Mijn Kifid

Nationale-Nederlanden schiet te kort in informatieplicht

In maart 2016 heeft de Geschillencommissie van Kifid in een klacht van een consument tegen Nationale-Nederlanden geoordeeld dat de verzekeraar bij de totstandkoming van de beleggingsverzekering is tekortgeschoten in haar informatieplicht. Aan deze consument was geen informatie verstrekt over bepaalde kosten (‘eerste kosten’) en ook niet over het hefboom- en inteereffect, aldus de Geschillencommissie (uitspraak 2016-129). Verzekeraar heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij de Commissie van Beroep van Kifid. De Commissie van Beroep oordeelt dat Nationale-Nederlanden op basis van deze verzekeringsovereenkomst geen eerste kosten in rekening mag brengen. Daarnaast concludeert de Commissie van Beroep dat Nationale-Nederlanden de consument had moeten informeren over het bijzondere risico in verband met het hefboom- en inteereffect. De consument liep – gezien zijn relatief hoge leeftijd – het bijzondere risico dat bij tussentijds overlijden van de verzekerde(n) de beleggingsverzekering voor de einddatum zonder uitkering zou eindigen, doordat de waarde van de beleggingen waarin de premie was belegd, ontoereikend zou zijn om de overlijdensrisicopremies en kosten te voldoen.

Eerste kosten

De Commissie van Beroep oordeelt dat wanneer de verzekeraar ervoor kiest om in de offerte en verzekeringsvoorwaarden slechts uiterst summiere informatie te geven over de in rekening te brengen kosten en geen melding maakt van eerste kosten, de verzekeraar de gevolgen van die keuze moet dragen. Een vermelding in de offerte dat “alle kosten” in de voorbeeldkapitalen zijn verrekend, betekent nog niet dat de verzekeraar ervan mag uitgaan dat een consument door het tekenen van de offerte ook instemt met het in rekening brengen van andere kosten dan de kosten die in de polis en verzekerings­voorwaarden zijn vermeld. De Commissie van Beroep concludeert dat op basis van deze verzekeringsovereenkomst geen eerste kosten in rekening kunnen worden gebracht. Nationale-Nederlanden moet de eerste kosten vergoeden en dit bedrag alsnog ten goede laten komen aan de waarde-opbouw van de verzekering op de manier zoals de Geschillencommissie in haar einduitspraak heeft aangegeven.

Bijzonder risico

De consument die de klacht indiende, sloot in 1997 bij Nationale-Nederlanden een hypothecaire geldlening af en daarnaast een beleggingsverzekering met als doel de hypotheek af te lossen. Kenmerkend voor deze beleggingsverzekering is dat de overlijdensrisicodekking als het ware is ‘ingebouwd’ en volledig is afgestemd op de waarde-opbouw in de beleggingsverzekering. Dit brengt met zich mee dat bij dalende koersen meer moet worden betaald voor het meeverzekerde overlijdensrisico. Dat gaat ten koste van de waarde-opbouw van de verzekering. Wanneer de waarde van de beleggingen, door koersdaling en/of interen, op zeker moment onvoldoende is om de verschuldigde overlijdensrisicopremie en kosten te dekken, eindigt de verzekering voortijdig. Wanneer het overlijdensrisico van personen op hogere leeftijd is verzekerd, leidt dit ieder jaar tot een aanmerkelijke en steeds grotere premiestijging. Dat gegeven doet zich in deze zaak voor. De Commissie van Beroep oordeelt dat deze consument niet alleen is blootgesteld aan een beleggingsrisico voor de toegezegde uitkering van het opgebouwde kapitaal op de einddatum, maar dat er ook een reëel risico bestond dat bij voortijdig overlijden de voor dat geval toegezegde uitkering niet zou worden verstrekt. Nationale-Nederlanden had de consument vóór of bij het afsluiten van de beleggingsverzekering moeten wijzen op dit bijzondere risico. Dit vloeit voort uit de indertijd voor verzekeraars geldende voorschriften (artikel 2 lid 2 onder b en h Riav 1994). Maar het vloeit ook voort uit de aanvullende werking van de eisen van redelijkheid en billijkheid. Daarmee verwerpt de Commissie van Beroep het standpunt van Nationale-Nederlanden dat in deze zaak de zogeheten derde levensrichtlijn geen ruimte laat voor een aanvullende informatieverplichting op grond van ongeschreven recht, zoals de redelijkheid en billijkheid.

Schadebepaling

Om te bepalen hoeveel schade de consument heeft geleden als gevolg van het schenden van de informatieplicht, moet de feitelijke situatie na het tekortschieten worden vergeleken met de hypothetische situatie waarin de consument zich zou bevinden als de verzekeraar wel had voldaan aan zijn informatieplicht. Wanneer de schade niet nauwkeurig kan worden vastgesteld, kan deze worden geschat. Ook dan moet het uitgangspunt blijven: een vergelijking tussen de ‘werkelijke situatie’ en de ‘hypothethische situatie’. De Commissie van Beroep concludeert, anders dan de Geschillencommissie, dat het niet aannemelijk is dat bij een passende voorlichting over het hefboom- en inteereffect zou zijn afgesproken om uit te gaan van een vast rendement van de beleggingen van 13 procent. De Commissie van Beroep acht het dan ook niet aannemelijk dat de schade bestaat uit het verschil tussen de werkelijke waarde van de beleggingen en de waarde die zou zijn behaald met een vast rendement van 13 procent.

Tussenuitspraak

Met deze tussenuitspraak <2017-023A> geeft de Commissie van Beroep aan de consument gelegenheid om schriftelijk uiteen te zetten of en, zo ja, hoeveel schade is geleden. Daarna krijgt ook Nationale-Nederlanden gelegenheid om zich over de door consument geleden schade uit te laten. Vervolgens zal de Commissie van Beroep opnieuw uitspraak doen.

Volg ons ook via twitter @Kifid_Den_Haag

Ook interessant