Mijn Kifid

Uitspraak 2019-157 (Bindend)

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2019-157

(mr. J. Wortel, voorzitter, mr. dr. R. Knopper, drs. L.B. Lauwaars RA, leden en
mr. A.C. de Bie, secretaris)

Klacht ontvangen op        : 27 maart 2017 en 15 mei 2017

Ingediend door               : Consument 1 en Consument 2 tezamen genoemd ‘Consumenten’

Tegen                           : Dexia Bank Nederland N.V., gevestigd te Amsterdam, verder te noemen ‘de Bank’

Datum uitspraak             : 4 maart 2019

Aard uitspraak                : Bindend advies

Samenvatting

Effectenlease. Onaanvaardbare financiële last.

  • Procesverloop
     

 

  1. De Commissie beslist met inachtneming van haar Reglement en op basis van de volgende stukken:
  • het door Consument 1 ingediende klachtformulier d.d. 26 maart 2017 en de door Consument 2 ingediende klacht d.d. 15 mei 2017;
  • de door Consumenten overgelegde aanvullende informatie d.d. 23 mei 2017;
  • het verweerschrift van de Bank d.d. 19 juni 2017;
  • de repliek van Consumenten d.d. 14 augustus 2017;
  • de dupliek van de Bank d.d. 1 september 2017;
  • de reactie van Consumenten op hetgeen in de dupliek is opgemerkt met betrekking tot het arrest van het Hof Amsterdam van 1 augustus 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:3101
    d.d. 21 september 2017.De Commissie stelt vast dat partijen hebben gekozen voor bindend advies. De Commissie is van oordeel dat het niet nodig is de zaak mondeling te behandelen. De zaak zal daarom op grond van de stukken worden beslist.De Commissie is van oordeel dat de klachten van Consument 1 en Consument 2 zich lenen voor een gezamenlijke behandeling als bedoeld in artikel 49 lid 1 van het tot 1 april 2017 geldende Reglement Ombudsman en Geschillencommissie financiële dienstverlening (Kifid) en artikel
    18 lid 1 van het vanaf 1 april 2017 geldende Reglement Geschillencommissie Kifid.
  • Feiten

     

    1. De Bank is rechtsopvolger van de vennootschap Legio Lease. In het hiernavolgende wordt met ‘de Bank’ mede op die rechtsvoorganger gedoeld.
    2. Consument 1 heeft de volgende effectenleaseovereenkomsten met de Bank gesloten:

 

  1. De Commissie gaat uit van de volgende feiten.
  1. Feestplan II (contractnummer [Nummer X]), gesloten op 29 april 1998, waarin onder meer staat:
  2. Feestplan II (contractnummer [Nummer XX]), gesloten op 19 mei 1998, waarin onder meer staat:
  3. WinstverDriedubbelaar (contractnummer [Nummer XXX]), gesloten op
    17 maart 1998, waarin onder meer staat:
  4. WinstVerDriedubbelaar (contractnummer [Nummer XXXX), gesloten op 9 juni 1999, waarin onder meer staat:

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Consument 2 heeft de volgende effectenleaseovereenkomsten met de Bank gesloten:

  1. Feestplan II (contractnummer [Nummer Y]), gesloten op 28 april 1998, waarin onder meer staat:
  2. Feestplan II (contractnummer [Nummer YY]), gesloten op 19 mei 1998, waarin onder meer staat:
  3. WinstverDriedubbelaar (contractnummer [Nummer YYY]), gesloten op
    23 maart 1998, waarin onder meer staat:
  4. WinstVerDriedubbelaar (contractnummer [Nummer YYYY), gesloten op
    9 juni 1999, waarin onder meer staat:De hierboven genoemde effectenleaseovereenkomsten i t/m viii zullen tezamen aangeduid worden als ‘de Overeenkomsten’.
    1. De Bank heeft Consument 1 omstreeks september 2000 bij brief de eindafrekening van Overeenkomst iii doen toekomen, welke een positief saldo bedroeg van € 1.579,58.
    2. De Bank heeft Consumenten omstreeks juli 2002 bij brief de eindafrekeningen van Overeenkomsten viii en iv doen toekomen. Beide Overeenkomsten hadden een negatief saldo van € 11.480,22.
    3. De Bank heeft Consument 1 omstreeks oktober 2003 bij brief de eindafrekening van Overeenkomst ii doen toekomen, welke een negatief saldo bedroeg van € 10.254,18. Op de afrekening stond daarnaast de post vervallen maar niet door Consument betaalde termijnen ad € 1.986,53.
    4. De Bank heeft Consumenten omstreeks november 2003 bij brief de eindafrekeningen van Overeenkomsten i, v, vi en vii doen toekomen.
    5. De saldo’s bedroegen voor:
  • Overeenkomst i: negatief,€ 7.246,53 (met op de afrekening ook de post vervallen maar niet door Consumenten betaalde termijnen ad € 1.529,19);
  • Overeenkomst v: negatief € 6.932,91(met op de afrekening ook de post vervallen maar niet betaalde termijnen ad € 1.312,92);
  • Overeenkomst vi: negatief € 9.439,73 (met op de afrekening ook de post vervallen maar niet betaalde termijnen ad € 1.850,98); en
  • Overeenkomst vii: positief € 73,44.

 

  • Vordering, klacht en verweerVordering Consumenten
    1. Consumenten vorderen tezamen € 245.500,-.Grondslagen en argumenten daarvoor
    2. Deze vordering steunt, kort en zakelijk weergegeven, op de schending van de bijzondere zorgplicht van de Bank. Consumenten voeren hiertoe de volgende argumenten aan.Primair De Overeenkomsten legden een onaanvaardbare financiële last op Consumenten. Met verwijzing naar de arresten van het hof Amsterdam van 1 december 2009 (ECLI:NL:GHAMS:2009:BK4978, ECLI:NL:GHAMS:2009:BK4981, ECLI:NL:GHAMS:2009:BK4982 en ECLI:NL:GHAMS:2009:BK4983) komt voor vergoeding in aanmerking twee-derde deel van de schade (i.e. restschuld, aflossingen, betaalde rente en kosten).Het bedrag van de door Consumenten gevorderde schadevergoeding is opgebouwd uit:
    3.  
    4. Subsidiair
    5. De Overeenkomsten zijn tot stand gekomen door tussenkomst van een cliëntenremisier die Consumenten beleggingsadvies heeft gegeven, zonder dat deze daarvoor de juiste vergunning had, terwijl de Bank hiervan op de hoogte was of kon zijn. Met verwijzing naar de arresten van de Hoge Raad van 2 september 2016 (ECLI:NL:HR:2016:2012 en ECLI:NL:HR:2016:2015) komt alle door Consumenten geleden schade (i.e. restschuld, aflossingen, betaalde rente en kosten) voor vergoeding in aanmerking.

 

  • Restschuld:                          € 33.318,-
  • Inleg:                                    € 90.687,-
  • Advocaatkosten:                  € 20.000,-
  • Administratiekosten:                       € 5.000,-
  • Externe rechtshulp:             € 5.000,-
  • Wettelijke rente inclusief aanvullend bedrag van € 2.322,- en berekend tot en met
    26 maart 2016Verweer van de Bank
    1. De Bank heeft, kort en zakelijk weergegeven, de volgende verweren gevoerd:
  • De arresten van de Hoge Raad van 2 september 2016 (ECLI:NL:HR:2016:2012 en ECLI:NL:HR:2016:2015) zijn niet van toepassing, omdat de Overeenkomsten tot stand zijn gekomen zonder tussenkomst van een cliëntenremisier. De Bank merkt daarbij het volgende op:
      • De Overeenkomsten i, ii, v en vi zijn Consumenten toegezonden, nadat zij een door de Bank op 29 april 1998 toegezonden brochure en aanvraagformulier ondertekend hebben geretourneerd. Hierop zijn de Overeenkomsten i, ii, v en vi gesloten;
      • De Overeenkomsten iv en viii zijn Consumenten toegezonden, nadat zij een door de Bank op 27 mei 1999 toegezonden brochure en aanvraagformulier ondertekend hebben geretourneerd. Hierop zijn de Overeenkomsten iv en viii gesloten;
      • De Overeenkomsten iii en vii zijn Consumenten toegezonden, nadat zij een brochure uit het dagblad ‘de Telegraaf’ hebben geknipt en deze ondertekend de Bank hebben doen toekomen. Hierop zijn de Overeenkomsten iii en viii gesloten.
  • Consumenten hebben hun stelling dat sprake is van een onaanvaardbare zware financiële last niet voldoende onderbouwd c.q. de door Consumenten overgelegde bescheiden geven onvoldoende hun exacte financiële positie weer voor wat betreft de Overeen-komsten i t/m iii en v t/m vii.Voor zover sprake zou zijn van een onaanvaardbare zware financiële last, heeft de Bank een berekening overgelegd waaruit blijkt dat zij in dat geval Consumenten slechts
    € 3.393,96 verschuldigd is.
  • Onder verwijzing naar de door de Bank overgelegde financiële overzichten, kan de schade van Consumenten niet meer bedragen dan € 87.574,20 (de totale inleg ad € 56.524,94 + de totale restschuld ad € 56.833,79 – de totaal ontvangen en verrekende dividenden ad
    € 9.841,32 – de totaal ontvangen en verrekende uitkeringen ad € 15.943,21).

    De Bank wijst voorts op het gegeven dat ook het fiscale voordeel dat Consumenten hebben gehad in verband met de afgesloten Overeenkomsten in aanmerking genomen moet worden bij de bepaling van schade.

  • Consumenten hebben geen dan wel onvoldoende onderbouwing gegeven aangaande de ‘advocaatkosten’, ‘administratiekosten’ en ‘externe rechtshulp’.
  • BeoordelingUitgangspunt voor de beoordeling
      1. Naar vaste rechtspraak rustten op de Bank als aanbieder van de Overeenkomsten jegens Consumenten de volgende zorgplichten: (i) de verplichting indringend te waarschuwen voor het risico van een restschuld; (ii) de verplichting de inkomens- en vermogenspositie van Consumenten te onderzoeken met daarbij de verplichting Consumenten het sluiten van een overeenkomst te ontraden, indien deze voor hen tot een onaanvaardbaar zware financiële last zal leiden; en (iii) de verplichting het aangaan van een overeenkomst te weigeren in geval de Consument bij de Bank is aangebracht door een cliëntenremisier die, in strijd met de destijds geldende Wet toezicht effectenverkeer 1995, tevens advies heeft gegeven zonder over de daarvoor noodzakelijke vergunning te beschikken en de Bank hiervan op de hoogte was of behoorde te zijn.De in punt 4.1 onder (iii) genoemde zorgplicht
  • De vordering van Consumenten is primair gebaseerd op schending van de in
    punt 4.1 onder (iii) vermelde zorgplicht. Bij zulke schending vereist de billijkheid in beginsel dat de vergoedingsplicht van de Bank geheel in stand blijft. Dat geldt ook als de mogelijke financiële gevolgen van de Overeenkomsten geen onaanvaardbaar zware last voor Consument vormden. De Commissie ziet daarom aanleiding om eerst te onder-zoeken of sprake is van een schending van de in punt 4.1 onder (iii) genoemde zorgplicht.
    1.  
    2. Consumenten doen een beroep op de arresten van de Hoge Raad van 2 september 2016 (ECLI:NL:HR:2016:2012 en 2015) en stellen dat in hun geval sprake is geweest van advisering door een niet over de vereiste vergunning beschikkende cliëntenremisier, zodat de Bank de volledige door hem opgelopen schade aan hen moet vergoeden.
    3. Deze stelling is aldus toegelicht dat alle Overeenkomsten tot stand zijn gekomen na in-dringende telefonades doorhardselling telemarketing adviseurs’ in opdracht van Legio-Lease, die cliëntenremisier was van de Bank. Verder wist de Bank dat haar tussen-personen, waaronder Legio-Lease, ‘per definitie’ meer deden dan alleen NAW-gegevens doorsturen.
    4. De Bank heeft betwist dat de Overeenkomsten tot stand zijn gekomen door tussenkomst van een cliëntenremisier.

      Zoals uit de Overeenkomsten blijkt, zijn deze rechtstreeks gesloten met Legio-Lease, wat dus niet een door de Bank ingeschakelde tussenpersoon was, maar de contractuele wederpartij (en de rechtsvoorganger van de Bank zelf) van Consumenten.

    5. De Commissie is van oordeel dat Consumenten hun aldus door de Bank betwiste stelling onvoldoende concreet hebben onderbouwd. De stukken die Consumenten in verband met deze stelling hebben overgelegd, zijn (te) algemeen van inhoud en geven onvoldoende aanwijzingen over de wijze waarop Consumenten ten aanzien van het sluiten van de Overeenkomsten zouden zijn geadviseerd.
    6. De Commissie wijst op grond van het vorengaande de primaire klacht van Consumenten af.De in punt 4.1 onder (i) en (ii) genoemde zorgplichten
    7. Consumenten hebben gesteld, en de Bank heeft niet bestreden, dat bij of voorafgaande aan het sluiten van de Overeenkomsten nimmer een waarschuwing als hiervoor in
      punt 4.1 onder (i) bedoeld is gegeven. Voor zover de Bank wenst vol te houden dat het geven van die waarschuwing destijds niet verplicht was, volgt uit het voorgaande dat de Commissie die stelling verwerpt.
    8. De Bank heeft bij dupliek erkend dat de in 1999 afgesloten Overeenkomsten iv en viii een onaanvaardbare zware last op Consumenten legden. Ten aanzien van de overige Overeenkomsten zijn Consumenten naar het oordeel van de Commissie niet erin geslaagd aannemelijk te maken dat die Overeenkomsten voor hen een onaanvaardbare last meebrachten. De Commissie licht dit als volgt toe.
    9. Consumenten hebben door henzelf ingevulde aangifteformulieren voor de [Naam land] fiscus overgelegd uit 1998 en 1999. Dit zijn geen definitieve door de [Naam land] fiscus vastgestelde aangiften en kunnen naar het oordeel van de Commissie niet als sluitend bewijs dienen.

      Verder verwijzen Consumenten naar een e-mail van een, zo het lijkt, accountingbureau genaamd [Naam bureau] uit [Naam land], waarin staat: ‘Hierbij de inkomsten’ en vervolgens de jaartallen 1998 tot en met 2001 met daarachter ‘Inkomen belastingen’ met verschillende bedragen. De opgenomen bedragen zijn verder niet toegelicht of gerubriceerd en het is onduidelijk op basis van welke gegevens de afzender van de e-mail die bedragen heeft vastgesteld.
      De in die e-mail genoemde bedragen kunnen naar het oordeel van de Commissie daarom ook niet als uitgangspunt genomen worden bij het vast-stellen van het inkomen van Consumenten.

    10. De Commissie acht daarnaast van belang dat de inkomsten volgens Consumenten uit een eigen bedrijf afkomstig waren, waarvan geen (gecontroleerde) jaarstukken zijn overgelegd.
    11. Een en ander leidt tot de conclusie dat Consumenten onvoldoende gegevens hebben aangedragen op basis waarvan hun financiële positie ten tijde van het aangaan van de Overeenkomsten vastgesteld kan worden. Met uitzondering van Overeenkomst iv en viii wijst de Commissie de subsidiaire klacht, voor zover deze is gebaseerd op schending van de in punt 4.1 onder (ii) genoemde zorgplicht, af. Op grond van schending van de in
      punt 4.1 onder (i) genoemde zorgplicht komt voor de overige Overeenkomsten, volgens vaste jurisprudentie, enkel twee-derde van de restschuld in aanmerking voor vergoeding.Schade
    12. Uit het voorgaande vloeit voort dat Dexia jegens Consumenten gehouden is schade te vergoeden. De voor vergoeding in aanmerking komende schade moet volgens de bestaande rechtspraak aldus worden berekend dat in de regel moet worden vergoed, door terugbetaling of kwijtschelding, een bedrag gelijk aan twee-derde van de restschuld, dat wil zeggen het negatieve verschil tussen de blijkens de overeenkomsten geleende bedragen en de opbrengst van het verkopen van de met dat leenbedrag aangeschafte effecten. In geval bij het aangaan van een effectenlease-overeenkomst reeds kon worden vastgesteld dat zij voor de consument een onaanvaardbaar zware last meebracht, komt volgens deze jurisprudentie voor vergoeding in aanmerking twee-derde deel van al het-geen de consument uit hoofde van de overeenkomst heeft betaald dan wel verschuldigd is gebleven, derhalve twee-derde deel van de restschuld vermeerderd met hetgeen hij gedurende de looptijd van de overeenkomst heeft voldaan (vgl. Hof Amsterdam,
      1 december 2009, ECLI:NL:GHAMS:2009:BK4978, ECLI:NL:GHAMS:2009:BK4981 en ECLI:NL:GHAMS:2009:BK4982 en Hoge Raad 29 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP4012 en ECLI:NL:HR:2011:BP4003).
    13. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen behelst de jegens Consumenten bestaande verplichting van de Bank tot vergoeding van de door hen geleden schade ten aanzien van Overeenkomst iv (Consument I) en Overeenkomst viii (Consument 2) wegens schending van de hiervoor bij 4.1 onder (ii) bedoelde zorgplicht in beginsel een bedrag gelijk aan twee-derde van de restschuld vermeerderd met twee-derde van hetgeen Consumenten uit hoofde van deze overeenkomsten hebben voldaan.
    14. Ten aanzien van de Overeenkomsten i tot en met iii en v tot en met vii komt volgens de hier bedoelde rechtspraak wegens schending van de hiervoor bij 4.1 onder (i) genoemde zorgplicht in beginsel voor vergoeding in aanmerking een bedrag gelijk aan twee-derde deel van de na beëindiging van deze overeenkomsten geconstateerde restschuld.4.16       De Commissie gaat voor het vaststellen van de restschuld uit van het – negatieve – saldo van de eindafrekeningen zoals genoemd onder 2.3 tot en met 2.6 na eliminatie van de daarin begrepen vervallen maar nog onbetaald gebleven termijnbedragen.  twee-derde deel van het op de eindafrekening vermelde resultaat (negatief € 7.246,53) minus de daarin begrepen onbetaalde termijnbedragen (€ 1.529,19), derhalve € 3.811,56;ter zake van overeenkomst ii:
      ter zake van overeenkomst iv: twee-derde deel van het op de eindafrekening vermelde resultaat (negatief € 6.932,91) minus de daarin begrepen onbetaalde termijnbedragen (€ 1.312,92), derhalve € 3.746.66;ter zake van overeenkomst vi: twee-derde deel van het saldo van het op de eindafrekening vermelde resultaat (negatief € 11.480,22), derhalve € 7.653,48;uitkomend voor de overeenkomsten i, ii, v en vi op een totaalbedrag van € 18.129,16 en                 twee-derde deel van € 7.948,56, derhalve € 5.299,04;              ter zake van overeenkomst viii:              uitkomend voor de overeenkomsten iv en viii op een totaalbedrag van € 10.157,89.4.18       Voorts dient te worden beslist op hetgeen de Bank heeft gesteld inzake de bedragen die zij uit hoofde van de overeenkomsten nog van Consumenten kan vorderen inzake de voordelen die Consumenten uit de overeenkomsten hebben genoten.4.19       De Commissie verwerpt het betoog van Consumenten dat enkel uitgekeerde dividenden verrekend zouden mogen worden. Niet valt in te zien waarom verrekende dividend-uitkeringen met achterstallige termijnen niet als door Consumenten genoten voordeel zou mogen worden beschouwd.
      Daarom neemt de Commissie als door Consumenten genoten en voor verrekening vatbaar voordeel aan:
    15.               twee-derde deel van € 7.288,28, derhalve € 4.858,85;
    16.               ter zake van overeenkomst iv:
    17. De Consumenten komt toe ter zake van het aandeel in de betaalde termijnen:
    18. 4.17       De Commissie gaat voor het vaststellen van de betaalde termijnen uit van de door de Bank in het verweerschrift genoemde bedragen, waartegen zijdens Consument geen bezwaren zijn opgevoerd.
    19. uitkomend voor de overeenkomsten iv en viii op een totaalbedrag van € 15.306,96.
    20. ter zake van overeenkomst viii:
    21. twee-derde deel van het op de eindafrekening vermelde resultaat (negatief € 9.439,73) minus de daarin begrepen onbetaalde termijnbedragen (€ 1.850,98), derhalve € 5.059,17;
    22. ter zake van overeenkomst v:
    23. twee-derde deel van het saldo van het op de eindafrekening vermelde resultaat(negatief € 11.480,22), derhalve € 7.653,48;
    24. twee-derde deel van het op de eindafrekening vermelde resultaat (negatief € 10.254,18) minus de daarin begrepen onbetaalde termijnbedragen (€ 1.986,53), derhalve € 5.511,77;
    25. ter zake van overeenkomst i:
    26. De Consumenten komt toe ter zake van het aandeel in de schuldresten:

 

  • Overeenkomst i: € 2.682,86 (waarvan dividenden verrekend € 975,56 en dividenden uitgekeerd € 1.707,30);
  • Overeenkomst ii: € 2.427,32 (waarvan dividenden verrekend € 933,20 en dividenden uitgekeerd € 1.494,12);
  • Overeenkomst iv: € 85,73 (waarvan dividenden verrekend € 85,73 en dividenden uitgekeerd € 0);
  • Overeenkomst v: € 2338,34 (waarvan dividenden verrekend € 869,17 en dividenden uitgekeerd € 1.469,17);
  • Overeenkomst vi: € 2116,62 (waarvan dividenden verrekend € 894,46 en dividenden uitgekeerd € 1.222,16);
  • Overeenkomst viii: € 85,73 (waarvan dividenden verrekend € 85,73 en dividenden uitgekeerd € 0);uitkomend op een totaalbedrag van € 9.736,60.4.20       Na betwisting heeft de Bank haar stelling dat Consumenten in [Naam land], waar zij destijds woonden, als gevolg van de overeenkomsten fiscaal voordeel hebben genoten, niet aannemelijk gemaakt. Rente  Verrekening ter zake van de schending van de in hiervoor in 4.1 (i) genoemde zorgplicht ten aanzien van de overeenkomsten i, ii, v en vi het bij 4.16 genoemde bedrag van € 18.129,16;
  • 4.27       Het meer of anders gevorderde zal worden afgewezen. Daarbij merkt de Commissie met name het volgende op. Consumenten vorderen wettelijke rente die grotendeels zou moeten worden berekend over betalingen aan de Bank die zij in feite niet hebben gedaan. Ter zake van zulke niet-gedane betalingen kan niet worden uitgegaan van betalingsverzuim aan de kant van de Bank. De Commissie ziet hierin aanleiding de rentevordering van Consumenten aldus te matigen dat die vordering hen geheel wordt ontzegd.

    Voorts hebben Consumenten, ofschoon dat na betwisting door de Bank op hun weg had gelegen, geen concrete gegevens verstrekt met betrekking tot de gevorderde administratieve kosten en kosten van rechtsbijstand. Weliswaar zijn rekeningen van een advocaat over-gelegd, maar die advocaat is in deze procedure niet als gemachtigde opgetreden en ook overigens is niet aannemelijk gemaakt dat die kosten in verband met deze procedure zijn gemaakt.

  • 4.26       De Bank is gerechtigd dit bedrag te verrekenen met hetgeen zij uit hoofde van de hier-voor genoemde rechtspraak nog van Consumenten kan vorderen, dat wil zeggen
    een-derde deel van het in de eindafrekeningen genoemde totaalbedrag van restschulden (alle overeenkomsten) vermeerderd met de nog niet voldane termijnbedragen (dat betreft de overeenkomsten i, ii, v en vi). De Commissie bepaalt dit bedrag dat de Bank uit hoofde van de overeenkomsten nog bij Consumenten zou kunnen innen en derhalve met de aan hen te vergoeden schade mag verrekenen op (afgerond) € 23.397,68.
  • uitkomend op een totaalbedrag van € 33.783,97.
  • waarop in mindering mag worden gebracht het door Consumenten genoten voordeel zijnde het totaalbedrag van punt 4.19 ad € 9.736,60 en het positief saldo van contract vii ad € 73,44;
  • terzake van de schending van de in hiervoor in 4.1 (ii) genoemde zorgplicht ten aanzien van de overeenkomsten iv en viii de bij 4.16 en 4.17 genoemde bedragen, uitkomend op
    € 25.464,85;
  • 4.25       Behoudens hetgeen hierna wordt bepaald met betrekking tot verrekening komt Consumenten toe:
  • 4.24       Al hetgeen hiervoor is overwogen, mondt erin uit dat de op schending van haar zorg-plichten berustende betalingsverplichting van de Bank als volgt kan worden berekend. Daarbij acht de Commissie van belang dat in beide door Consumenten ingediende klacht-formulieren het bedrag van € 245.000,- is gevorderd, welk bedrag is gebaseerd op de negatieve gevolgen van het afsluiten van Overeenkomsten i tot en met viii.
    De Commissie leidt daaruit af dat Consumenten een beslissing op één gezamenlijke klacht wensen. Daarmee is in overeenstemming dat de Bank de positieve en negatieve uit-komsten van de met beide Consumenten gesloten Overeenkomsten onderling mag vereffenen, met dien verstande dat de Bank alleen mag verrekenen het batig saldo van Overeenkomst vii ad € 73,44, omdat dit voordeel binnen een termijn van een jaar is opgekomen. Met verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 3 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:164 (overweging 3.6.7), verwerpt de Commissie het standpunt van de Bank dat zij ook het batig saldo van Overeenkomst iii mag verrekenen.
  • 4.23       De Commissie ziet aanleiding de op art. 6:119 BW berustende rentevordering van de Bank op de voet van art. 6:109 BW te matigen (vgl. HR 14 januari 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR0220), in die zin dat die vordering geheel wordt ontzegd. Bij hun beslissing om hetgeen de Bank blijkens de eindafrekeningen nog van hen vorderde onbetaald te laten, konden Consumenten redelijkerwijs ervan uitgaan dat de inmiddels ontstane ophef rond effectenlease tot procedures zou leiden waarin (volledige) vol-doening aan de uit dergelijke overeenkomsten voortvloeiende betalingsverplichtingen als onverschuldigd zou worden aangemerkt. Evenzo diende de Bank bij het aan Consumenten verzenden van de eindafrekeningen de gerede mogelijkheid onder ogen te zien dat procedures als de onderhavige zouden resulteren in het oordeel dat een aanbieder van effectenlease geen (volledige) nakoming van zijn wederpartij mag vergen. Onder deze omstandigheden is naar het oordeel van de Commissie met de eisen van redelijkheid en billijkheid niet te verenigen dat over het voor rekening van Consumenten blijvende deel van de in de eindafrekening genoemde bedragen wettelijke rente wordt gevorderd. Om die reden oordeelt de Commissie dat bij het berekenen van de door de Bank als schade-vergoeding (terug) te betalen dan wel kwijt te schelden bedragen geen rekening mag worden gehouden met de door de Bank gevorderde wettelijke rente.
  • 4.22       Naar het oordeel van de Commissie hebben Consumenten de hen destijds gezonden eindafrekeningen kunnen opvatten als een volledige opgave van hetgeen de Bank nog van hen te vorderen meende te hebben. Voor zover de stellingen van de Bank aldus moeten worden begrepen dat zij beroep doet op verrekening op andere of hoger bedragen dan begrepen zijn in de op de eindafrekeningen vermelde saldi, wordt dat standpunt verworpen.
  • 4.21       Ten slotte beroept de Bank zich op verrekening met hetgeen Consumenten haar nog schuldig zijn, met – gelet op het verweerschrift, bladzijde zes onderaan – wettelijke rente vanaf de veertiende dag na verzending van de respectievelijke eindafrekeningen.
  • BeslissingDe Commissie beslist dat Consumenten een schadevergoeding toekomt van € 33.783,97, zoals berekend onder 4.25, waarbij de Bank gerechtigd is dit bedrag te verrekenen met haar vordering op Consumenten, één en ander aan beide zijden zonder renteberekening. Het meer of anders gevorderde wordt afgewezen.In artikel 5 van het Reglement van de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening is bepaald in welke gevallen beroep openstaat van bindende beslissingen van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening bij de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening. Daarbij geldt een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak. Op de website van Kifid vindt u praktische informatie over het instellen van beroep. Zie hiervoor www.kifid.nl/consumenten/hoe-wordt-uw-klacht-behandeld.U kunt, binnen twee weken na de verzenddatum van deze uitspraak, bij de Voorzitter van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening schriftelijk een verzoek indienen tot herstel van kennelijke vergissingen in de uitspraak. U moet daarbij met name denken aan correctie van reken- of schrijffouten en verbetering van namen en data. De volledige procedure met de termijnen die daarbij in acht moeten worden genomen staat beschreven in de Reglementen.

 

Bekijk de volledige uitspraak