Mijn Kifid

Uitspraak 2019-045 (Bindend)

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2019-045
(
mr. R.J. Paris, voorzitter en mr. R.E. van Lambalgen, secretaris)

 

Klacht ontvangen op        : 18 mei 2018

Ingediend door               : Consument

Tegen                            : ABN AMRO Bank N.V., gevestigd te Amsterdam, verder te noemen de Bank

Datum uitspraak             : 23 januari 2019

Aard uitspraak                : Bindend advies

Samenvatting

Consument stelt dat de Bank een te hoge boeterente in rekening heeft gebracht. De Commissie overweegt evenwel dat de Bank – door de boeterente te baseren op het verschil tussen de oude rente en de vergelijkingsrente – niet meer dan het geleden rentenadeel in rekening heeft gebracht. De door de Bank gehanteerde berekeningswijze van de boeterente is dus niet onjuist. De vordering van Consument wordt afgewezen.

 

  • Procesverloop

 

De Commissie beslist met inachtneming van haar Reglement en op basis van de volgende stukken:

 

  • de klachtbrief van Consument met bijlagen,
  • het verweerschrift van de Bank,
  • de repliek van Consument,
  • de dupliek van de Bank en
  • de reactie daarop van Consument.

 

De Commissie stelt vast dat partijen hebben gekozen voor bindend advies.

 

De Commissie stelt vast dat het niet nodig is de zaak mondeling te behandelen. De zaak kan daarom op grond van de stukken worden beslist.

 

  • Feiten

 

De Commissie gaat uit van de volgende feiten.

 

    1. In 2007 heeft Consument heeft een hypothecaire geldlening afgesloten bij de Bank.

 

    1. Op deze geldlening zijn de Algemene Voorwaarden voor Woninghypotheken 2005 (hierna: algemene voorwaarden) van toepassing. Hierin staat, voor zover relevant, als volgt:
    1. In november 2016 heeft Consument de Bank om een tussentijdse renteherziening verzocht. Op dat moment bedroeg de resterende rentevastperiode 7 maanden en was het op de lopende hypothecaire geldlening toepasselijke rentetarief 4,7% (hierna: het oude rentetarief). Na de tussentijdse renteherziening was het toepasselijke rentetarief 2,71% (hierna: het nieuwe rentetarief).

 

    1. Vanwege de tussentijdse renteherziening heeft de Bank een vergoeding (‘boeterente’) in rekening gebracht. Daarnaast heeft de Bank administratiekosten in rekening gebracht.

 

  • Vordering, klacht en verweer

 

 

Vordering Consument

    1. Consument vordert dat de Bank veroordeeld wordt om € 376,30 aan haar terug te betalen. Deze vordering steunt op de grondslag dat de Bank een te hoge boeterente in rekening heeft gebracht. De Bank heeft de boeterente namelijk op dezelfde wijze berekend als de boeterente bij een vervroegde aflossing. Dit is onjuist, omdat een tussentijdse renteherziening niet hetzelfde is als een vervroegde aflossing. Het is daarom onjuist dat de Bank bij de berekening van de boeterente een vergelijkingsrente van 2,14% hanteert en geen rekening houdt met het nieuwe rentetarief van 2,71%. Bovendien blijkt de door de Bank gehanteerde berekeningswijze niet uit de algemene voorwaarden.
    2. Daarnaast vordert Consument terugbetaling van de in rekening gebrachte administratiekosten.

 

Verweer van de Bank

    1. De Bank heeft de stellingen van Consument gemotiveerd weersproken. Voor zover nodig zal de Commissie bij de beoordeling daarop ingaan.

 

  • Beoordeling

 

 

Boeterente

    1. Ter discussie staat de wijze waarop de Bank de boeterente heeft berekend. Meer in het bijzonder gaat het om de vraag of het terecht is dat de Bank de boeterente bij de tussentijdse renteherziening op dezelfde wijze berekend heeft als de boeterente bij een vervroegde aflossing.

 

    1. De Commissie stelt allereerst vast dat er in 2007 bij het aangaan van de overeenkomst van geldlening niet is overeengekomen op welke wijze de boeterente bij een tussentijdse renteherziening berekend wordt. De Bank verwijst in dit verband enkel naar artikel 11 van de algemene voorwaarden, maar Consument stelt terecht dat artikel 11 betrekking heeft op een vervroegde aflossing en niet op een renteherziening. De Bank stelt zich weliswaar op het standpunt dat een tussentijdse renteherziening als een fictieve vervroegde aflossing moet worden gezien, maar naar het oordeel van de Commissie blijkt dit niet uit de algemene voorwaarden. Zo is er bijvoorbeeld niet een bepaling opgenomen die inhoudt dat de boeterente bij een tussentijdse renteherziening op dezelfde wijze wordt berekend als de boeterente voor het vervroegd aflossen. In de algemene voorwaarden is dus niet uitdrukkelijk bepaald op welke wijze de boeterente bij een tussentijdse renteherziening berekend wordt. Op dit punt heeft Consument dus gelijk.

 

    1. Dat de berekeningswijze van de boeterente bij een tussentijdse renteherziening niet is overeengekomen in 2007 betekent echter niet dat de door de Bank gehanteerde berekeningswijze dan ook onjuist is. Ook bij een tussentijdse renteherziening kan de Bank immers een rentenadeel lijden en is de hoogte van dit rentenadeel afhankelijk van de rente die op het moment van de tussentijdse renteherziening gold voor de resterende rentevastperiode (met andere woorden: de vergelijkingsrente).

 

    1. In het onderhavige geval lijdt de Bank een rentenadeel als gevolg van het feit dat de resterende rentevastperiode (7 maanden) door Consument niet wordt uitgezeten tegen de overeengekomen rente (4,7%). Dit terwijl de Bank gedurende de resterende rentevastperiode van 7 maanden wel aan haar verplichtingen op de kapitaalmarkt moet blijven voldoen.
      Er moet namelijk worden uitgegaan van het (theoretisch) uitgangspunt dat de Bank de door Consument geleende hypotheeksom tegen een rentevergoeding op de kapitaalmarkt heeft aangetrokken voor een periode die op het moment van de tussentijdse renteherziening nog 7 maanden zou voortduren. Gedurende die 7 maanden dient de Bank hiervoor een rentevergoeding te betalen, terwijl zij door het openbreken van het rentecontract niet meer de overeengekomen rente van 4,7% van Consument ontvangt.

 

    1. Dit nadeel wordt door de Bank beperkt door de mogelijkheid het bedrag waarover zij niet meer de rente van 4,7% ontvangt, voor de resterende rentevastperiode opnieuw uit te lenen tegen de op dat moment voor die resterende rentevastperiode geldende marktrente. Het verschil tussen die rentetarieven brengt de Bank bij Consument als boeterente in rekening. Aangezien de Bank geen rentevastperiode van 7 maanden aanbiedt, is gekeken naar de dichtstbijzijnde rentevastperiode; in dit geval was dit 1 jaar. De rente bij deze rentevastperiode bedroeg op dat moment 2,14%.

 

    1. Anders dan Consument meent, is het nieuwe rentetarief van 2,71% niet relevant voor de bepaling van de boeterente. Met het aangaan van nieuwe renteafspraken voor de hypothecaire geldlening, moet de Bank opnieuw de openstaande som van de geldlening voor een bepaalde periode per de ingangsdatum van het nieuwe rentecontract tegen de in de kapitaalmarkt geldende rentetarieven aantrekken. De nieuwe renteafspraken met Consument en de nieuwe verplichtingen die de Bank op de kapitaalmarkt is aangegaan, staan los van het rentenadeel dat de Bank lijdt door het openbreken van het rentecontract. Om deze reden is het nieuwe rentetarief (2,71%) niet van belang voor de bepaling van de boeterente. Zie in vergelijkbare zin: Geschillencommissie Kifid 2018-415.

 

    1. Kortom: door het openbreken van het rentecontract lijdt de Bank een rentenadeel en door de boeterente te baseren op het verschil tussen de oude rente (4,7%) en de vergelijkingsrente (2,14%) heeft de Bank niet meer dan het geleden rentenadeel in rekening gebracht. De door de Bank gehanteerde berekeningswijze van de boeterente is dus niet onjuist.

 

Administratiekosten

      1. Vanwege het openbreken van het rentecontract heeft de Bank administratiekosten in rekening gebracht. Consument stelt dat er nergens staat dat de Bank hiervoor administratiekosten in rekening brengt; zij vordert daarom terugbetaling van de door haar betaalde administratiekosten. De Commissie overweegt dat in de Algemene Bankvoorwaarden is bepaald dat de Bank (administratie)kosten in rekening brengt voor haar dienstverlening. Dat Consument zich onvoldoende geïnformeerd voelt over de administratiekosten, mag de Bank zich aantrekken, maar het betekent niet dat het in rekening brengen van administratiekosten onterecht was.
  • Beslissing

 

 

De Commissie wijst de vordering af.

 

In artikel 5 van het Reglement van de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening is bepaald in welke gevallen beroep openstaat van bindende beslissingen van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening bij de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening. Daarbij geldt een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak. Op de website van Kifid vindt u praktische informatie over het instellen van beroep. Zie hiervoor www.kifid.nl/consumenten/hoe-wordt-uw-klacht-behandeld.

 

U kunt, binnen twee weken na de verzenddatum van deze uitspraak, bij de Voorzitter van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening schriftelijk een verzoek indienen tot herstel van kennelijke vergissingen in de uitspraak. U moet daarbij met name denken aan correctie van reken- of schrijffouten en verbetering van namen en data. De volledige procedure met de termijnen die daarbij in acht moeten worden genomen staat beschreven in artikel 40 van het Reglement.

Bekijk de volledige uitspraak