Mijn Kifid

Uitspraak 2009-15

Klachteninstituut Financiële Dienstverlening – Postbus 93257 – 2509 AG – Den Haag –
Tel. 070 333 89 60 – Fax 070-3338969 – www.kifid.nl
Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 15 d.d. 18 maart 2009
(mr. P.A. Offers, voorzitter, mr. drs. M.L. Hendrikse en mr. drs. A.I.M. Kool)
1. Procedure
De Commissie beslist met inachtneming van haar Reglement en op basis van de volgende
stukken:
– de klachtbrief met bijlagen, ontvangen 10 juni 2008;
– het antwoord van Aangeslotene van 26 augustus 2008;
– de repliek van Consument van 2 september 2008;
– de dupliek van Aangeslotene van 6 oktober 2008; en
– de ter zitting door Consument overgelegde pleitnota.
De Commissie heeft vastgesteld dat tussenkomst van de Ombudsman Financiële
Dienstverlening niet tot oplossing van het geschil heeft geleid.
De Commissie heeft vastgesteld dat beide partijen het advies als bindend zullen aanvaarden.
De Commissie heeft partijen opgeroepen voor een mondelinge behandeling op 9 februari
2009.
2. Feiten
De Commissie gaat uit van de volgende feiten:
2.1 Consument heeft op 1 juni 1994 via Aangeslotene een levensverzekering met
gerichte lijfrenteclausule bij een verzekeraar gesloten. Op 31 december 2004 is deze
verzekering geëxpireerd en het kapitaal is op 15 mei 2005 beschikbaar gekomen.
2.2 Bij brief van 22 juni 2005 heeft Aangeslotene Consument op zijn verzoek offertes
toegezonden voor een direct ingaande lijfrenteverzekering bij verschillende
verzekeraars.
2.3 Naar aanleiding van deze offertes heeft er telefonisch contact tussen partijen plaatsgevonden.
Afgesproken werd dat zou worden gewacht met het afsluiten van een
lijfrentepolis in verband met de mogelijk gunstige renteontwikkeling.
2.4 Bij brief van 25 oktober 2005 heeft Aangeslotene Consument een nadere offerte
voor het afsluiten van een lijfrentepolis verstrekt.
2/5
2.5 Eind december 2005 heeft Consument een offerte voor een lijfrentepolis bij een
andere tussenpersoon opgevraagd. Deze tussenpersoon constateerde dat de fiscaal
toegelaten termijn van zes maanden voor het aanwenden van het lijfrentekapitaal van
Consument voor een direct ingaande lijfrenteverzekering inmiddels per 15 november
2005 was verstreken. Bij brief van 14 februari 2006 heeft deze tussenpersoon zich
vervolgens tot de Belastingdienst gewend met het verzoek de op 1 juni 1994 gesloten
polis van Consument nog steeds als een expirerende koopsom te zien en niet als een
afkoop.
2.6 De Belastingdienst heeft Consument medegedeeld dat de polis als gevolg van het
verlopen van de expiratiedatum geacht wordt te zijn afgekocht per 15 mei 2005. Het
totaal van de in mindering gebrachte premies lijfrente is daarom als negatieve uitgaven
voor inkomensvoorzieningen bij het inkomen van Consument opgeteld en over de
afkoopsom is Consument 20% revisierente verschuldigd geworden.
3. Geschil
3.1 Consument maakt aanspraak op vergoeding van het Inkomstenbelastingnadeel
wegens het niet binnen de fiscaal toegelaten termijn van zes maanden aanwenden van
het lijfrentekapitaal voor een direct ingaande lijfrenteverzekering. Het totale
inkomstennadeel bedraagt volgens Consument in ieder geval € 4.308,25. Aangezien
de verzekeraar reeds € 1.436,08 coulancehalve aan Consument heeft vergoed,
vordert Consument nog € 2.872,16 van Aangeslotene. Voorts vordert Consument
vergoeding van de door hem gemaakte kosten in verband met het aanhangig maken
van deze zaak, vast te stellen op € 479,68, althans een door de Commissie in
billijkheid vast te stellen redelijk bedrag.
3.2 Deze vordering steunt, kort en zakelijk weergegeven, op de volgende grondslag.
– Aangeslotene is aansprakelijk voor het Inkomstenbelastingnadeel (behoudens het
reeds door verzekeraar betaalde bedrag) dat zich nu voordoet omdat hij
Consument niet heeft gewezen op de door de fiscus gestelde eis om het uit de
levensverzekering tot uitkering komende bedrag na expiratie binnen een redelijke
, door de fiscus thans op zes maanden gestelde, termijn aan te wenden voor het
aankopen van een direct ingaande lijfrenteverzekering.
3/5
3.3 Aangeslotene heeft, kort en zakelijk weergegeven, de volgende verweren aangevoerd.
– De Commissie is niet bevoegd het door Consument gedane verzoek tot
geschilbeslechting in behandeling te nemen nu Consument zich niet – zoals
vereist in artikel 10.1 sub d van het Reglement Geschillencommissie Financiële
Dienstverlening – binnen drie maanden nadat het oordeel van de Ombudsman
hem ter kennis is gebracht, bij brief van 22 januari 2008, tot de Commissie
heeft gewend.
– Aangeslotene heeft Consument meermalen mondeling gewezen op de door
de fiscus gehanteerde redelijke termijn om het uit de verzekering tot uitkering
komende bedrag aan te wenden voor het aankopen van een direct ingaande
lijfrenteverzekering en heeft dus geen beroepsfout gemaakt.
In juni 2005 heeft Aangeslotene Consument telefonisch medegedeeld dat hij
zijn bestedingskeuze binnen een half jaar moest aangeven, dus uiterlijk 15
november 2005. Consument heeft tijdens dit gesprek medegedeeld niet te
willen uitstellen maar over te willen gaan tot het aankopen van een lijfrenteuitkering.
Op 22 juni 2005 zijn er diverse offertes door Aangeslotene aan Consument
uitgebracht voor de aankoop van een lijfrente. Naar aanleiding van deze
offertes heeft er telefonisch contact met Consument plaatsgevonden. Omdat
Consument de cijfers vond tegenvallen, heeft Aangeslotene aangeboden te
wachten op een gunstigere rente later dat jaar, doch uiterlijk vóór 1
november 2005 in verband met het verlopen van de fatale termijn per 15
november 2005. Ook tijdens dit gesprek is de fatale termijn van zes maanden
genoemd.
Op 25 oktober 2005 heeft Aangeslotene wederom offertes aan Consument
uitgebracht. De zoon van Consument heeft kort daarna – in ieder geval vóór
15 november 2005 – telefonisch medegedeeld met een andere tussenpersoon
zaken te willen doen aangezien die een betere offerte had uitgebracht.
Aangeslotene heeft het dossier vervolgens gesloten.
4. Beoordeling
4.1 Ten aanzien van het door Aangeslotene gevoerde verweer dat sprake is van overschrijding
van de in artikel 10.1 sub d van het Reglement Geschillencommissie
Financiële Dienstverlening genoemde termijn, oordeelt de Commissie als volgt. De
brief van de Ombudsman Financiële Dienstverlening van 22 januari 2008 behelst –
anders dan Aangeslotene suggereert – geen eindoordeel. De Ombudsman Financiële
4/5
Dienstverlening heeft bij brieven van 11 maart en 25 maart 2008 zijn eindoordeel in
bovengenoemd dossier aan Consument kenbaar gemaakt. Op 10 juni 2008 heeft
Consument digitaal een verzoek tot geschilbeslechting bij de Commissie ingediend.
Van overschrijding van de in artikel 10.1 sub d van het Reglement genoemde termijn
is derhalve geen sprake. Het door Consument gedane verzoek tot geschilbeslechting
kan dan ook in behandeling worden genomen.
4.2 Bij de inhoudelijke beoordeling van de klacht stelt de Commissie voorop dat een
assurantietussenpersoon tegenover zijn opdrachtgever de zorg dient te betrachten
die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend beroepsgenoot mag worden
verwacht. Het is zijn taak de belangen van de verzekeringnemers bij de tot zijn
portefeuille behorende verzekeringen te bewaken. Tot die taak behoort naar het
oordeel van de Commissie ook dat de assurantietussenpersoon de verzekeringnemer
bij een op handen zijnde expiratie van een tot zijn portefeuille behorende verzekering
tijdig mededeelt dat op de verzekeringnemer de fiscale verplichting rust om binnen
een redelijke, door de fiscus thans op zes maanden gestelde, termijn het uit de
verzekering tot uitkering komende bedrag op een fiscaal correcte wijze aan te
wenden.
4.3 Aangeslotene heeft erkend dat hij Consument niet schriftelijk heeft gewezen op voornoemde
door de fiscus gestelde verplichting om het tot uitkering gekomen bedrag
binnen de hiervoor gestelde redelijke termijn op een correcte wijze aan te wenden,
maar heeft aangevoerd dat hij Consument wel tijdens telefoongesprekken medio
2005 meermalen mondeling op die verplichting gewezen heeft. De Commissie acht
die stelling onvoldoende aannemelijk gemaakt, aangezien Consument die stelling
uitdrukkelijk heeft betwist en Aangeslotene geen bewijs heeft geleverd dat hij
Consument mondeling op voornoemde door de fiscus gestelde verplichting heeft
gewezen.
4.4 Nu niet is komen vast te staan dat Aangeslotene Consument heeft gewezen op de
door de fiscus gestelde verplichting om het tot uitkering gekomen bedrag binnen de
hiervoor genoemde redelijke termijn op een correcte wijze aan te wenden, is de
Commissie van oordeel dat Aangeslotene gehouden is het door Consument geleden
Inkomstenbelasting-nadeel, voor zover dat nog niet is vergoed door de verzekeraar,
aan Consument te vergoeden. Dit betekent dat Aangeslotene € 2.872,16 aan
Consument dient te voldoen.
4.5 Aangeslotene zal voorts als in het ongelijk gestelde partij aan Consument diens eigen
bijdrage aan de behandeling van deze klacht dienen te voldoen. De Commissie ziet
geen aanleiding de door Consument gevorderde vergoeding voor de overige door
5/5
hem gemaakte kosten in verband met de behandeling van deze klacht toe te wijzen
nu Consument niet, althans onvoldoende heeft gemotiveerd waaruit die kosten
bestaan en dat ze daadwerkelijk zijn gemaakt.
5. Beslissing
De Commissie beslist, als bindend advies, dat Aangeslotene binnen een termijn van 30 dagen
na de dag waarop een afschrift van deze beslissing aan partijen is verstuurd aan Consument
€ 2.872,16 vergoedt, en voorts Consument diens eigen bijdrage aan de behandeling van deze
klacht, zijnde € 50,- vergoedt.

Bekijk de volledige uitspraak