Mijn Kifid

Uitspraak 2019-126

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2019-126
(prof. mr. M.L. Hendrikse, voorzitter en mr. A.C. de Bie, secretaris)

Klacht ontvangen op : 27 oktober 2017
Ingediend door : Consument
Tegen : DEFAM B.V., gevestigd te Bunnik, verder te noemen de Bank
Datum uitspraak : 18 februari 2019
Aard uitspraak : Niet Bindend advies

Samenvatting

Klacht ongegrond. Consument heeft niet aan zijn stelplicht voldaan.

1. Procesverloop

De Commissie beslist met inachtneming van haar Reglement en op basis van de volgende stukken:

· het door Consument ingediende klachtformulier;
· het verweerschrift van de Bank;
· de repliek van Consument;
· de dupliek van de Bank.

De Commissie stelt vast dat Consument bij e-mail van 3 januari 2019 heeft gekozen voor een
niet-bindend advies. De uitspraak is daardoor niet-bindend.

De Commissie stelt vast dat het niet nodig is de zaak mondeling te behandelen. De zaak kan daarom op grond van de stukken worden beslist.

2. Feiten

De Commissie gaat uit van de volgende feiten.

2.1 In januari 2004 heeft Consument met Direktbank N.V. een kredietovereenkomst gesloten met een kredietlimiet van € 15.000,-. De Bank is omstreeks 2009 rechthebbende geworden op de vordering op Consument.

2.2 In januari 2004 heeft Consument door tussenkomst van AFAB Geldservice B.V. (‘AFAB’) een Defam Index Garantie Plan (‘de effectenleaseovereenkomst’) met Defam Financieringen B.V., thans de Bank, afgesloten. De effectenleaseovereenkomst vermeldt een leasebedrag van €11.200,-, waarvoor certificaten werden gekocht die werden geadministreerd bij een bank. De looptijd van de effectenleaseovereenkomst bedroeg zes jaren. Deze effectenleaseovereenkomst kent een terugbetalingsgarantie van 100% van het belegde bedrag, zodat, bij onvoldoende waarde na zes jaren, er geen restschuld overblijft.

2.3 De Bank heeft Consument op 4 februari 2010 bij brief geïnformeerd over het einde en het resultaat van de effectenleaseovereenkomst. Consument kreeg niets uitgekeerd.
3. Vordering, klacht en verweer

Vordering Consument
3.1 Consument vordert € 42.500,-.

Grondslagen en argumenten daarvoor
3.2 Deze vordering steunt, kort en zakelijk weergegeven, op de volgende grondslag. De effectenleaseovereenkomst is tot stand gekomen met tussenkomst van AFAB die Consument beleggingsadvies heeft gegeven, zonder dat deze daarvoor de juiste vergunning had, terwijl de Bank hiervan op de hoogte was of kon zijn. De effectenleaseovereenkomst was bestemd voor de aflossing van de gelijktijdig gesloten kredietovereenkomst.

Verweer van de Bank
3.3 De Bank heeft de stellingen van Consument gemotiveerd weersproken. Voor zover nodig zal de Commissie bij de beoordeling daarop ingaan.

4. Beoordeling

Behandelbaarheid
4.1 Alvorens de Commissie tot een inhoudelijke beoordeling van het geschil kan komen,
dient eerst te worden beslist op het door de Bank gevoerde verweer omtrent de ontvankelijkheid van de klacht van Consument.

4.2 Kifid heeft de klacht van Consument op 27 oktober 2017 ontvangen. Dit betekent dat het reglement Geschillencommissie per 1 april 2017 van toepassing is. Voor wat betreft de termijn van het indienen van de klacht is, zo blijkt uit artikel 5 van het reglement, van doorslaggevend belang het moment dat de Bank schriftelijk haar definitieve standpunt kenbaar heeft gemaakt. Uit de stukken blijkt dat Consument op 15 juni 2017 heeft geklaagd bij de Bank, die deze op 30 juni 2017 heeft afgewezen. Op grond van artikel 5.1 van het reglement heeft Consument zijn klacht op tijd bij Kifid aanhangig gemaakt. De klacht is daarom behandelbaar.

Schending zorgplicht
4.3 De vordering van Consument is gebaseerd op de stelling dat de effectenlease-overeenkomst tot stand is gekomen door, zo begrijpt de Commissie uit de
verwijzing van Consument naar de arresten van de Hoge Raad van 2 september 2016 (ECLI:NL:HR:2016:2012 en ECLI:NL:HR:2016:2015), door tussenkomst van een cliënten-remisier die Consumenten beleggingsadvies heeft gegeven, zonder dat deze daarvoor de juiste vergunning had, terwijl de Bank hiervan op de hoogte was of kon zijn.

4.4 Kifid heeft op 27 oktober 2017 de klacht van Consument ontvangen. Consument heeft daarin zijn klacht, in iets andere bewoordingen omschreven zoals staat beschreven in punt 4.3, op geen enkele manier onderbouwd. Het enige aanknopingspunt is de stelling van Consument dat: ‘Rond 12 januari 2004 heeft tussenpersoon Afab aan [Consument] een Afab Spaarkrediet aangesmeerd zonder in zijn advisering ook maar te reppen over de kans op nul of zelfs verlies van de volledige spaarinleg (…)’.
Hierop is Consument op 30 oktober 2017 door Kifid een brief gestuurd met het verzoek om de klacht nader te omschrijven. Consument heeft hier diezelfde dag op gereageerd en verwezen naar zijn eerdere klachtomschrijving.

4.5 Ook bij repliek heeft Consument geen stukken overgelegd die het door hem gestelde wettigen. Los daarvan zien de stellingen van Consument ook niet op zijn situatie, maar
zijn algemeen van inhoud en geven onvoldoende aanwijzingen over de wijze waarop Consument ten aanzien van het sluiten van de effectenleaseovereenkomst zou zijn geadviseerd.

4.6 De Commissie is daarom van oordeel dat Consument, ondanks uitdrukkelijk verzoek hiertoe, onvoldoende handen en voeten heeft gegeven aan zijn stelling, wat betekent dat hij niet aan zijn stelplicht heeft voldaan. Gelet op de betwisting van de Bank, komt de Commissie tot de conclusie dat de klacht afgewezen dient te worden.

5. Beslissing

De Commissie wijst de vordering af.

De uitspraak heeft de vorm van een niet-bindend advies. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open bij de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening. U kunt de zaak nog wel aan de rechter voorleggen.

U kunt, binnen twee weken na de verzenddatum van deze uitspraak, bij de Voorzitter van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening schriftelijk een verzoek indienen tot herstel van kennelijke vergissingen in de uitspraak. U moet daarbij met name denken aan correctie van reken- of schrijffouten en verbetering van namen en data. De volledige procedure met de termijnen die daarbij in acht moeten worden genomen staat beschreven in artikel 40 van het Reglement.

Bekijk de volledige uitspraak