Mijn Kifid

Uitspraak 2019-066 (Bindend)

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening 2019-066
(prof. mr. M.L. Hendrikse, voorzitter en mr. R.A.F. Coenraad, secretaris)

Klacht ontvangen op : 9 november 2016
Ingesteld door : Consument
Tegen : Achmea Pensioen- en Levensverzekeringen N.V., gevestigd te Apeldoorn, verder
te noemen Verzekeraar
Datum uitspraak : 30 januari 2019
Aard uitspraak : Bindend advies

Samenvatting

Pensioen en waardeoverdracht. Verzekeraar is toerekenbaar tekort geschoten in de nakoming van zijn zorgplicht door Consument geen plausibele verklaring te geven voor het feit dat de wettelijke waarde van zijn pensioenaanspraken ruim veertigduizend euro hoger uitvalt dan hetgeen Verzekeraar meent over te hoeven dragen. De Commissie stelt vast, mede aan de hand van het rapport van de actuaris dat aan beide partijen ter inzage is verleend, dat de belangrijkste oorzaak van het overschrijden van de grens van € 15.000,- ligt in het feit dat de aanspraken van Consument ooit zijn ingekocht op basis van een rekenrente van 3 respectievelijk 4%, terwijl het door de Nederlandsche Bank voorgeschreven percentage voor 2016 is vastgesteld op 1,629%. In dat opzicht stond het Verzekeraar niet vrij om anders te handelen. Vordering is afgewezen.

1. Procesverloop

De Commissie beslist met inachtneming van haar reglement en op basis van de volgende stukken:

. het door Consument ingediende klachtformulier met bijlagen van 9 november 2016;
. het verweer van Verzekeraar van 24 januari 2017;
. de repliek van Consument van 10 februari 2017;
. de dupliek van Verzekeraar van 28 maart 2017;
. de aanvullend repliek van Consument van 31 maart 2017;
. de aanvullend dupliek van Verzekeraar van 14 april 2017.

De Commissie stelt vast dat partijen haar advies als bindend zullen aanvaarden.

De Commissie stelt vast dat het niet nodig is de zaak mondeling te behandelen. De zaak kan daarom op grond van de stukken worden beslist.

2. Feiten

Bij de beoordeling van de klacht gaat de Commissie uit van de volgende feiten.
2.1 Consument verzocht Verzekeraar om de waarde van de door hem opgebouwde pensioenaanspraken over te dragen naar zijn huidige pensioenuitvoerder.

2.2 Verzekeraar deelde Consument op 24 mei 2016 mee dat geen uitvoering kon worden gegeven aan een dergelijke waardeoverdracht, omdat de voormalig werkgever van Consument niet bereid was om een aanvullende koopsom te voldoen.

2.3 Deze koopsom bedroeg € 42.335,86 zijnde het verschil tussen de waarde van de pensioen-aanspraken van Consument op basis van het wettelijk tarief en het netto tarief van Verzekeraar.

2.4 Ondanks een uitvoerige e-mailwisseling bleef Consument van mening dat Verzekeraar niet afdoende kon uitleggen waar dit substantiële verschil op gebaseerd was.

3. Vordering, klacht en verweer

Vordering
3.1 Consument vordert van Verzekeraar een bedrag van € 42.336,-.

Grondslagen en argumenten daarvoor
3.2 Deze vordering steunt, kort en zakelijk weergegeven, op de volgende grondslag.

Verzekeraar is toerekenbaar tekort geschoten in de nakoming van zijn zorgplicht door Consument geen plausibele verklaring te geven voor het feit dat de wettelijke waarde van zijn pensioenaanspraken ruim veertigduizend euro hoger uitvalt dan hetgeen Verzekeraar meent over te hoeven dragen. In de optiek van Consument zijn er voldoende redenen om aan de grondslagen van de berekeningen te twijfelen en wenst hij dat Verzekeraar alsnog zijn medewerking aan de waardeoverdracht verleent.

Voorts is Consument van mening dat het van respect had getuigd indien Verzekeraar hem vóóraf in kennis had gesteld van het voornemen om zijn voormalig werkgever te benaderen met het verzoek om een aanvullende koopsom te voldoen.

Verweer Verzekeraar
3.3 Verzekeraar heeft, kort en zakelijk weergegeven, de volgende verweren gevoerd:

Bij een individuele waardeoverdracht van eerder opgebouwde pensioenaanspraken dient uit te worden gegaan van wettelijke regels, welke onder meer zijn omschreven in artikel 71 van de Pensioenwet, hoofdstuk 6 van het Besluit uitvoering Pensioenwet en paragraaf 2 van de Regeling Pensioenwet.
Hieruit volgt dat de overdragende pensioenuitvoerder een waarde moet overdragen die is berekend op basis van een wettelijk voorgeschreven standaardtarief. Deze waarde wijkt in de praktijk af van de daadwerkelijk gefinancierde waarde.

In de onderhavige situatie geldt voor 2016 een wettelijke rekenrente van 1,629% terwijl het pensioen van Consument voor het grootste deel is gefinancierd op basis van een rekenrente van 4%. Dit geeft een aanzienlijk verschil bij het berekenen van de waarde. Hoe lager de rekenrente, hoe hoger de (contante) waarde van de aanspraken. Bij een relatief groot verrekenverschil – meer dan € 15.000,- én meer dan 10% van de overdrachtswaarde – dient de overdragende pensioenuitvoerder de voormalig werkgever te vragen of hij bereid is dit verschil te betalen. De werkgever is hiertoe echter niet verplicht. Indien de werkgever afziet van betaling bestaat er voor de deelnemer geen wettelijk recht op waardeoverdracht.

4. Beoordeling

4.1 De Commissie staat enerzijds voor de vraag of Verzekeraar alsnog zijn medewerking dient te verlenen aan de door Consument gewenste waardeoverdracht van de door hem op-gebouwde pensioenaanspraken en anderzijds in hoeverre Verzekeraar gehouden is om openheid van zaken te geven ten aanzien van de wijze waarop de overdrachtswaarde van zijn pensioenverzekering is berekend.

4.2 Artikel 19b van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroeps-pensioenregeling luidt als volgt:

Tijdelijke regeling aanvullende bijdragen bij aanvang verwerving vanaf 2015

1. De in artikel 71 van de Pensioenwet dan wel artikel 82 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling genoemde plicht tot waardeoverdracht geldt niet indien een aanvullende bijdrage van de oude of nieuwe werkgever noodzakelijk is en de aanvullende bijdrage meer bedraagt dan € 15.000,– en meer dan 10% van de overdrachtswaarde.
2. Indien de overdragende uitvoerder bij vaststelling van de opgave of voorlopige opgave, bedoeld in artikel 18, of de ontvangende uitvoerder na ontvangst van de opgave of voorlopige opgave, bedoeld in artikel 18, vaststelt dat een aanvullende bijdrage van de oude of nieuwe werkgever noodzakelijk is die meer bedraagt dan € 15.000,– en meer dan 10% van de overdrachtswaarde, wordt de betreffende werkgever gevraagd binnen een maand na ontvangst van het verzoek aan te geven of hij bereid is de aanvullende bijdrage te betalen. De overdragende uitvoerder informeert de ontvangende uitvoerder terstond na afloop van de gegeven termijn over hetgeen van de oude werkgever is vernomen.
3. Indien de werkgever niet binnen de gegeven termijn aangeeft bereid te zijn de aanvullende bijdragen te betalen, wordt aangenomen dat hij hiertoe niet bereid is.
4. Indien op grond van de voorgaande leden de plicht tot waardeoverdracht niet geldt en de werkgever niet bereid is de aanvullende bijdragen te betalen, informeert de ontvangende uitvoerder de deelnemer hierover schriftelijk.
5. Dit artikel is uitsluitend van toepassing indien de verwerving van pensioenaanspraken door de deelnemer in de door de ontvangende uitvoerder uitgevoerde pensioenregeling vanaf 1 januari 2015 een aanvang heeft genomen.

4.3 Om aan de wens van Consument tegemoet te komen heeft de Commissie Verzekeraar gevraagd om de aan Kifid verbonden actuaris inzage te verlenen in de relevante informatie/documentatie, zodat deze tot een (marginale) toetsing van de overdrachts-waarden over kan gaan. Verzekeraar heeft aan dat verzoek gehoor gegeven.

4.4 De actuaris heeft geconcludeerd dat de toetsing weliswaar geen aanleiding geeft om te stellen dat in de berekeningen fouten zijn gemaakt, maar dat een aantal uitgangspunten zoals door Verzekeraar gehanteerd voor discussie vatbaar is. Maar ook als er op deze punten een correctie zou worden doorgevoerd, overschrijdt het verrekenverschil ruim-schoots de hierboven genoemde grens van € 15.000,-.

4.5 De Commissie stelt vast dat Verzekeraar thans in voldoende mate openheid heeft gegeven ten aanzien van de grondslagen van de berekeningen. Daarnaast stelt de Commissie vast, mede aan de hand van de het rapport van de actuaris dat aan beide partijen ter inzage is verleend, dat de belangrijkste oorzaak van het overschrijden van de grens van € 15.000,- ligt in het feit dat de aanspraken van Consument bij Verzekeraar ooit zijn ingekocht op basis van een rekenrente van 3 respectievelijk 4%, terwijl het door de Nederlandsche Bank voorgeschreven percentage voor 2016 is vastgesteld op 1,629%. In dat opzicht stond het Verzekeraar niet vrij om anders te handelen.

4.6 Uit de hierboven geciteerde bepaling volgt voorts dat Verzekeraar gehouden was om de voormalige werkgever van Consument te vragen of de bereidheid bestond om een aan-vullende bijdrage, zijnde het verrekenverschil, te betalen. De wetgever heeft geen aanleiding gezien om de bepaling op te nemen dat de deelnemer hieraan voorafgaand geïnformeerd zou moeten worden. Ook in dat opzicht kan Verzekeraar derhalve geen verwijt worden gemaakt.

4.7 De Commissie is dan ook van oordeel dat Verzekeraar zorgvuldig heeft gehandeld en dat, gezien de weigering van de voormalig werkgever van Consument om de benodigde koop-som voor zijn rekening te nemen, er geen gronden aanwezig zijn om de waardeoverdracht doorgang te laten vinden.

4.8 De slotsom is derhalve dat de vordering van Consument zal worden afgewezen.
5. Beslissing

De Commissie wijst de vordering af.

In artikel 5 van het Reglement van de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening is bepaald in welke gevallen beroep openstaat van beslissingen van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening bij de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening. Daarbij geldt een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak. Op de website van Kifid vindt u praktische informatie over het instellen van beroep. Zie hiervoor www.kifid.nl/consumenten/hoe-wordt-uw-klacht-behandeld

U kunt, binnen twee weken na de verzenddatum van deze uitspraak, bij de Voorzitter van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening schriftelijk een verzoek indienen tot herstel van kennelijke vergissingen in de uitspraak. U moet daarbij met name denken aan correctie van reken- of schrijffouten en verbetering van namen en data. De volledige procedure met de termijnen die daarbij in acht moeten worden genomen staat beschreven in artikel 46 van het Reglement.

Bekijk de volledige uitspraak