Mijn Kifid

Uitspraak 2017-013 (bindend)

Uitspraak Commissie van Beroep 2017-013 d.d. 6 april 2017
(mr. W.J.J. Los, voorzitter, mr. C.A. Joustra, drs. P.H.M. Kuijs AAG, mr. A. Smeeïng-van Hees en F.R. Valkenburg AAG RBA, leden, en mr. H.C. Dobbelaar-ten Cate, secretaris)

Samenvatting

Hypothecaire geldlening. Overschrijding leencapaciteit niet gerechtvaardigd door bijzondere omstandigheden. Schade ten gevolge van overkreditering.

Klik hier voor de uitspraak in eerste aanleg.

1. De procedure in beroep

1.1 Bij een op 6 september 2016 ontvangen beroepschrift heeft Belanghebbende bij de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening (verder: Commissie van Beroep) beroep ingesteld tegen een bindend advies van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening (verder: Geschillencommissie) van 18 augustus 2016 (dossiernummer [nummer]).

1.2 Van de Bank is op 21 november 2016 een verweerschrift ontvangen, dat is gedateerd op
18 november 2016.

1.3 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 13 februari 2017. Beide partijen waren aanwezig. Partijen hebben hun standpunten toegelicht, Belanghebbende aan de hand van een pleitnota, en zij hebben vragen van de Commissie van Beroep beantwoord.

2. De procedure in eerste aanleg

Voor het verloop van de procedure in eerste aanleg verwijst de Commissie van Beroep naar de aan deze uitspraak gehechte uitspraken (een tussen- en een einduitspraak) van de Geschillencommissie.

3. Inleiding op de beoordeling van het beroep

3.1 De Commissie van Beroep gaat uit van de feiten die de Geschillencommissie heeft vermeld in haar tussenuitspraak van 12 april 2016 onder 3.1 tot en met 3.6. Die feiten zijn niet betwist en worden voor zover relevant aangevuld met enkele andere feiten die tussen partijen vaststaan. Kort gezegd gaat het om het volgende.

3.2 Aan Belanghebbende en haar echtgenoot is op enig moment een hypothecaire geldlening verstrekt door [naam bank], waarvan in 2007 de (resterende) hoofdsom ongeveer
€ 290.000,- was. De hypotheek rustte op de woning van Belanghebbende en haar echt-genoot te [plaatsnaam]. De Belastingdienst heeft vast¬gesteld dat de fiscale aftrekbaarheid van de rente over de hoofdsom beperkt is tot de rente over een bedrag van € 54.454,-.

3.3 Belanghebbende en haar echtgenoot hebben op of rond 12 juni 2007 door bemiddeling van een tussenpersoon een aanvraag bij de Bank ingediend tot het verkrijgen van een hypothecaire geldlening van in totaal € 460.936,-. De tussen¬persoon heeft de aanvraag toegelicht in een zogenoemd ‘factsheet’. In de factsheet is onder meer vermeld dat erflater en Belanghebbende een huis hadden gekocht in [land] en de overwaarde van hun woning in [plaatsnaam] wilden benutten voor de financiering. Tevens is vermeld dat zij na de financiering een vermogen over zouden hebben van € 133.750,- ten behoeve van maandelijkse onttrekkingen, dat zij binnen tien jaar een erfenis van ongeveer € 400.000,- verwachtten, dat de kosten van de zoons zouden wegvallen en de verwachte huur-opbrengsten van het huis in [land] € 500,- per maand waren. In de aanvraag is verder op diverse plaatsen opgenomen: ‘De eigenwoningschuld bedraagt € 290.000,-. Over dat deel is de rente volledig aftrekbaar.’

3.4 De Bank heeft op 2 juli 2007 een offerte voor een hypothecaire geldlening uitgebracht. De offerte luidt, voor zover hier van belang:

‘Gedragscode hypothecaire financiering
Deze hypotheekaanbieding van [naam] wordt verstrekt conform de Gedragscode Hypothecaire Financiering.
De Gedragscode schrijft een standaard berekeningmethode voor m.b.t. de maximale hypotheekverstrekking. (..) Volgens deze berekening bedraagt voor u het maximale hypotheekbedrag € 241.756,25.
De hoogte van de in deze hypotheekofferte aangeboden geldlening in relatie tot het inkomen is uitsluitend bepaald op basis van de aan ons ter beschikking gestelde inkomensgegevens.
De Gedragscode schrijft normen voor ter bepaling van de leencapaciteit van de consument. Wij wijzen u er hierbij op dat de thans aan u geoffreerde geldlening hoger is dan de leencapaciteit volgens de Gedragscode. Hierdoor is het risico van het eventueel niet kunnen vol¬doen aan betalingsverplichtingen en het risico op een eventuele restschuld bij een gedwongen verkoop van de te financieren woning groter dan normaal. Door ondertekening van deze offerte verklaart u door de hypothecair financier gewezen te zijn op de overschrijding van de betreffende normen van de Gedragscode en de daaraan verbonden risico’s alsmede deze risico’s te begrijpen en te accepteren.
(..)

Fiscale aspecten
(..) Bij de beoordeling van uw aanvraag en het opstellen van deze offerte zijn wij uitgegaan van de door u aangeleverde gegevens. Uit deze gegevens volgt een fiscale aftrekbaarheid van de verschuldigde rente over een bedrag van € 290.000,00. Wij wijzen erop dat eventuele onjuistheden in de aangeleverde gegevens gevolgen kunnen hebben voor de betaal¬baar¬heid van de aangeboden financiering.’

De offerte voorziet in een aflossingsvrije lening bestaande uit twee delen van respectievelijk € 170.936,- en € 290.000,-, beide tegen een rente van 5,35% per jaar (effectief 5,6% per jaar). Voorts vermeldt de offerte dat de Bank slechts bereid is de lening te verstrekken op voorwaarde dat Belanghebbende en haar echtgenoot elk een overlijdensrisicoverzekering voor een bedrag van € 57.500,- sluiten en op voorwaarde dat zij een effectendepot bij de Bank openen met een minimale inleg van € 57.500,-.

3.5 Belanghebbende en haar echtgenoot hebben de offerte aanvaard. De hypotheek¬akte is op 13 september 2007 verleden. De hypothecaire geldlening is gebruikt ten behoeve van de aflossing van de bestaande hypothecaire geldlening bij [naam bank] (€ 289.672,37), de financiering van het huis in [land] (€ 175.000,-) en voor een storting op een nieuw geopende effectenrekening ten bedrage van € 57.500,-.

3.6 De echtgenoot van Belanghebbende is in 2015 overleden. Belanghebbende heeft de woning te [plaatsnaam] verkocht voor € 392.500,- en op 23 december 2015 aan de koper in eigendom overgedragen. De hypothecaire geldlening van de Bank is bij die gelegenheid volledig afgelost.

3.7 Belanghebbende heeft aangevoerd dat de Bank in 2007 een niet-passende financiering heeft verstrekt, namelijk een veel hogere financiering dan volgens de Gedragscode Hypothecaire Financiering (GHF) was toegelaten. Bovendien is een risicovol beleggingsproduct (het effectendepot) aan de financiering gekoppeld. Belanghebbende is van mening dat de Bank de schade moet vergoeden die zij daardoor heeft geleden. Belanghebbende vordert vergoeding van de door haar geleden schade.

3.8 De Geschillencommissie heeft in haar tussenbeslissing van 12 april 2016 over¬wogen, kort gezegd, dat het op de weg van de Bank ligt om argumenten aan te dragen waarom de financiering passend was hoewel de verstrekkingennorm volgens de GHF ruimschoots werd overschreden. Volgens de Geschillencommissie heeft de Bank de bijzondere omstandigheden en de fiscale aftrekbaarheid die de tussenpersoon heeft opgegeven, niet voldoende geverifieerd. Daarnaast is de financiering, waarbij een deel werd gebruikt om te beleggen, bijzonder risicovol. Gelet op die omstandigheden is de Geschillencommissie van oordeel dat de Bank een niet-passende financiering heeft verstrekt. De Geschillencommissie heeft Belanghebbende de gelegenheid gegeven de schade nader toe te lichten.

3.9 In de einduitspraak van 18 augustus 2016 heeft de Geschillencommissie over¬wogen, kort gezegd, dat Belanghebbende en haar echtgenoot zich in een dwang¬positie hebben gebracht door eerst een huis in [land] te kopen en vervolgens over de financiering te spreken. Zij hebben in feite ervoor gekozen de over¬waarde van hun woning op te eten om hun droom waar te maken, tenzij andere positieve inkomens- of vermogensveranderingen zich zouden voordoen. Het niet-verifiëren van de door de tussenpersoon vermelde gegevens leidt onder deze omstandigheden volgens de Geschillencommissie niet tot schade. Alle schade-posten die hiermee samenhangen, heeft de Geschillencommissie afgewezen.
De marktrente, die Belanghebbende achteraf te hoog vindt, hebben zij en haar echtgenoot geaccepteerd en daarvan kunnen zij niet meer terugkomen.
De Geschillencommissie is wel van oordeel dat bij de ruime overschrijding van de verstrekkingen¬norm verdere risico’s zo veel mogelijk hadden moeten worden vermeden. De Bank had daarom geen extra risico in de vorm van een effecten¬depot mogen toe-voegen. De schade met betrekking tot het effecten¬depot heeft de Geschillencommissie begroot op € 25.173,96. De helft van die schade (zijnde het verschil tussen het aankoop-bedrag van de effecten en de uit het depot uitgekeerde waarde, verminderd met het saldo van de onttrokken en betaalde rente) moet volgens de Geschillencommissie voor rekening van Belanghebbende blijven omdat zij en haar echtgenoot het huis in [land] al hadden gekocht voordat zij over de financiering hebben gesproken. Voor vergoeding komt daarom € 12.586,98 in aanmerking.
De Geschillencommissie heeft vervolgens dit bedrag in gelijke delen verdeeld in de zaak tussen de Bank en de tussenpersoon, in welke zaak op dezelfde data als in de onderhavige zaak een tussen- en einduitspraak is gegeven, en aldus bepaald dat de Bank € 6.293,49 aan Belanghebbende moet vergoeden, te vermeerderen met € 25,-, zijnde de helft van de eigen bijdrage.

4. Beoordeling van het beroep

4.1 Belanghebbende heeft bezwaar tegen de beslissing van de Geschillencommissie voor zover de Geschillencommissie haar vorderingen heeft afgewezen. Zij vordert betaling van de gehele door haar geleden schade, in beroep begroot op € 241.814,-.

Overkreditering

4.2 De Bank heeft ook in beroep weersproken dat zij aansprakelijk is voor de schade die Belanghebbende stelt te hebben geleden en dat er causaal verband bestaat tussen de beweerde tekortkomingen en de beweerde schade. Zij heeft verwezen naar het standpunt dat zij bij de Geschillencommissie heeft ingenomen. De Commissie van Beroep zal daarom eerst bespreken of de Bank de schade moet vergoeden die Belanghebbende heeft geleden door overkreditering. De Commissie van Beroep gaat ervan uit dat de Bank zich heeft neergelegd bij de einduitspraak van de Geschillencommissie voor zover daarbij is bepaald dat zij de helft van de schade betreffende het effectendepot moet vergoeden. De Bank heeft immers niet zelf beroep ingesteld tegen de einduitspraak van de Geschillencommissie en zij heeft meegedeeld dat zij de aan Belanghebbende toegewezen vergoeding heeft betaald, althans zal betalen.

4.3 Niet ter discussie staat dat de leencapaciteit van Belanghebbende en haar echt¬genoot volgens de GHF was beperkt tot een hypothecair krediet van € 241.756,25. Het verstrekte krediet was ruimschoots hoger, namelijk € 460.936,-. Het is de vraag of de overschrijding van de leencapaciteit werd gerechtvaardigd door bijzondere omstandigheden.

4.4 De Bank heeft bij de Geschillencommissie aangevoerd dat Belanghebbende en haar echt-genoot werden bijgestaan door een deskundige adviseur. Volgens de Bank mocht zij vol-staan met een marginale toets van het gegeven advies en mocht zij erop vertrouwen dat de aangeleverde informatie correct was. Op basis van de aangeleverde informatie in onder meer de factsheet (zie 3.3) heeft de Bank besloten dat de financiering mocht worden verstrekt. Dat het voor de Bank een overweging was dat Belanghebbende en haar echt-genoot zich in een ‘dwangpositie’ bevonden, wat Belanghebbende overigens heeft ontkend, heeft de Bank niet aangevoerd, zodat de Commissie van Beroep daarmee geen rekening houdt. Belanghebbende heeft verklaard dat zij en haar echtgenoot de door de tussen-persoon aan de Bank verstrekte informatie niet hebben gezien en daarvoor niet hebben getekend.

4.5 In de factsheet is enerzijds vermeld dat Belanghebbende en haar echtgenoot de overwaarde van hun woning te [plaatsnaam] willen benutten om de aanschaf en kosten van het huis in [land] te financieren. Anderzijds zijn verwachtingen opgenomen over toekomstig vermogen (nalatenschap), toekomstige kosten¬besparingen (kosten kinderen) en toekomstige inkomsten (verhuur huis in [land]). Naar het oordeel van de Commissie van Beroep zijn deze verwachtingen te speculatief om het verstrekken van een krediet voor een bedrag van bijna tweemaal de leencapaciteit (in combinatie met een effecten¬depot) te rechtvaardigen. Nu geen andere feiten of omstandigheden zijn gesteld of gebleken om het verstrekken van een dergelijk krediet te rechtvaardigen, is de conclusie dat de Bank het krediet niet had mogen verstrekken. De omstandigheid dat Belanghebbende en haar echtgenoot werden geadviseerd door een (deskundig) tussenpersoon, maakt dat niet anders. Ook met die advisering behield de Bank haar eigen verantwoordelijkheid om het krediet wel of niet te verstrekken, en dus om overkreditering te voorkomen.

4.6 Het voorgaande brengt mee dat de Bank de schade die Belanghebbende door de over-kreditering heeft geleden, moet vergoeden. Ingevolge artikel 6:98 van het Burgerlijk Wetboek (BW) komt voor vergoeding slechts in aanmerking de schade die in zodanig verband staat met de overkreditering, dat deze de Bank, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als een gevolg van de over¬¬kreditering kan worden toe-gerekend. De Commissie van Beroep zal de schadeposten die Belanghebbende heeft op-gevoerd, in dat licht beoordelen. De schadeposten zijn genoemd en toegelicht in de brief van 22 april 2016 van Belanghebbende aan de Geschillencommissie.

Rente over het hypothecaire krediet

4.7 Belanghebbende heeft in de eerste plaats de rentelasten van de hypothecaire financiering als schade genoemd.

4.8 Het volgens Belanghebbende te hoge rentepercentage dat zij en haar echtgenoot met de Bank zijn overeengekomen, is geen gevolg van de overkreditering. Er is ook geen reden om aan te nemen dat de Bank die rente niet aan Belanghebbende en haar partner mocht aan¬bieden. Belanghebbende en haar echtgenoot hadden de vrijheid om de rente wel of niet te aanvaarden. Zij hebben de rente aanvaard en konden daarvan niet achteraf terugkomen.

4.9 De rente die Belanghebbende en haar echtgenoot hebben betaald over het verstrekte krediet, is aan te merken als schade door de overkreditering, voor zover het krediet de leencapaciteit overschreed én het krediet hoger was dan het krediet dat Belanghebbende en haar echtgenoot al hadden. Het gaat dus om de rente over een bedrag van € 170.936,- (€ 460.936,- minus € 290.000,-). Belanghebbende en haar echtgenoot hebben een rente betaald van 5,35% per jaar (effectief 5,6% per jaar). De rente over € 170.936,- was niet fiscaal aftrekbaar, nu dat deel van de lening betrekking had op het huis in [land]. De rente is betaald over de periode van 13 september 2007 tot 23 december 2015. De als gevolg van de overkreditering betaalde rente bedraagt dus € 79.201,94.

4.10 Dat Belanghebbende en haar echtgenoot hogere netto lasten hadden dan in de hypotheek-offerte was voorzien doordat de fiscale aftrekbaarheid was beperkt tot het bedrag van
€ 54.454,- in plaats van het bedrag van € 290.000,-, is geen gevolg van de overkreditering. De fiscale aftrekbaarheid is immers door het verstrekken van het krediet niet veranderd. De Bank valt in dit opzicht ook niet een relevant verwijt te maken omdat de in de hypotheek¬offerte vermelde fiscale aftrekbaar¬heid is gebaseerd op de aanvraag van de tussenpersoon en gesteld noch gebleken is dat de Bank redelijkerwijs behoefde te twijfelen over de juistheid van de vermelding in de aanvraag. Bovendien wisten Belanghebbende en haar echtgenoot dat zij slechts recht hadden op aftrek over een bedrag van € 54.454,-, zoals ook blijkt uit hun repliek bij de Geschillencommissie. Zij konden in redelijkheid niet menen en verwachten dat door de aankoop van een tweede huis in [land] opeens het volledige bedrag van de oude hypotheekschuld voor de woning in [plaatsnaam] fiscaal aftrekbaar werd. De onjuistheid in de hypotheekaanvraag en de hypotheekofferte heeft dus niet geleid tot schade.

Rente over extra leningen

4.11 Volgens Belanghebbende zijn extra leningen gesloten om de hypotheeklasten te voldoen. De rente over die leningen is volgens haar opgaaf geschat op minimaal € 500,-. Belanghebbende heeft echter niet concreet vermeld welke leningen het betreft, wat het bedrag van die leningen was en welke rente daarover is betaald. Zij heeft ook geen concrete gegevens verstrekt waaruit de noodzaak tot het sluiten van deze leningen kan blijken. De schadepost kan dus niet in aanmerking worden genomen.

Boeterente

4.12 Belanghebbende heeft een bedrag van € 448,62 aan boeterente opgevoerd. Het gaat volgens Belanghebbende om vertragingsrente die de Bank in 2013 en 2014 in rekening heeft gebracht. Uit bijlage F van de brief van 22 april 2016 van Belanghebbende aan de Geschillencommissie blijkt dat de vertragingsrente in 2014 is betaald. De Bank heeft daartegen ingebracht dat de betalingsproblemen andere oorzaken hadden dan het te hoge krediet. Naar het oordeel van de Commissie van Beroep ligt het voor de hand dat Belanghebbende en haar echt¬genoot op enig moment in de problemen zouden komen met de betaling van de maandelijkse lasten, gelet op de forse overschrijding van hun leen-capaciteit. De boeterente die de Bank aan Belanghebbende en haar partner in rekening heeft gebracht voor niet-tijdige betaling van de maandelijkse lasten, kan daarom redelijker-wijs als een gevolg van de overkreditering worden beschouwd. De Bank heeft onvoldoende aangevoerd om dit te ontzenuwen. Het bedrag van € 448,62 komt in beginsel voor vergoeding in aanmerking.

Kosten verkoop en aankoop woning

4.13 Volgens Belanghebbende moest de woning te [plaatsnaam] worden verkocht en moest een andere woning worden gekocht. De kosten van de verkoop van de woning, de kosten van de aankoop en financiering van de nieuwe woning en de verhuis- en inrichtingskosten rekent Belanghebbende tot haar schade. De Commissie van Beroep volgt hierin Belanghebbende niet. De overkreditering betrof in wezen de financiering van het tweede huis in [land]. Van een door de overkreditering veroorzaakte noodzaak om de woning te [plaatsnaam] te verkopen en een andere woning te kopen, is niet gebleken. Reeds daarom kan de schade niet worden toegerekend aan het tekortschieten door de Bank. De hiermee samen¬hangende schadeposten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Waardedaling huis in [land]

4.14 Belanghebbende stelt dat het huis in [land] in waarde is gedaald. Daargelaten dat dit niet met bewijsstukken is gestaafd, kan dit niet worden gezien als een gevolg van de over-kreditering. De Bank behoeft de beweerde waardedaling niet te vergoeden.

Schade effectendepot

4.15 De Geschillencommissie heeft de schade met betrekking tot het effectendepot begroot op € 25.173,96. Belanghebbende noch de Bank heeft argumenten aan¬gedragen op grond waar-van moet worden geoordeeld dat deze begroting onjuist is.

4.16 Kennelijk meent Belanghebbende dat er ook een rendementsverlies moet worden vergoed. Het rendementsverlies is blijkens de brief van 22 april 2016 van Belanghebbende aan de Geschillencommissie het verschil tussen ‘(h)et rendement dat volgens de offerte gemiddeld gerealiseerd zou worden op de beleggings¬rekening’ (7,6% per jaar) en het werkelijk gerealiseerde rendement. In de hypotheekofferte is echter geen rendement gegarandeerd. Voor zover het rendement is achtergebleven bij de verwachtingen, geldt dat geen feiten of omstandigheden zijn aangevoerd of gebleken waaruit volgt dat de Bank destijds in redelijkheid niet kon uitgaan van een voldoende rendement om de voorgenomen onttrekkingen mogelijk te maken of dat het aan de Bank is toe te rekenen dat de verwachtingen niet zijn uitgekomen. De schadepost is dus onvoldoende toe¬gelicht.

Eigen schuld

4.17 De Geschillencommissie heeft de helft van de schade voor eigen rekening van Belanghebbende gelaten omdat Belanghebbende en haar partner eerst het huis in [land] hadden gekocht alvorens met de Bank te spreken over de financiering, zodat zij zichzelf in een dwangpositie hadden gebracht. Belanghebbende meent echter dat haar schade volledig moet worden vergoed.

4.18 Het is niet gebleken dat Belanghebbende en haar echtgenoot het huis in [land] al hadden gekocht, althans zonder voorbehoud van financiering, voordat de financiering werd toe-gezegd. In zoverre is er geen reden om de schade deels voor rekening van Belanghebbende te laten. Er zijn echter wel andere omstandig¬heden die daartoe aanleiding geven. Bij de aanvraag van het hypothecaire krediet is informatie aan de Bank verstrekt over het in-komen, het vermogen en de verwachtingen van Belanghebbende en haar echtgenoot die de Bank bij de beslissing over de financieringsaanvraag kon betrekken. Dat de informatie buiten toedoen van Belanghebbende en haar echtgenoot is verstrekt, is niet geloof¬waardig. Het betreft informatie over de persoonlijke omstandigheden van Belanghebbende en haar echtgenoot en het is daarom aannemelijk dat de informatie aan de orde is gekomen bij de besprekingen die Belanghebbende en haar echtgenoot met de tussenpersoon hebben gevoerd. Verder blijkt uit de aan¬vraag van het hypothecaire krediet dat Belanghebbende en haar echtgenoot zich ervan bewust waren dat hun inkomen ontoereikend was om de lasten van het krediet te dragen. Zij hebben kennelijk, zoals ook de Geschillencommissie in de einduitspraak heeft overwogen, omwille van de droom van een huis in [land] het risico aanvaard dat zij op enig moment dat huis of hun eigen woning in [plaatsnaam] zouden moeten verkopen. Het moet er daarom voor worden gehouden dat zij in gelijke mate als de Bank hebben bijgedragen aan hun schade.

4.19 Het voorgaande brengt mee dat van de schade aan betaalde rente (€ 79.201,94) en betaalde vertragingsrente (€ 448,62) de helft, dat is € 39.825,28, voor vergoeding in aanmerking komt.

Schadeverdeling

4.20 De Geschillencommissie heeft de helft van de te vergoeden schade met betrekking tot het effectendepot toegerekend aan de Bank en de helft aan de tussenpersoon. Tegen die schadeverdeling heeft Belanghebbende zich niet verzet, zodat de Commissie van Beroep die in stand zal laten.

4.21 Voor de schade ten gevolge van de overkreditering ziet de Commissie van Beroep geen grondslag voor een dergelijke schadeverdeling. Het was bij uitstek de verantwoordelijkheid van de Bank om overkreditering te voorkomen, nog daar¬gelaten dat ingevolge het bepaalde in artikel 6:102 lid 1 BW de Bank en de tussenpersoon hoofdelijk, dus voor het geheel, aansprakelijk zijn als het gaat om een verplichting tot vergoeding van dezelfde schade. De Bank moet dus, naast het bedrag dat de Geschillencommissie heeft toegewezen, nog een bedrag van € 39.825,28 aan Belanghebbende vergoeden.

Inflatiecompensatie

4.22 Belanghebbende wenst dat de vergoeding wordt vermeerderd met inflatie¬compensatie. De vergoeding is echter gelijk aan de schade en de schade wordt niet hoger door inflatie. De Commissie van Beroep begrijpt dat Belanghebbende in wezen de wettelijke rente heeft willen vorderen. De wettelijke rente is immers de vergoeding voor het feit dat de vergoeding later wordt betaald dan op het moment dat de schade ontstaat.
De wettelijke rente over de door de Bank te vergoeden schade aan betaalde rente is toewijsbaar telkens na het einde van het jaar waarin de rente is betaald. De wettelijke rente over de door de Bank te vergoeden schade aan betaalde vertragingsrente is toe-wijsbaar na het einde van het jaar van betaling, dus vanaf 1 januari 2015.
De wettelijke rente over het door de Geschillencommissie toegewezen bedrag is toewijsbaar vanaf 4 februari 2016, de dag dat het effectendepot kennelijk is uitgekeerd.

Kosten adviseur

4.23 De kosten van de adviseur (€ 18.072,-) betreffen de kosten van de gemachtigde van Belanghebbende. Deze kosten komen voor vergoeding in aanmerking tot het liquidatietarief dat Kifid inmiddels heeft vastgesteld, dat is in dit geval € 1.000,-. Er is onvoldoende grond¬slag om in dit geval een hoger bedrag toe te kennen. Ook de eigen bijdrage die Belanghebbende in beroep heeft betaald, moet de Bank aan Belanghebbende vergoeden.

Slotsom

4.24 Uit het voorgaande volgt dat het beroep van Belanghebbende tegen de uitspraak van de Geschillencommissie slaagt. De Commissie van Beroep zal in zoverre een nieuwe uitspraak in de plaats stellen van die van de Geschillencommissie.

4.25 Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, behoeft niet te worden besproken, omdat dit niet tot een andere beslissing kan leiden.

5. Beslissing

De Commissie van Beroep stelt bij bindend advies de volgende beslissing in plaats van de bestreden beslissing van de Geschillencommissie voor zover die beslissing inhoudt dat het navolgende niet is toegewezen:

5.1 De Bank moet, naast het bedrag dat de Geschillencommissie aan Belanghebbende heeft toegewezen, binnen vier weken na verzending van een afschrift van dit bindend advies een bedrag van € 39.825,28 aan Belanghebbende betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente zoals hiervoor onder 4.22 is overwogen, tot de dag van betaling,

5.2 De Bank moet binnen vier weken na verzending van een afschrift van dit bindend advies de wettelijke rente over het door de Geschillencommissie aan Belanghebbende toegewezen bedrag van € 6.293,49 betalen vanaf 4 februari 2016 tot de dag van betaling,

5.3 De Bank moet binnen vier weken na verzending van een afschrift van dit bindend advies aan Belanghebbende een bedrag van € 1.000,- voor de kosten van de gemachtigde en € 500,- voor de eigen bijdrage betalen.

Bekijk de volledige uitspraak