Mijn Kifid

Beslissing 2014-344

Beslissing Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2014-344
d.d. 25 september 2014
(mr. J. Wortel, voorzitter, terwijl mr. I.M.M. Vermeer als secretaris)

Samenvatting

Aandelenlease. De Commissie concludeert dat Consument niet-ontvankelijk is in zijn klacht
wegens overschrijding van de in artikel 15.2 van het Reglement gestelde termijn.

Consument,

tegen

de naamloze vennootschap GroeiVermogen N.V., gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen Aangeslotene.

1. Procedure

De Commissie beslist met inachtneming van haar reglement en op basis van de volgende stukken:
– het dossier van de Ombudsman Financiële Dienstverlening;
– het door Consument ondertekende vragenformulier met bijlagen, ontvangen op
12 december 2013;
– het verweerschrift met bijlagen van Aangeslotene van 18 maart 2014 en 11 april 2014;
– de repliek van Consument;
– de dupliek van Aangeslotene.

De Commissie heeft vastgesteld dat tussenkomst van de Ombudsman Financiële Dienstverlening niet tot oplossing van het geschil heeft geleid. De Commissie heeft vastgesteld dat beide partijen het advies als niet-bindend zullen aanvaarden. De Commissie heeft vastgesteld dat het geschil zich leent voor schriftelijke afdoening als bedoeld in artikel 37 van haar Reglement.

2. Feiten

De Commissie gaat uit van de volgende feiten:
2.1. Consument heeft in 1997 bij Aangeslotene drie effectenleaseovereenkomsten ‘VermogensVersneller 1997/2’ afgesloten onder contractnummer [..1..] (hierna: de ‘Overeenkomst’).
2.2. Op 8 juli 2002 is de Overeenkomst beëindigd. Bij brief van 10 juni 2002 heeft Aangeslotene Consument bericht over deze beëindiging en de te verwachten uitbetaling op datum beëindiging.
2.3. Naar aanleiding van deze brief heeft Consument Aangeslotene op 10 juli 2002 een brief gezonden waarin hij zijn ongenoegen uit over de handelwijze van Aangeslotene en hij zijn inleg terugvordert.
2.4. Bij brief van 11 juli 2002 heeft Aangeslotene Consument een eindafrekening gezonden inzake de beëindiging van de Overeenkomst. Blijkens dit overzicht bedroeg de verkoopopbrengst € 8.801,91. De restschuld blijkens dit overzicht bedroeg € 1.872,09, maar deze werd door de ‘koersrisicoverzekering’ afgedekt. Op basis van de ‘Winstversneller’ heeft Aangeslotene aan Consument een bedrag van € 549,75 uitgekeerd.
2.5. Bij brief van 26 juli 2002 heeft Aangeslotene op de brief van Consument van 10 juli 2002 gereageerd. Hierin schrijft zij onder meer dat Aangeslotene steeds in overeenstemming met de wettelijke vereisten heeft gehandeld en op een juiste wijze invulling heeft gegeven aan de op haar rustende zorgplicht jegens Consument, zodat zij het verzoek van Consument tot uitbetaling niet zal honoreren.
2.6. Vanaf 2005 heeft Consument jaarlijks een (inhoudelijk dezelfde) brief naar Aangeslotene gezonden waarmee hij, naar eigen zeggen, de verjaring heeft gestuit. Aangeslotene heeft de ontvangst van deze brieven telkens bevestigd.
2.7. Op 10 januari 2008, 18 januari 2008, 7 februari 2008 en 13 januari 2009 heeft Aangeslotene inhoudelijk op de brieven van Consument gereageerd waarbij zij telkens heeft medegedeeld het verzoek tot financiële compensatie niet te zullen honoreren.
2.8. Vervolgens stuurde Consument op 6 januari 2010, 5 januari 2011, 4 januari 2012 en
21 februari 2013 wederom de ‘stuitingsbrief’ naar Aangeslotene. Aangeslotene bevestigde de ontvangst van deze brieven aan Consument en verwees in haar reacties naar haar eerder verzonden definitieve standpunt van 13 januari 2009.
2.9. Op 6 augustus 2013 ontving het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (hierna: Klachteninstituut) de door Consument ingediende klacht.

3. Geschil

3.1. Consument vordert vergoeding van de door hem als gevolg van het handelen van Aangeslotene geleden schade. Deze wordt door Consument – blijkens zijn repliek – begroot op een bedrag van € 14.597,52 (stand per 5 mei 2013), bestaande uit de door Consument ingelegde bedragen, , verminderd met de ontvangen uitkering op einddatum en vermeerderd met wettelijke rente. Tevens vordert hij vergoeding van de door hem gemaakte proceskosten (€ 2.260,-).
3.2. Deze vordering steunt, kort en zakelijk weergegeven, op de grondslag dat Aangeslotene bij het afsluiten van de Overeenkomst haar zorgplicht heeft verzaakt, zodat zij jegens Consument toerekenbaar is tekortgeschoten dan wel onrechtmatig heeft gehandeld en de dientengevolge door Consument geleden schade moet vergoeden.
3.3. Op de stellingen die Aangeslotene tot verweer heeft opgeworpen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4. Beoordeling

4.1. Alvorens de Commissie tot een inhoudelijke beoordeling van het geschil kan komen, dient allereerst te worden beslist op het door Aangeslotene gevoerde verweer omtrent de ontvankelijkheid van de klacht van Consument. In dit kader overweegt de Commissie als volgt.
4.2. Aangeslotene stelt dat de klacht van Consument niet in behandeling kan worden genomen aangezien zij sinds 1 januari 2014 niet meer is aangesloten bij het Klachteninstituut als gevolg van het feit dat zij niet meer beschikt over een vergunning van de AFM en zij na deze datum niet meer aansluitingplichtig is. Daarnaast stelt Aangeslotene dat Consument niet-ontvankelijk is in zijn klacht nu deze niet binnen een redelijke termijn aan het Klachteninstituut is voorgelegd. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat Consument reeds bij brief van 10 juli 2002 bij Aangeslotene heeft geklaagd en zij hierop bij brief van 26 juli 2002 inhoudelijk heeft gereageerd en de klacht definitief heeft afgewezen. Op dat moment was Aangeslotene nog niet aangeslotene bij het Klachteninstituut waardoor zij Consument hier niet naar kon verwijzen. In ieder geval heeft zij bij brief van 13 januari 2009 de klacht van Consument definitief afgewezen. Voorts stelt Aangeslotene dat de door Consument verzonden stuitingsbrieven geen betekenis hebben voor de ontvankelijkheid bij het Klachteninstituut.
4.3. Het verweer van Aangeslotene dat de Commissie de klacht niet kan behandelen nu Aangeslotene vanaf 1 januari 2014 niet meer bij het Klachteninstituut is aangesloten treft geen doel. Artikel 47 van het Reglement bepaalt immers dat een klacht die betrekking heeft op een handelen of nalaten van een Aangeslotene ten tijde van diens aansluiting, ook indien de aansluiting inmiddels is geëindigd, wordt behandeld en afgedaan op de wijze als in het Reglement bepaald.
4.4. Ten aanzien van de stelling van Aangeslotene dat Consument de klacht niet binnen een redelijke termijn bij het Klachteninstituut heeft ingediend, oordeelt de Commissie als volgt. De Commissie stelt vast dat Consument reeds bij brief van 10 juli 2002 bij Aangeslotene een klacht over de Overeenkomst heeft ingediend en dat Aangeslotene op 26 juli 2002 inhoudelijk op deze klacht heeft gereageerd. Voor zover Consument deze schriftelijke reactie van Aangeslotene niet als een definitief standpunt heeft beschouwd, had hij de brieven van Aangeslotene uit 2008, en met name de brief van 13 januari 2009, wel als zodanig moeten aanmerken. Immers, in deze brieven is Aangeslotene inhoudelijk op alle onderdelen van de klacht van Consument ingegaan, en heeft zij een onderbouwing gegeven voor haar afwijzing van diens vordering. Nu Aangeslotene in haar brief Consument niet heeft gewezen op de mogelijkheid de klacht voor te leggen aan het Klachteninstituut is artikel 15.2 van het Reglement van toepassing en moest Consument binnen een redelijke termijn zijn klacht aan het Klachteninstituut voorleggen. Nu het Klachteninstituut de klacht van Consument eerst op 6 augustus 2013 heeft ontvangen, is van een redelijke termijn geen sprake.
4.5. De stelling van Consument dat hij pas in 2013 in aanraking is gekomen met Claimexperts en hij om deze reden gedurende de periode 2009 tot 2013 geen actie heeft ondernomen, doet aan het voorgaande niet af. Het lag immers op zijn weg om na te gaan waar hij met zijn klacht terecht zou kunnen, en of daarvoor termijnen gelden. Van omstandigheden op grond waarvan ten gunste van Consument kan worden afgeweken van deze termijnen is de Commissie niet gebleken.
4.6. Het argument van Consument dat hij in de periode 2005-2013 jaarlijks stuitingsbrieven heeft gestuurd gaat eveneens niet op, nu stuiting slechts ziet op de verjaring ingevolge artikel 3:306 BW e.v. en niet op de in het Reglement van de Commissie opgenomen
(niet-)ontvankelijkheidsgronden.
4.7. Nu Aangeslotene op het tijdsverloop een beroep doet, moet Consument in zijn klacht
niet-ontvankelijk worden verklaard. Bij deze stand van zaken behoeven de overige door partijen betrokken stellingen geen bespreking.

5. Beslissing

De Commissie verklaart Consument niet-ontvankelijk in zijn verzoek om klachtbehandeling.
In artikel 5 van het Reglement van de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening is bepaald in welke gevallen beroep openstaat van beslissingen van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening bij de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening. Daarbij geldt een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak. Op de website van Kifid vindt u praktische informatie over het instellen van beroep. Zie hiervoor kifid.nl/consumenten/wie-behandelt-mijn-klacht/4#stappen-plan.

Bekijk de volledige uitspraak