Mijn Kifid

Uitspraak 2019-015 (Bindend)

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2019-015
(
mr. R.J. Paris, voorzitter en mr. R.E. van Lambalgen, secretaris)

 

Klacht ontvangen op        : 29 november 2017

Ingediend door               : Consument

Tegen                            : Coöperatieve Rabobank U.A., gevestigd te Amsterdam, verder te noemen de Bank

Datum uitspraak             : 11 januari 2019

Aard uitspraak                : Bindend advies

 

Samenvatting

 

Bij de berekening van de boeterente houdt de Bank geen rekening met de toekomstige boetevrije aflossingsruimte. Consument vindt dat niet juist. De Commissie volgt haar eerdere uitspraken en overweegt dat de Bank bij de berekening van de boeterente geen rekening hoefde te houden met de toekomstige boetevrije aflossingsruimte. De door de Bank gehanteerde berekeningswijze van de boeterente is in dat opzicht dus niet onjuist. De vordering van Consument wordt afgewezen.

 

  • Procesverloop 

 

De Commissie beslist met inachtneming van haar Reglement en op basis van de volgende stukken:

 

  • het door Consument ingediende klachtformulier,
  • het verweerschrift van de Bank,
  • de repliek van Consument en
  • de dupliek van de Bank.De Commissie stelt vast dat partijen hebben gekozen voor bindend advies.De Commissie stelt vast dat het niet nodig is de zaak mondeling te behandelen. De zaak kan daarom op grond van de stukken worden beslist.
  • Feiten 

 

De Commissie gaat uit van de volgende feiten.

 

    1. In 2011 heeft Consument een hypothecaire geldlening (van € 172.500,-) afgesloten bij de Bank. Op de hypothecaire geldlening zijn de Algemene Voorwaarden voor particuliere geldleningen 2010 (hierna: Algemene Voorwaarden) van toepassing.Artikel 22 van de Algemene Voorwaarden luidt, voor zover relevant, als volgt:

 

22 Rente voor een bepaalde periode vast

(…)

  1. U mag zonder vergoeding per kalenderjaar maximaal één van de volgende bedragen vervroegd aflossen:

– twintig procent (20%) van de oorspronkelijke hoofdsom van de geldlening, of

– een bedrag gelijk aan het bedrag dat u in het lopende kalenderjaar verplicht dient af te lossen.

Als u in een kalenderjaar niet vervroegd hebt afgelost, dan mag de voor dat kalenderjaar toegestane aflossing zonder vergoeding in een later kalenderjaar niet meer plaatsvinden.”

 

    1. In april 2017 heeft Consument van zijn moeder een schenking van € 100.000,- ontvangen. Op grond van fiscale wet- en regelgeving is deze schenking vrijgesteld van schenkbelasting indien de schenking binnen drie jaar voor minimaal € 74.474,- gebruikt wordt voor de eigen woning.

 

    1. In juni 2017 heeft Consument – gebruikmakend van de jaarlijkse boetevrije aflossingsruimte van 20% – een bedrag van € 34.500,- afgelost op de hypothecaire geldlening.

 

    1. In juli 2017 wilde Consument nog eens € 34.500,- aflossen. Consument heeft de Bank gevraagd of er bij de berekening van de boeterente rekening kon worden gehouden met het feit dat hij anders dit bedrag begin 2018 zou aflossen. Meer in het bijzonder heeft Consument voorgesteld om de boeterente te baseren op de misgelopen rente tot begin 2018, wanneer hij weer een boetevrije aflossing van 20% zou mogen doen.

 

    1. De Bank heeft aangegeven dat zij niet afwijkt van de voorwaarden ten aanzien van een boetevrije aflossing. Consument heeft daarop afgezien van het doen van een extra aflossing in 2017.

 

    1. Op 21 januari 2018 heeft Consument – gebruikmakend van de jaarlijkse boetevrije aflossingsruimte van 20% – een bedrag van € 34.500,- afgelost op de hypothecaire geldlening.

 

 

  • Vordering, klacht en verweer

 

 

Vordering Consument

    1. Consument vordert dat de Bank veroordeeld wordt tot het betalen van een schadevergoeding van € 929,-.

 

    1. Deze vordering steunt, kort samengevat, op de volgende grondslag. Consument wilde de schenking voor minimaal € 74.474,- gebruiken om af te lossen op de hypothecaire geldlening. Consument stelt dat er twee scenario’s zijn.
      • Scenario 1: Consument doet in 2017 een eenmalige aflossing van € 74.474,-.
      • Scenario 2: Consument maakt gebruik van de boetevrije aflossingsruimte van 20% per jaar en lost in 2017 € 34.500,- af, in 2018 eveneens € 34.500,- en in 2019 het resterende deel.

 

    1. Volgens Consument dient de boeterente die in scenario 1 verschuldigd is, gebaseerd te zijn op het verschil tussen beide scenario’s. Met andere woorden: bij de berekening van de boeterente had de Bank dus rekening moeten houden met de aflossingen die Consument in het alternatieve scenario (scenario 2) zou doen. Bij de berekening van de boeterente heeft de Bank ten onrechte geen rekening gehouden met deze toekomstige aflossingen. De onjuiste berekeningswijze van de Bank resulteert daardoor in een te hoge boeterente. Hierdoor wordt Consument gedwongen om niet in één keer af te lossen, maar om dit uit te spreiden over meerdere jaren. Hierdoor moet Consument gedurende die jaren extra vermogensrendementsheffing afdragen over het deel van de schenking dat nog niet is gebruikt voor de aflossing op de hypothecaire geldlening. Deze extra vermogens-rendementsheffing bedraagt € 929,-.

 

Verweer van de Bank

      1. De Bank heeft de stellingen van Consument gemotiveerd weersproken. Voor zover nodig zal de Commissie bij de beoordeling daarop ingaan.
  • Beoordeling

 

 

    1. Het geschil draait in de kern om de volgende vraag: had de Bank bij de berekening van de boeterente rekening moeten houden met de toekomstige aflossingen die Consument in het alternatieve scenario – gebruikmakend van de jaarlijkse boetevrije aflossingsruimte van 20% – zou doen?

 

    1. De Commissie stelt voorop dat zij eerdere uitspraken heeft gedaan over de vraag of bij de berekening van de boeterente rekening moet worden gehouden met de boetevrije aflossingsruimte over het resterende deel van de gekozen rentevaste periode. Zie onder meer Geschillencommissie Kifid 2017-514, 2017-550 en 2018-608. Uit deze uitspraken volgt dat de Bank er niet toe gehouden kan worden de toekomstige boetevrije aflossings-ruimte mee te nemen in haar berekening van de boeterente. De Bank heeft haar cliënten toegestaan jaarlijks een percentage van de hoofdsom boetevrij af te lossen. Dit geeft de cliënten van de Bank een recht, niet de plicht tot boetevrije aflossing over te gaan.
      Op het moment dat een cliënt van de Bank tot aflossing overgaat, zijn aflossingen in toekomstige jaren nog zuiver hypothetisch.

 

    1. Consument stelt dat zijn zaak anders is dan de hierboven genoemde zaken, aangezien de schenking expliciet bedoeld was voor het aflossen op de hypothecaire geldlening en dat in zijn geval de toekomstige aflossingen dus niet zuiver hypothetisch zijn. De Commissie ziet evenwel geen aanleiding om anders te oordelen dan in haar eerdere uitspraken. Hieronder zal dit worden toegelicht.

 

    1. Dat een schenking bedoeld is voor het aflossen op de hypothecaire geldlening betekent niet dat daarmee ook vaststaat dat de schenking daadwerkelijk gebruikt gaat worden voor het aflossen. Consument is immers niet verplicht om de schenking te gebruiken voor het aflossen. Het is in principe alleen onvoordelig voor Consument om de schenking niet te gebruiken voor het aflossen, omdat hij belasting moet betalen over de schenking indien hij de schenking niet gebruikt voor de eigen woning. In juli 2017 was het dus weliswaar aannemelijk dat Consument de schenking zou gaan gebruiken voor het doen van aflossingen, maar het stond niet zonder meer vast. En aangezien het in juli 2017 niet vaststond dat Consument in 2018 en in 2019 zou gaan aflossen, hoefde de Bank er bij de berekening van de boeterente geen rekening mee te houden.

 

      1. Kortom: de Bank hoefde bij de berekening van de boeterente geen rekening te houden met de toekomstige boetevrije aflossingsruimte. De door de Bank gehanteerde berekeningswijze van de boeterente is in dat opzicht dus niet onjuist. De stelling van Consument dat hij door een onjuiste berekening van de boeterente gedwongen was om de aflossingen uit te spreiden over meerdere jaren, gaat dan ook niet op. De vordering van Consument – die op deze stelling berust – dient daarom te worden afgewezen.
  • Beslissing

 

 

De Commissie wijst de vordering af.

In artikel 5 van het Reglement van de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening is bepaald in welke gevallen beroep openstaat van bindende beslissingen van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening bij de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening. Daarbij geldt een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak. Op de website van Kifid vindt u praktische informatie over het instellen van beroep. Zie hiervoor www.kifid.nl/consumenten/hoe-wordt-uw-klacht-behandeld.

 

U kunt, binnen twee weken na de verzenddatum van deze uitspraak, bij de Voorzitter van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening schriftelijk een verzoek indienen tot herstel van kennelijke vergissingen in de uitspraak. U moet daarbij met name denken aan correctie van reken- of schrijffouten en verbetering van namen en data. De volledige procedure met de termijnen die daarbij in acht moeten worden genomen staat beschreven in artikel 40 van het Reglement.

 

Bekijk de volledige uitspraak