Mijn Kifid

Uitspraak 2019-081 (Bindend)

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2019-081
(mr. dr. S.O.H. Bakkerus, voorzitter en mr. J.E.M. Sünnen, secretaris)

     

Klacht ontvangen op        : 23 april 2018

Ingediend door               : Consument

Tegen                            : Nationale-Nederlanden Levensverzekering Maatschappij N.V, gevestigd te Rotterdam,

h.o.d.n. OHRA Levensverzekeringen, hierna te noemen: Verzekeraar

Datum uitspraak             : 1 februari 2019

Aard uitspraak                : Bindend advies

Samenvatting

 

Consument vordert van Verzekeraar de laatste uitkering van zijn afgelopen lijfrenteverzekering. Onduidelijk is of hij alle 120 betalingen heeft ontvangen nu hij voor het aflopen van zijn verzekering een laatste betaling heeft ontvangen. Dit terwijl op het polisblad is vermeld dat Consument de lijfrenteuitkering ontvangt één maand na de opeisbaarheid ervan. Verzekeraar heeft gemotiveerd betwist dat Consument alle 120 lijfrenteuitkeringen heeft ontvangen, door het overhandigen van de jaarafschriften en een beroep te doen op artikel 6:39 BW. In dit artikel is opgenomen dat een betaling die een maand na de opeisbaarheid  moet plaatsvinden ook eerder kan en mag worden betaald. Nu de Verzekeraar de vordering van Consument gemotiveerd heeft betwist, is het aan Consument om aan te tonen dat de jaaroverzichten niet kloppen met de werkelijke betalingen. Consument heeft dit bewijs niet overhandigd. De vordering van Consument is ongegrond.

 

  • Inleiding

 

 

    1. Consument heeft in 2008 een direct ingaande lijfrente verzekering afgesloten bij Verzekeraar met als ingangsdatum 11 maart 2008 en als einddatum 11 maart 2018. Volgens het polisblad betaalt Verzekeraar tijdens de looptijd per maand achteraf een bedrag van € 1.402,41 aan Consument, voor het eerst op 11 april 2008.
    2. Verzekeraar heeft Consument voor het laatst in februari 2018 een termijnbetaling gedaan. Consument vindt dit niet juist en stelt dat Verzekeraar hem nog één termijn verschuldigd is. Volgens Consument hoort hij volgens de polis de laatste lijfrente op 11 maart 2018 te ontvangen. Nu Consument een laatste betaling heeft ontvangen in februari 2018 is voor hem onduidelijk of hij alle termijnen heeft ontvangen waar hij recht op heeft.
    3. Dat de maandtermijnen volgens het polisblad achteraf worden betaald, staat er volgens Verzekeraar niet aan in de weg dat hij die termijnen eerder kan betalen. Verzekeraar hanteert voor alle lijfrenteverplichtingen een uitkeringsdatum van de eerste van de maand. Verzekeraar heeft de laatste uitkeringstermijn over de periode van 11 februari 2018 tot
      11 maart 2018 op 19 februari 2018 aan Consument overgemaakt.

 

      1. De Commissie heeft de zaak op de zitting op stukken van 15 november 2018 behandeld. Bij deze zitting waren partijen niet aanwezig. Daarna heeft Commissie Verzekeraar verzocht een accountantsverklaring toe te voegen waaruit blijkt hoeveel betalingen aan Consument zijn verricht tijdens de looptijd van de verzekering. Dit document heeft Verzekeraar niet kunnen overhandigen, wel heeft Verzekeraar extra jaaroverzichten overlegd.
  • Beoordeling

 

    1. De Commissie is de vraag voorgelegd of Consument recht heeft op een laatste betaling van €1.402,41. De Commissie beantwoordt deze vraag ontkennend en legt hieronder uit waarom.

Heeft Verzekeraar de laatste termijn van de lijfrente betaald?

    1. Verzekeraar stelt dat hij ook de laatste termijnbetaling aan Consument heeft voldaan en hij zijn verplichtingen uit de direct ingaande lijfrente verzekering is nagekomen. Consument heeft betwist dat hij de laatste termijnbetaling heeft ontvangen. Daarom is het aan Verzekeraar te bewijzen dat hij die termijnbetaling heeft verricht.

 

2.3  Ter onderbouwing heeft Verzekeraar verschillende jaaroverzichten overgelegd. In de jaaroverzichten staat dat Verzekeraar in 2008 aan Consument 10 termijnbetalingen van €1.402,41 heeft uitgekeerd, in 2009 tot en met 2017 12 termijnenbetalingen per jaar en in 2018 twee termijnbetalingen. De Commissie is van oordeel dat de Verzekeraar hiermee voldoende bewijs heeft geleverd dat hij over de periode van 10 jaar 120 termijnbetalingen aan Consument heeft uitgekeerd. En dat is waar Consument op grond van de direct ingaande lijfrente verzekering recht had.

    1. Aan dit oordeel doet niet af dat op het polisblad staat: ‘de direct ingaande lijfrente termijnen: €1.402,41 per maand achteraf, voor het eerst op 11-04-2008’. Verzekeraar moest de termijnbetalingen dus achteraf aan Consument betalen. De Commissie begrijpt dit zo dat elke termijnbetaling pas achteraf opeisbaar was. Dan kon Consument aanspraak op betaling maken. Maar Verzekeraar mocht termijnbetalingen wel eerder uitkeren. Dit is ook in artikel 6:39 lid 1 en 2 van het Burgerlijk Wetboek terug te vinden (zie de inhoud van dit artikel in de bijlage bij deze uitspraak). Uit de jaaroverzichten blijkt dat Verzekeraar dit ook heeft gedaan.

 

    1. Consument heeft een overzicht van ontvangstmomenten van bedragen afkomstig van – naar de Commissie aanneemt – zijn bank overgelegd. Hieruit blijkt dat Consument iedere maand op of omstreeks de 23e van de maand een bedrag ontving. Nog daargelaten dat het om een ander bedrag dan de overeengekomen termijnbetaling ging (€ 1.068), blijkt uit dit overzicht niet welke termijnbetaling het betrof. Dus ook aan die dagafschriften kan geen bewijs in het voordeel van Consument worden ontleend.

 

2.5  De Commissie concludeert dat Verzekeraar zijn betalingsverplichting uit de direct ingaande lijfrente verzekering is nagekomen.

  • Beslissing

 

 

De Commissie wijst de vordering van Consument af.

De procedure bij de Commissie heeft plaatsgevonden met inachtneming van de regels van het Reglement.
De Commissie heeft haar beoordeling gebaseerd op de door partijen aan Kifid toegestuurde documenten inclusief alle bijlagen: het klachtenformulier, het verweerschrift, de repliek van Consument en de dupliek van Verzekeraar.

 

Bindend advies: In artikel 5 van het Reglement van de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening is bepaald in welke gevallen beroep openstaat van bindende beslissingen van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening bij de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening. Daarbij geldt een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak. Op de website van Kifid vindt u praktische informatie over het instellen van beroep. Zie hiervoor www.kifid.nl/in-beroep-gaan-bij-kifid.

 

U kunt, binnen twee weken na de verzenddatum van deze uitspraak, bij de Voorzitter van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening schriftelijk een verzoek indienen tot herstel van kennelijke vergissingen in de uitspraak. U moet daarbij met name denken aan correctie van reken- of schrijffouten en verbetering van namen en data. De volledige procedure met de termijnen die daarbij in acht moeten worden genomen staat beschreven in artikel 40 van het Reglement.

 

 

 

 

Bijlage 1

 

Artikel 6:39 Burgerlijk Wetboek

  1. Is wel een tijd voor de nakoming bepaald, dan wordt vermoed dat dit slechts belet dat eerdere nakoming wordt gevorderd.
  2. Betaling vóór de vervaldag geldt niet als onverschuldigd
Bekijk de volledige uitspraak