prospectus of een (andere) brochure van de Bank, waarin alleen in meer of minder algemene bewoordingen erop is gewezen dat ‘de rente mee verandert als de rentestand verandert’, kan dat hoogstens de verwachtingen hebben versterkt die zij ook zonder een dergelijke prospectus of brochure mochten hebben. Het is dus niet doorslaggevend of Consumenten de beschikking hebben gehad over een dergelijke prospectus of brochure. Wordt in een prospectus of brochure wel meer specifieke informatie gegeven over de omstandigheden waaronder de kredietaanbieder de rente kan wijzigen, dan kan dat van betekenis zijn voor hetgeen de consument in dit opzicht redelijkerwijs mag en moet verwachten. Daarvan is in dit geval echter geen sprake.

 

5.8       De gemiddelde rente in de markt weerspiegelt de wijze waarop de kredietaanbieders op de relevante kredietmarkt omgaan met de actuele ontwikkelingen die van belang zijn voor het bepalen van de hoogte van de kredietvergoeding. Die ontwikkelingen betreffen niet alleen Euribor-tarieven, maar evenzeer andere factoren, zoals liquiditeitsopslagen, kapitaaleisen, risk based pricing of concurrentieoverwegingen.

 

5.9       Het staat een kredietaanbieder vrij om bij het aangaan van een doorlopend krediet een consument een hogere of lagere kredietvergoeding aan te bieden dan het gemiddelde van de rentes die kredietaanbieders op dat moment hanteren voor doorlopende kredieten aan consumenten. In de aangeboden kredietvergoeding kan de kredietaanbieder alle factoren meewegen die volgens hem de prijs van het krediet in het individuele geval moeten bepalen, waaronder commerciële motieven en het risico dat volgens de inschatting van de kredietaanbieder aan de individuele consument is verbonden. De prijs wordt dus bij de aanvang van de kredietovereenkomst bepaald en de consument aanvaardt die met het sluiten van de kredietovereenkomst. Daarmee is het verschil vastgelegd tussen de individuele kredietvergoeding en het gemiddelde van de rente op de relevante kredietmarkt.

 

5.10     De Bank zal het bedoelde verschil tussen de gemiddelde rente en de individuele kredietvergoeding, zoals dat bij het sluiten van de kredietovereenkomst is gegeven, moeten handhaven, althans ervoor moeten zorgen dat dit verschil niet ten nadele van de consument wijzigt, om de kredietvergoeding in de pas te houden met de marktrente en zo te voldoen aan de verwachtingen die de consument daarover mocht hebben. De Bank moet bij het dalen van de marktrente de individuele kredietvergoeding dus op die wijze met de schommelingen van de marktrente laten meebewegen. Dat wil niet zeggen dat de Bank bij het dalen van de marktrente de kredietvergoeding dagelijks moet aanpassen. Een periodieke aanpassing met redelijke intervallen volstaat. Een aanpassing per kwartaal zal in het algemeen redelijk zijn. Ten overvloede merkt de Commissie van Beroep op dat de Bank bij het stijgen van de marktrente de kredietvergoeding mag verhogen met behoud van het eerdergenoemde verschil, maar zij is daartoe op grond van de overeenkomst vanzelfsprekend niet verplicht. Zij mag in het voordeel van de consument van verhoging afzien of de verhoging beperken.

 

5.11     In deze zaak gaat het om de kredietvergoeding die aan Consumenten in rekening is gebracht in de periode van 28 juni 2011 tot 10 november 2015. Consumenten voeren aan dat zij vanaf 28 juni 2011 te veel rente hebben betaald.

 

5.12     De gemiddelde rente op doorlopende kredieten voor consumenten over de periode vanaf juni 2010 kan worden gevonden door raadpleging van gegevens die beschikbaar zijn op de website van De Nederlandsche Bank (DNB) onder statistiek.dnb.nl, in de tabel Kernindicatoren monetaire statistieken (maand) onder Roodstand en doorlopend krediet, Rente op uitstaand bedrag – Rekeningcourant krediet – Doorlopend krediet (percentages), Sector Huishoudens[1].

 

5.13     De Bank heeft in die periode de daling van de gemiddelde rente op doorlopende kredieten voor consumenten niet gevolgd, maar de aan Consumenten berekende kredietvergoeding gelijk gehouden en uiteindelijk licht verhoogd.

 

5.14     De Bank zal, om de door Consumenten verschuldigde kredietvergoeding in de genoemde periode in de pas te houden met de gemiddelde rente, de kredietvergoeding opnieuw moeten berekenen. Zij dient daarbij het verschil tussen de kredietvergoeding en de gemiddelde rente zoals dit was op 28 juni 2011, te handhaven gedurende de periode tot 10 november 2015.

De kredietvergoeding moet met redelijke intervallen worden aangepast.

 

5.15     De uitspraak van de Commissie van Beroep wijkt af van het advies van de Geschillen-commissie. Afhankelijk van de uitkomst van de herberekening die de Bank moet maken, kan dit meebrengen dat het aan Consumenten terug te betalen bedrag lager is dan volgt uit het advies van de Geschillencommissie.

 

5.16     Nu de Bank terecht heeft aangevoerd dat ook beroep heeft opengestaan op grond van artikel 5.4 van het Reglement Commissie van Beroep, behoort de regel te worden toegepast dat de Bank aan Consumenten datgene moet betalen waartoe zij op grond van het advies van de Geschillencommissie gebonden was, mits Consumenten bereid waren in dit beroep als partij op te treden. Consumenten hebben er geen bezwaar tegen gemaakt om in dit beroep als partij op te treden. Het enkele feit dat Consumenten in beroep geen verweer hebben gevoerd, maakt dit niet anders. Dit brengt mee dat de Bank aan Consumenten behoort te betalen hetgeen volgt uit het advies van de Geschillencommissie, en niet van Consumenten kan terugvorderen hetgeen zij ter uitvoering van dat advies aan Consumenten mogelijk te veel heeft betaald.

 

5.17     De slotsom is dat het advies van de Geschillencommissie niet in stand kan blijven. De Commissie zal een andere beslissing daarvoor in de plaats stellen, met inachtneming van hetgeen hiervoor onder 5.16 is overwogen.

 

 

  1. Beslissing

 

De Commissie van Beroep:

 

6.1       De Commissie van Beroep stelt de volgende beslissing in de plaats van het bindend advies van de Geschillencommissie:

 

 

 

6.2       De Bank moet binnen zes weken na heden:

 

  • de kredietvergoeding die aan Consumenten in rekening is gebracht in de periode van 28 juni 2011 tot 10 november 2015 aanpassen, zoals hiervoor onder 5.14 is weergegeven;
  • aan Consumenten terugbetalen het verschil tussen de in die periode in rekening gebrachte en betaalde kredietvergoeding en de kredietvergoeding die de Bank in die periode in rekening mocht brengen;6.3       Voor zover het volgens het bepaalde onder 6.2 terug te betalen bedrag minder is dan het bedrag dat de Bank aan Consumenten moet betalen of heeft betaald ter uitvoering van het advies van de Geschillencommissie, behouden Consumenten recht op dat laatste bedrag en behoeven zij het verschil niet aan de Bank terug te betalen.

[1] https://statistiek.dnb.nl/downloads/index.aspx#/details/kernindicatoren-monetaire-statistieken-maand/dataset/b698ca40-9cae-435b-954e-4fe2c5651370/resource/a8df8430-d941-4706-907b-efd5a9c0bc00

Bekijk de volledige uitspraak