Mijn Kifid

Uitspraak 2019-073

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2019-073
(
mr. dr. S.O.H. Bakkerus, voorzitter, mr. B.F. Keulen en mr. C.E. Polak, leden en
mr. I.M.L. Venker, secretaris)

 

Klacht ontvangen op        : 17 juli 2017

Ingediend door               : Consument

Tegen                            : AEGON Schadeverzekering N.V., gevestigd te ‘s-Gravenhage, verder te noemen

Verzekeraar

Datum uitspraak             : 29 januari 2019

Aard uitspraak                : Niet-bindend advies

 

Samenvatting

 

Inboedel- en opstalverzekering. Fraude bij geclaimde inbraakschade. Verzekeraar heeft bij het beoordelen van de claim een groot aantal onregelmatigheden vastgesteld en het standpunt ingenomen dat Consument Verzekeraar opzettelijk heeft misleid. De Commissie oordeelt dat Consument Verzekeraar over het geclaimde contante geld en de opstalschade opzettelijk heeft misleid. De afwijzing van de claim was daarom terecht en ook de registratie van de persoons-gegevens van Consument in het EVR en het Incidentenregister mag worden gehandhaafd. Consument dient de onderzoekskosten aan Verzekeraar te vergoeden. Vordering afgewezen.

 

  • Procesverloop

 

 

De Commissie beslist met inachtneming van haar Reglement en op basis van de volgende stukken en de daarbij behorende bijlagen:

 

  • het door Consument digitaal ingediende klachtformulier;
  • het verweerschrift van Verzekeraar;
  • de repliek van Consument;
  • de dupliek van Verzekeraar;
  • aanvullende reactie van Consument na de zitting, van 6 juni 2018;
  • aanvullende reactie van Verzekeraar na de zitting, van 26 juni 2018.

 

De Commissie stelt vast dat Consument heeft gekozen voor een niet-bindend advies. De uitspraak is daardoor niet-bindend.

 

Partijen zijn opgeroepen voor een hoorzitting op 30 mei 2018 en zijn aldaar verschenen.

 

  • Feiten

 

De Commissie gaat uit van de volgende feiten.

2.1     Consument heeft bij Verzekeraar een inboedel- en opstalverzekering met ingangsdatum
27 januari 2015. Op die verzekering zijn de Polisvoorwaarden Algemeen (hierna: de Polisvoorwaarden) van toepassing.

 

2.2     Bij terugkomst van haar vakantie op 3 november 2015 heeft Consument geconstateerd dat was ingebroken in haar woning. Op 13 november 2015 heeft zij aangifte gedaan bij de politie van diefstal uit haar woning en is hiervan proces-verbaal opgemaakt. In de bijlage bij het proces-verbaal is vermeld welke goederen zijn weggenomen en wat de schade is aan de woning als gevolg van de diefstal en inbraak. Daarin staat onder meer:

 

“Categorie omschrijving              : Geld

Object                                        : Nederlands

Aantal/eenheid                           : 3 Stuks

Land                                          : Nederland

Waarde                                     : EUR 3550.00

Bijzonderheden                          : 32,00,00 euro + 2 x spaarpot kinderen circa 350,– euro”

 

    1. Consument heeft de inbraakschade geclaimd bij Verzekeraar, die een onderzoeksbureau heeft ingeschakeld voor een expertise. Tijdens dit onderzoek heeft het Onderzoeksbureau onregelmatigheden in de claim van Consument geconstateerd. Verzekeraar heeft het Onderzoeksbureau daarom onderzoek laten doen naar de toedracht en omvang van de diefstalschade. Tijdens dit onderzoek heeft Verzekeraar het Onderzoeksbureau ook een eerdere claim van Consument laten onderzoeken die zag op waterschade door een lekkende afvoer in de badkamer van haar woning.

 

In het Eindverslag van onderzoek van het Onderzoeksbureau van 2 juni 2016 staat dat Consument ter onderbouwing van haar claim diverse documenten heeft overgelegd en dat onderzoek is gedaan naar de authenticiteit van deze documenten. De expert heeft bij de facturen van de geclaimde [laptop], [smartphone], de [land van herkomst] jurken, de televisie en het herstel van de braakschade aan de voordeur van de woning en het herstel van waterschade onregelmatigheden vastgesteld. Over de claim van het contant geld en de kosten van herstel van de schade aan de opstal, staat in het rapport:

 

Contanten

Verzekerde claimt een bedrag van EUR 3.550,00 aan contanten en verklaarde deze contanten te hebben verkregen uit de verkoop van een auto. Een onderbouwing voor dit geclaimde bedrag heeft verzekerde niet overgelegd.

 

(…)

Herstel schade aan opstal

Verzekerde heeft voor de door de dader(s) veroorzaakte schade aan de opstal een offerte van [Bedrijf X] overgelegd. Deze offerte is gedateerd 29 februari 2016 en heeft een offertenummer [nr.1], tot een totaalbedrag van EUR 3.315,56 inclusief btw.

Door de schade-expert werd geconstateerd dat niet alle op de offerte vermelde werkzaamheden betrekking hadden of het gevolg konden zijn van de geclaimde inbraak. Wij hebben contact opgenomen met [Bedrijf X]. Hij verklaarde dat hij twee offerten voor verzekerde moest maken. In eerste instantie had hij de door hem geconstateerde herstelkosten van de schade geoffreerd en hij moest op verzoek van verzekerde extra werkzaamheden in zijn offerte opnemen. (…) Op ons verzoek heeft [Bedrijf X] ook de eerst opgemaakte offerte aan ons toegezonden.
Deze offerte, nummer [nr.2], is ook gedateerd 29 februari 2016, maar sluit op een totaal bedrag voor herstel op EUR 2.164,66 inclusief btw; een verschil van EUR 1.148,90 inclusief btw.

Verzekerde heeft nog enkele facturen overgelegd, maar gelet op vorenstaande bevindingen hebben wij hier geen nader onderzoek naar gedaan.”

 

    1. In zijn brief van 1 september 2016 heeft Verzekeraar Consument bericht:

 

“Vast is komen te staan dat u op bepaalde punten leugenachtige verklaringen heeft afgegeven. Daarnaast is er met elke factuur wel wat aan de hand en valt dit niet te verifiëren omdat het bedrijf niet meer bestaat of omdat men weigert mee te werken. U lijkt met vrijwel alle partijen meer dan een zakelijke relatie te hebben en het lijkt erop alsof u meerdere partijen zover heeft gekregen mee te werken aan uw praktijken.

 

De verklaringen die u geeft zijn zeer opmerkelijk en ongeloofwaardig. Omdat onomstotelijk vast staat dat u in elk geval met betrekking tot de factuur van [Stichting X] onwaarheden heeft verkondigd en er wat betreft de inbraakclaim zoveel onregelmatigheden zijn aangetroffen zonder dat u met en plausibele verklaring (ondanks herhaalde verzoeken) komt heb ik het standpunt ingenomen dat u ons opzettelijk misleid heeft. Er bestaat daarom geen recht op uitkering.”

 

Verzekeraar heeft Consument in die brief ook meegedeeld dat de opstal- en inboedelverzekering zijn opgezegd, de onderzoekskosten van € 3.829,63 worden teruggevorderd, de persoonsgegevens van Consument voor de duur van acht jaar in het Extern Verwijzingsregister (hierna: EVR) en het Incidentenregister worden opgenomen en dat zij de incidentenregistratie heeft gemeld bij het Centrum Bestrijding Verzekeringscriminaliteit (hierna: CBV).

 

    1. Consument kan zich niet verenigen met het door Verzekeraar ingenomen standpunt en heeft een klacht ingediend bij Kifid.

 

    1. Voor beoordeling van de registratie van de persoonsgegevens van Consument in het Incidentenregister en het daaraan gekoppelde EVR is het Protocol Incidentenwaarschuwingssysteem Financiële Instellingen van 23 oktober 2013 (hierna ’het Protocol’) van belang. Ook van belang is de Wet bescherming persoonsgegevens (hierna ‘Wbp’) (een kopie van de relevante artikelen uit deze regelgeving is als bijlage bij deze uitspraak gevoegd).

 

  • Vordering, klacht en verweer

 

 

Vordering Consument

    1. Consument vordert uitkering van de geleden inbraakschade met de wettelijke rente vanaf
      17 november 2015, herstel van de verzekeringsovereenkomst en doorhaling van de registratie van haar persoonsgegevens. Consument vordert ook dat zij de onderzoekskosten niet hoeft te betalen.

 

Grondslagen en argumenten daarvoor

    1. Ter onderbouwing van haar standpunt voert Consument de volgende argumenten aan:
    • Consument heeft aan alle verzoeken van de experts gehoor gegeven en haar medewerking verleend. Doordat diverse experts bij het onderzoek betrokken zijn geweest, is evenwel onderlinge irritatie ontstaan.
  • Zowel de waterschade als de diefstalschade hebben zich daadwerkelijk voorgedaan, dit wordt door Verzekeraar ook niet betwist. Verzekeraar heeft de schade vastgesteld en Consument een aanbod gedaan voor het afwikkelen van de schade. Daardoor heeft Verzekeraar bij Consument het vertrouwen gewekt dat de geleden schade zou worden vergoed.

 

  • Na de eerste expert is om onduidelijke redenen een tweede expert ingeschakeld. Consument heeft aan het verzoek om bij de betrokken verkopers en bedrijven nieuwe facturen op te vragen voldaan. Het rapport dat is opgemaakt is suggestief en berust op onjuistheden. De conclusie dat Consument heeft gefraudeerd volgt niet uit het dossier en is door Verzekeraar onvoldoende onderbouwd. Consument heeft naar aanleiding van het rapport op de verschillende schadeposten de volgende toelichting gegeven.
  • Factuur [Laptop]: Verkopers zijn vrij in het prijzen van hun producten. Het kan Consument niet worden verweten dat de laptop kennelijk € 200,00 onder de gebruikelijke marktprijs is gekocht.
  • Factuur [Smartphone]: Consument heeft ten tijde van het onderzoek een verklaring gegeven waarom de [Smartphone] nog in de doos zat. Zij heeft deze van haar man cadeau gekregen, maar ze had een nog werkende telefoon. Ze heeft de [Smartphone] daarom bewaard in de originele doos. Indien juist is dat de verkoper een fout heeft gemaakt met de btw, kan dit Consument niet worden verweten. Nadat de expert haar hierop wees is zij naar de winkel teruggegaan en heeft zij een nieuwe factuur en geld teruggekregen.
  • Factuur televisie: Het rapport geeft de feiten hierover niet juist weer. De televisie zit niet al jaren in een doos. De televisie is gekocht voor de kinderen en daarvoor ook gebruikt. Na de verhuizing is de televisie echter niet meer geïnstalleerd. Ten aanzien van de financiering is het standpunt van Verzekeraar onbegrijpelijk.
    Consument heeft de bon, de financieringsovereenkomst en het e-mailbericht dat Consument niet langer in de administratie van PrimeLine voorkomt, overgelegd.
  • Contant geld: Consument heeft onderbouwd hoeveel contant geld is gestolen. Het ging om € 350,00 spaargeld van haar zoon en het bedrag van € 3.200,00 dat afkomstig was van de verkoop van de [auto]. Hiervoor heeft Consument de advertentie van de auto op marktplaats, een uittreksel van de RDW waaruit blijkt voor welke periode de auto op naam van Consument stond en de brief van Univé over beëindiging van de autoverzekering overgelegd. Consument heeft de naam van de koper van de auto kunnen achterhalen.
  • Factuur [Land van Herkomst] jurken: Consument heeft van Verzekeraar begrepen dat zij facturen van de gestolen zaken diende te overleggen en heeft zich tot de verkoper gewend met het verzoek deze aan te leveren.

    Consument heeft niet gevraagd om bonnen te wijzigen, zij heeft de van de verkoper ontvangen stukken aan de expert overgelegd. Consument is niet verantwoordelijk voor eventuele fouten die de verkoper heeft gemaakt.

  • Braakschade: het contact met De Landelijke Slotenservice is via de politie gelegd. Consument treft geen verwijt van de omstandigheid dat dit bedrijf het niet nauw neemt met de administratie en niet betrouwbaar is. De factuur is opgevraagd door Consument en doorgezonden aan de expert.
  • Herstel opstalschade: uit de offertes volgt dat sprake is van twee offertes van twee verschillende data. De tweede offerte is opgemaakt omdat de eerste niet volledig was, niet alle beschadigde elementen stonden op de eerste offerte. Consument en de aannemer hebben hierover naar waarheid verklaard.
  • Herstel badkamer: Consument heeft de heer Y via het werk van haar echtgenoot ingeschakeld voor het herstel van de badkamer. Hij doet kennelijk zaken op naam van een stichting en de indruk bestaat dat hij geen btw in rekening wenst te brengen. Deze rommelige administratie kan niet aan Consument worden verweten.

 

Verweer Verzekeraar

    1. Verzekeraar heeft de stellingen van Consument gemotiveerd weersproken. Voor zover nodig zal de Commissie bij de beoordeling daarop ingaan.

 

  • Beoordeling

 

 

    1. Het gaat erom of Consument recht heeft op uitkering onder de verzekering voor de door haar geclaimde inbraakschade en of Verzekeraar Consument mocht registeren en de onderzoekskosten op haar mag verhalen. Ter zitting heeft Consument verklaard dat zij berust in de opzegging van de verzekeringen. De Commissie zal dit aspect daarom in de beoordeling buiten beschouwing laten.
    2. Verzekeraar heeft geweigerd dekking te verlenen, omdat het recht van Consument op uitkering onder de verzekering is vervallen. Consument heeft Verzekeraar een onjuiste voorstelling van zaken gegeven met het opzet hem te misleiden.

 

Opzet tot misleiding

    1. Voorop staat dat Verzekeraar moet stellen en zo nodig bewijzen dat Consument opzettelijk een onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven. De Commissie is van oordeel dat Verzekeraar daarin is geslaagd. Hieronder licht de Commissie toe waarover Consument onwaar heeft verklaard.

 

    1. Consument heeft onderling afwijkende verklaringen gegeven over de hoogte van het volgens haar gestolen contante geld.

 

  1. Tegenover de politie heeft Consument verklaard dat € 3.550 contant geld is gestolen en dat het ging om een bedrag van € 3.200 en een bedrag van € 350 uit de spaarpot van de kinderen.
  2. In het expertiserapport van het Onderzoeksbureau staat dat Consument heeft verklaard dat zij het bedrag van € 3.550 heeft verkregen van de verkoop van haar auto.
  3. Op de zitting heeft Consument verklaard dat zij voor de verkoop van de auto een bedrag van € 2.150 contant heeft ontvangen en dat zij het vrijwaringsbewijs is kwijtgeraakt.

 

    1. Consument noemt dus op verschillende momenten een andere verkoopprijs. Dat maakt haar verklaring over de hoogte van het gestolen bedrag aan contant geld ongeloofwaardig. Dit wordt nog versterkt doordat de advertentie van Marktplaats die Consument na de zitting heeft overgelegd. Daaruit blijkt dat zij de auto in de maanden september en oktober te koop heeft aangeboden voor een vraagprijs van € 1.800 met daarbij de mededeling “Let op prijs verlaagd!!!!!!”. De vraagprijs van de auto op Marktplaats is aanzienlijk lager dan het bedrag dat Consument stelt als koopprijs te hebben ontvangen. Consument heeft op geen enkele wijze verduidelijkt waarom zij een veel hogere prijs voor haar auto heeft gekregen dan de – verlaagde – vraagprijs. De Commissie is daarom van oordeel dat Consument een onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven over de vordering van het contante geld met het opzet Verzekeraar te misleiden en te bewegen tot een uitkering waarop zij geen recht heeft. Hieraan doet niet af dat op basis van de stukken wel kan worden aangenomen dat het kenteken van de [merk auto] tot 12 oktober 2015 op naam van Consument stond.

 

    1. Consument heeft verder kosten van herstel van de opstalschade geclaimd. Als bewijs van die claim heeft Consument het Onderzoeksbureau een offerte van een aannemer van
      29 februari 2016 toegestuurd met een totaalbedrag van € 3.313,56. Partijen zijn het er inmiddels over eens dat de aannemer Consument al eerder een offerte had toegestuurd voor een totaalbedrag van € 2.279,04. Consument heeft verklaard dat de tweede offerte op haar verzoek is opgemaakt omdat in de eerste offerte niet alle beschadigingen waren meegenomen. De Commissie heeft vastgesteld dat op de tweede offerte één post is toegevoegd en dat de bedragen bij enkele andere posten zijn verhoogd. De verklaring van Consument, dat in de tweede offerte enkele posten zijn toegevoegd, verklaart niet waarom in die offerte ook hogere bedragen zijn opgenomen bij posten die in de eerste offerte stonden met een lager bedrag.
      De Commissie concludeert op basis van de door Consument ingediende offerte van
      29 februari 2016 dat zij het opzet heeft gehad een hogere vergoeding te claimen dan waarop zij recht had.

 

    1. Verzekeraar heeft ten aanzien van de facturen van de door Consument als gestolen opgegeven goederen en de door Consument ter onderbouwing van haar vordering overgelegde bescheiden onregelmatigheden vastgesteld. Ook ten aanzien van de waterschade, die Verzekeraar naar aanleiding van de inbraakschade nader heeft onderzocht, heeft Verzekeraar onregelmatigheden en onjuistheden vastgesteld. Maar voor het aannemen van opzettelijke misleiding is niet voldoende dat alleen sprake is van onregelmatigheden in een claim. De Commissie verwerpt deze onderbouwing van Verzekeraar dan ook.

 

    1. De Commissie concludeert dat Consument over het contante geld en over de opstalschade Verzekeraar opzettelijk heeft misleid. Verzekeraar heeft daarom met een beroep op artikel 7:941 lid 5 Burgerlijk Wetboek (BW) de gehele uitkering mogen afwijzen.

 

Registratie persoonsgegevens

    1. Vervolgens is het de vraag of Verzekeraar de persoonsgegevens van Consument in het Incidentenregister en het daaraan gekoppelde EVR mocht opnemen. Omdat opname van persoonsgegevens in deze registers – en met name het EVR – voor Consument ernstige gevolgen kan hebben moeten zware eisen worden gesteld aan de grond(en) van Verzekeraar voor opname van de persoonsgegevens van Consument. (Zie o.a. Hof Arnhem-Leeuwarden
      26 januari 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:494, r.o. 4.3 en GC Kifid 2017-717 onder 4.2). De opname van persoonsgegevens in het Incidentenregister en het EVR is alleen gerechtvaardigd als dat gebeurd is in overeenstemming met de daarvoor geldende regels (waaronder het Protocol) en als de vastgestelde gedragingen een zwaardere verdenking dan een redelijk vermoeden van schuld opleveren (zie HR 29 mei 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH4720, r.o. 4.4.) Bovendien moet worden beoordeeld of op grond van deze gedragingen het opnemen in het Incidentenregister en het EVR gerechtvaardigd was en of de duur daarvan past bij de ernst van de gedragingen. De verzekeraar moet bij de registratie van persoonsgegevens in het EVR een proportionaliteitsafweging maken en bij de beoordeling van de vraag of hij gegevens in het EVR registreert, en zo ja, voor welke duur, ook de belangen van de Consument meewegen (vergelijk GC Kifid 5 juli 2016, 2016-302, onder 4.9). De Consument die verwijdering van een registratie wenst, zal moeten onderbouwen op grond waarvan hij te zwaar wordt geraakt in zijn belangen en waarom zijn belang zwaarder moet wegen dan het belang van registratie.
    2. In dit geval staat vast dat Consument over in ieder geval het contant geld en de herstelkosten van de opstal een onware opgave heeft gedaan met het doel een hogere uitkering van Verzekeraar te krijgen dan waarop zij recht had. Verzekeraar heeft gemotiveerd aangevoerd dat daarom het belang van de financiële sector bij registratie zwaarder weegt dan het belang van Consument bij het niet-registreren van haar persoonsgegevens. Verzekeraar heeft bij de duur van de registratie onder meer mee laten wegen dat Consument heeft volhard in de claim, geen berouw heeft getoond en blijk heeft gegeven van een kans op herhaling. Verzekeraar heeft daarom geen aanleiding gezien de duur van de registratie te verkorten. Dat het voor Consument gedurende de registratie onmogelijk is om zich elders te verzekeren tegen ‘normale’ premies maakt de registratie en de duur daarvan – gelet op de gerechtvaardigde belangen van de financiële sector – niet disproportioneel. Gelet op de gebleken omstandigheden van dit geval acht de Commissie de registratie en de door Verzekeraar gehanteerde termijn evenwel gerechtvaardigd.

 

Registratie Incidentenregister en melding Centrum Bestrijding Verzekeringscriminaliteit

    1. Gelet op het bovenstaande dient ook de registratie in het Incidentenregister te worden gehandhaafd. Het EVR is gekoppeld aan het Incidentenregister (artikel 5.1.1 van het Protocol). Dit brengt mee dat zolang registratie in het EVR terecht en proportioneel is, de gegevens ook in het Incidentenregister blijven staan.

 

    1. Op grond van artikel 4.2.3 van het Protocol worden de gegevens in het Incidentenregister uitgewisseld met functionarissen werkzaam bij de daartoe ingerichte coördinatiefuncties van het Verbond van Verzekeraars, te weten het fraudeloket. Dit is het Centrum Bestrijding Verzekeringscriminaliteit. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen dient de melding van de incidentenregistratie aan het CBV te worden gehandhaafd.

 

Onderzoekskosten

    1. Verzekeraar heeft de door hem gemaakte onderzoekskosten van € 3.829,63 van Consument teruggevorderd. De door Consument gegeven onjuiste voorstelling van zaken is een wanprestatie ex artikel 6:74 BW. Dat staat ook in de uitspraak van de Geschillencommissie Kifid nr. 2016-368. Consument moet daarom de schade vergoeden die Verzekeraar door de wanprestatie van Consument heeft geleden. De Commissie beschouwt de onderzoekskosten als redelijke kosten ter vaststelling van de aansprakelijkheid en de schade, welke kosten Consument moet vergoeden. Zie artikel 6:96 lid 2 sub b BW en de uitspraak van de Geschillencommissie Kifid 2010-139. Ook de vordering van Consument tot kwijtschelding van de onderzoekskosten komt derhalve niet voor toewijzing in aanmerking.

 

  • Beslissing

 

 

De Commissie wijst de vordering af.

 

De uitspraak heeft de vorm van een niet-bindend advies. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open bij de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening. U kunt de zaak nog wel aan de rechter voorleggen.

 

U kunt, binnen twee weken na de verzenddatum van deze uitspraak, bij de Voorzitter van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening schriftelijk een verzoek indienen tot herstel van kennelijke vergissingen in de uitspraak. U moet daarbij met name denken aan correctie van reken- of schrijffouten en verbetering van namen en data. De volledige procedure met de termijnen die daarbij in acht moeten worden genomen staat beschreven in artikel 40 van het Reglement.

 

 

 

Bijlage

 

Relevante artikelen uit het Protocol Incidentenwaarschuwingssysteem Financiële Instellingen van
23 oktober 2013

In het toepasselijke Protocol Incidentenwaarschuwingssysteem Financiële Instellingen van 23 oktober 2013 zijn de volgende relevante bepalingen opgenomen:

 

  1. Begripsbepalingen

In dit protocol wordt verstaan onder:

Incident: een gebeurtenis die als gevolg heeft, zou kunnen hebben of heeft gehad dat de belangen, integriteit of veiligheid van de cliënten of medewerkers van een Financiële Instelling, de Financiële Instelling zelf of de financiële sector als geheel in het geding zijn of kunnen zijn, zoals het falsificeren van nota’s, identiteitsfraude, skimming, verduistering in dienstbetrekking, phishing en opzettelijke misleiding.

 

3.1 Incidentenregister en Extern Verwijzingsregister

3.1.1 Iedere Deelnemer heeft een Incidentenregister, waarin door de betreffende Deelnemer gegevens van (rechts)personen worden vastgelegd ten behoeve van het in artikel 4.1.1 Protocol genoemde doel, naar aanleiding van of betrekking hebbend op een (mogelijk) Incident. (…)

3.1.2 Aan het Incidentenregister is een Extern Verwijzingsregister gekoppeld. (…)

4 Incidentenregister

4.1 Doel Incidentenregister

4.1.1 Met het oog op het kunnen deelnemen aan het Waarschuwingssysteem is iedere Deelnemer gehouden de volgende doelstelling voor het vastleggen van gegevens in het Incidentenregister te hanteren:

“Het geheel aan verwerkingen ten aanzien van het Incidentenregister heeft tot doel het ondersteunen van activiteiten gericht op het waarborgen van de veiligheid en de integriteit van de financiële sector, daaronder mede begrepen (het geheel van) activiteiten die gericht zijn:

– op het onderkennen, voorkomen, onderzoeken en bestrijden van gedragingen die kunnen leiden tot benadeling van de branche waar de financiële instelling deel van uitmaakt, van de economische eenheid (groep) waartoe de financiële instelling behoort, van de financiële instelling zelf, alsmede van haar cliënten en medewerkers;

– op het onderkennen, voorkomen, onderzoeken en bestrijden van oneigenlijk gebruik van producten, diensten en voorzieningen en/of (pogingen) tot strafbare of laakbare gedragingen en/of overtreding van (wettelijke) voorschriften, gericht tegen de branche waar de financiële instelling deel van uitmaakt, de economische eenheid (groep) waartoe de financiële instelling behoort, de financiële instelling zelf, alsmede haar cliënten en medewerkers;

– op het gebruik van en de deelname aan waarschuwingssystemen.”

 

4.2 Toegang tot het Incidentenregister

(…)

4.2.3 De gegevens uit het Incidentenregister van de Deelnemer mogen tevens worden uitgewisseld met functionarissen werkzaam bij de daartoe ingerichte, coördinatiefuncties van de NVB, Verbond, VFN, ZN, FOV en SFH (de fraudeloketten).

(…)

 

4.3 Verwijdering van gegevens uit het Incidentenregister

(…)

4.3.2 Verwijdering van gegevens uit het Incidentenregister moet plaatsvinden uiterlijk 8 jaar na opname van het betreffende gegeven in het Incidentenregister, tenzij zich ten aanzien van de betreffende (rechts)persoon een nieuwe aanleiding heeft voorgedaan die opnamen in het Incidentenregister rechtvaardigt.

 

5 Extern Verwijzingsregister

(…)

5.2 Vastlegging van gegevens in het Extern Verwijzingsregister

5.2.1 De Deelnemer dient de Verwijzingsgegevens van (rechts)personen die aan de hierna onder a en b vermelde criteria voldoen en na toepassing van het onder c genoemde proportionaliteitsbeginsel op te nemen in het Extern Verwijzingsregister.
a) De gedraging(en) van de (rechts)persoon vormden, vormen of kunnen een bedreiging vormen voor (I) de (financiële) belangen van cliënten en/of medewerkers van een Financiële instelling, alsmede de (Organisatie van de) Financiële instelling(en) zelf of (II) de continuïteit en/of de integriteit van de financiële sector.

  1. b) In voldoende mate staat vast dat de betreffende (rechts)persoon betrokken is bij de onder a bedoelde gedraging(en). Deze vaststelling betekent dat van strafbare feiten in principe aangifte of klachten wordt gedaan bij een opsporingsambtenaar.
  2. c) Het proportionaliteitsbeginsel wordt in acht genomen. Dit houdt in dat Veiligheidszaken vaststelt, dat het belang van opname in het Externe Verwijzingsregister prevaleert boven de mogelijk nadelige gevolgen voor de Betrokkene als gevolg van opname van zijn Persoonsgegevens in het Extern Verwijzingsregister.

 

5.3 Verwijdering van gegevens uit het Extern Verwijzingsregister

(…)

5.3.2 Verwijdering van Verwijzingsgegevens uit het Extern Verwijzingsregister moet plaatsvinden uiterlijk 8 jaar na opname van het betreffende gegeven in het Incidentenregister, tenzij zich ten aanzien van de betreffende (rechts)persoon een nieuwe aanleiding heeft voorgedaan en opname in het Extern Verwijzingsregister conform artikel 5.2.1 Protocol heeft plaatsgevonden.

Bekijk de volledige uitspraak