Mijn Kifid

Uitspraak 2019-031

Beslissing Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2019-031
(mr. dr. S.O.H. Bakkerus, voorzitter, mr. R.J. Paris, mr. A.W.H. Vink, leden en
mr. J.J. Guijt, secretaris)

Op het schriftelijk verzoek tot wraking ingevolge artikel 46 van het Reglement Geschillencommissie financiële dienstverlening (Kifid) bemiddeling en (bindend) advies (hierna: het Reglement) van:

[Consument], wonende te [Woonplaats], hierna te noemen Consument,

tegen:

mr. E.L.A. van Emden, lid van de Geschillencommissie, hierna te noemen Verweerder.

Samenvatting

Wraking lid geschillencommissie.

1. Procesverloop

1.1. Bij e-mailberichten van 16 november 2018 en 26 november 2018 heeft Consument tegen Verweerder een wrakingsverzoek ingediend en bezwaar gemaakt tegen de verdere behandeling van haar klacht door Verweerder.

1.2. Bij brief van 19 december 2018 heeft Verweerder schriftelijk gereageerd op het wrakingsverzoek en gemotiveerd laten weten niet in de wraking te berusten.

1.3. De financieel dienstverlener in de hoofdzaak met dossiernummer [nummer 1] heeft bij brief van 21 december 2018 medegedeeld dat haar van partijdigheid van Verweerder niet in gebleken. Zij heeft daartoe aangevoerd dat Verweerder ter zitting een aantal hoofdklachten heeft gedestilleerd en naar haar mening terecht afwijzend heeft gereageerd op het door Consument gedane verzoek te spreken over kort voor de zitting aanvullend ingediende stukken die financieel dienstverlener niet bekend waren en betrekking hadden op verwevenheid tussen de financieel dienstverlener en een andere financieel dienstverlener waartegen Consument een klacht had ingediend.

1.4. De financieel dienstverlener in de hoofdzaak met nummer [nummer 2] heeft bij brief van 11 januari 2019 medegedeeld zich niet te herkennen in het wrakingsverzoek en de bijbehorende onderbouwing van Consument.

1.5. De Commissie heeft geen aanleiding gezien om het wrakingsverzoek in een hoorzitting te behandelen.

2. Standpunt van Consument

2.1. Consument legt aan haar wrakingsverzoek het volgende ten grondslag:
– Verweerder heeft zich, als voorzitter van de Geschillencommissie die de klacht van Consument behandelde, tijdens de hoorzitting niet onbevooroordeeld en onpartijdig gedragen. Hij heeft tijdens de hoorzitting op 8 november 2018 onvoldoende feiten-onderzoek gedaan en ook tijdens de zitting geen vragen gesteld om achter de waarheid te komen. Verweerder heeft niets gedaan met al het bewijsmateriaal, heeft stellingen van de financieel dienstverleners in de hoofdzaak klakkeloos overgenomen en heeft zelfs medegedeeld ook niet aan waarheidsvinding te gaan doen. Er bestond voor Consument ook geen ruimte om alle klachtonderdelen ter zitting aan bod te laten komen. Consument is bovendien ter zitting door Verweerder voor gek gezet. Ook heeft Verweerder met een vragende (smekende) blik naar de vrouw van Consument aangestuurd op een schikking.
– Verweerder heeft ten onrechte het door Consument gedane verzoek om behandeling door een meervoudige commissie niet ingewilligd.

3. Standpunt van Verweerder

Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd waarop voor zover nodig hieronder zal worden ingegaan.

4. Beoordeling

4.1. Ingevolge artikel 46.4 van het Reglement kan een lid van de Geschillencommissie door een of meer partijen worden gewraakt op grond van te zijnen aanzien bestaande feiten of omstandigheden waardoor zijn onpartijdigheid of onafhankelijk oordeel bij de behandeling van de Klacht aan twijfel onderhevig zou kunnen zijn.

4.2. Bij de beoordeling van een verzoek tot wraking van een lid van de Geschillencommissie geldt als uitgangspunt dat het lid uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich concrete omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat het lid jegens de betreffende partij vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. De Commissie is van oordeel dat in het onderhavige geval van dergelijke omstandigheden geen sprake is en overweegt daartoe als volgt.

4.3. Consument stelt allereerst dat Verweerder partijdig was, ten minste dat de schijn van partijdigheid of vooringenomenheid is gewekt doordat Verweerder ter zitting onvoldoende aan waarheidsvinding heeft gedaan, stellingen van de financieel dienstverleners in de hoofdzaak klakkeloos heeft overgenomen en Consument niet in de gelegenheid heeft gesteld om alle klachtonderdelen aan bod te laten komen. Verweerder heeft betwist dat van (de schijn van) partijdigheid en vooringenomenheid sprake is. Hij heeft medegedeeld dat zich tijdens de behandeling van de hoofdzaak enige discussie ontspon over stellingen die niet van belang waren voor de beoordeling van het geschil in de hoofdzaak, dat hij dat heeft medegedeeld en dat hij, toen Consument er toch op aandrong om die stellingen tot op de bodem uit te zoeken, ter zitting heeft medegedeeld dat Kifid er niet is om aan waarheidsvinding te doen van feiten en stellingen die niet relevant zijn voor het voorliggende geschil.
4.4. De Commissie stelt voorop dat haar uit de overgelegde stukken is gebleken dat Verweerder ter zitting een aantal hoofdklachten heeft gedestilleerd en daarover vragen heeft gesteld. Voorts volgt uit de overgelegde stukken dat Consument graag wilde dat Verweerder andere vragen tot op de bodem zou uitzoeken en dat Verweerder daarop heeft medegedeeld dat die vragen niet relevant zijn voor de beoordeling van het geschil in de hoofdzaak en dat het niet zijn taak is op dat punt aan waarheidsvinding te doen. De Commissie overweegt dat het de taak van de Geschillencommissie is om op de zitting die vragen te stellen die nodig zijn om tot een deugdelijke beoordeling van het geschil te komen. Indien de Geschillencommissie bepaalde stukken en of stellingen niet relevant acht, behoeft zij die niet bij haar beoordeling te betrekken en hoeft zij die dus ook niet te onderzoeken. Het is aan de Geschillencommissie om te bepalen hoe zij de zaak behandelt. De omstandigheid dat Consument zich door de werkwijze van Verweerder ter zitting onheus bejegend voelt, is, hoe vervelend dat ook is, op zichzelf onvoldoende grond om aan te nemen dat daadwerkelijk sprake is van vooringenomenheid, althans dat de bij Consument dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.

4.5. Consument heeft haar wrakingsverzoek ook gegrond op de non-verbale communicatie van Verweerder, te weten het met een vragende blik naar de vrouw van Consument kijken en op die manier aansturen op een schikking. Daargelaten dat de Commissie niet kan vaststellen of daarvan sprake is geweest, vormt een vragende blik onvoldoende grond om aan te nemen dat Verweerder jegens Consument vooringenomenheid koestert, althans dat de bij Consument dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.

4.6. Daarnaast heeft Consument het wrakingsverzoek gegrond op het feit dat Verweerder het door haar gedane verzoek om behandeling door een meervoudige commissie niet heeft ingewilligd. De Commissie overweegt dat deze beslissing dient te worden aangemerkt als een processuele beslissing. Naar het oordeel van de Commissie levert deze door Verweerder, althans onder zijn verantwoordelijkheid, genomen processuele beslissing geen zwaarwegende aanwijzing op voor het oordeel dat Verweerder jegens Consument vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij dienaangaande vrees objectief gerechtvaardigd is. De enkele omstandigheid dat Consument zich door die processuele beslissing van Verweerder in haar belangen geschaad voelt, is daartoe onvoldoende. Aanvullende feiten en omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten leiden, zijn door Consument niet aangevoerd en ook overigens niet gebleken.

4.7. Voor zover Consument haar wrakingsverzoek tot slot heeft gegrond op de stelling dat zij ter zitting voor gek is gezet, overweegt de Commissie dat Consument heeft nagelaten feiten en omstandigheden aan te voeren die haar stelling onderbouwen.

4.8. De feiten en omstandigheden die Consument ter onderbouwing van haar verzoek tot wraking naar voren heeft gebracht vormen derhalve geen grond voor wraking, ook niet in onderling verband en samenhang beschouwd. De Commissie zal het verzoek tot wraking dan ook afwijzen.

5. Beslissing

De Commissie wijst het wrakingsverzoek van Consument af en bepaalt dat de procedure in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek tot wraking.

In artikel 47.5 van het Reglement Geschillencommissie financiële dienstverlening (Kifid) bemiddeling en (bindend) advies is bepaald dat tegen de beslissing over wraking geen bezwaar kan worden gemaakt of zelfstandig beroep kan worden ingesteld.

Bekijk de volledige uitspraak