Mijn Kifid

Uitspraak 2009-64

Klachteninstituut Financiële Dienstverlening – Postbus 93257 – 2509 AG – Den Haag –
Tel. 070 333 89 60 – Fax 070-3338969 – www.kifid.nl
Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 64 d.d. 5 augustus 2009
(mr. B. Sluijters, voorzitter, mr. drs. M.L. Hendrikse en drs. A.I.M. Kool)
1. Procedure
De Commissie beslist met inachtneming van haar Reglement en op basis van de volgende
stukken:
– de door partijen met de Ombudsman Verzekeringen en de Ombudsman Financiële
Dienstverlening gevoerde correspondentie;
– de klacht van 23 april 2008 met bijlagen, waaronder het door Consument ingevulde en
ondertekende vragenformulier;
– het antwoord van Aangeslotene van 10 november 2008 met bijlagen;
– de repliek van Consument van 10 december 2008;
– de dupliek van Aangeslotene van 29 januari 2009 met bijlage;
– de pleitnotitie van Consument, ingediend tijdens de nader te noemen zitting van 8 juni
2009.
De Commissie heeft vastgesteld dat tussenkomst van de Ombudsman Financiële
Dienstverlening niet tot oplossing van het geschil heeft geleid.
De Commissie heeft voorts vastgesteld dat beide partijen het advies als bindend zullen
aanvaarden.
De Commissie heeft partijen opgeroepen voor een mondelinge behandeling te Den Haag op
maandag 8 juni 2009.
2. Feiten
De Commissie gaat uit van de volgende feiten:
2.1. Consument heeft als werknemer van een bedrijf bij een rechtsvoorganger van
Aangeslotene met ingang van 1 januari 1986 een pensioenverzekering (een C-polis)
afgesloten. Waar in het hierna volgende wordt gesproken van Aangeslotene wordt
daaronder ook de rechtsvoorganger verstaan. In 1988 kreeg Consument een andere
werkgever, waarna de verzekering gewijzigd is voortgezet. Op de pensioendatum 1
oktober 2005 is een kapitaal van € 294.106,22 tot uitkering gekomen. Een op 5 mei 2004
gedateerd pensioenoverzicht vermeldt als beoogde aanspraak, een levenslang
oudedagspensioen vanaf de pensioendatum van € 23.188,- per jaar, en een levenslang
partnerpensioen van € 16.232,- per jaar. Op 30 juni 2005 heeft Aangeslotene echter een
offerte uitgebracht voor een oudedagspensioen van € 17.196,96 en een nabestaandenpensioen
van € 12.037,87.
2/4
3 Geschil
3.1. Consument vordert: een eenmalige afkoopsom van het oudedagspensioen tot 1
januari 2009 ad € 10.000,-, een bedrag van € 200,- per maand voor het oudedagspensioen
vanaf 1 januari 2009, een bedrag van € 150,- per maand voor het partnerpensioen en een
bedrag van € 25.000,- voor immateriële schade. Ter zitting van 8 juni 2009 heeft hij de
geclaimde afkoopsom geactualiseerd.
3.2. Deze vordering steunt, kort en zakelijk weergegeven, op de volgende grondslagen. In
zijn pensioenoverzichten heeft Aangeslotene jaarlijks, laatstelijk op 5 mei 2004, het op de
pensioendatum aan te kopen oudedags- en nabestaandenpensioen schriftelijk bevestigd. De
bedragen ervan stegen ieder jaar. Op 5 mei 2004 berichtte hij: ‘De huidige rentestand voor
aankoop van het pensioen op de pensioendatum ligt rond de 5%. Dit betekent dat de
beoogde aanspraken op uw pensioendatum bij ongewijzigde uitgangspunten niet gerealiseerd
kunnen worden en circa 8% lager zullen zijn’. Zijn offerte van 30 juni 2005 noemde echter
aanzienlijk lagere pensioenbedragen. Daarna heeft Consument zijn pensioenvoorzieningen bij
een andere verzekeraar moeten onderbrengen, tegen slechts iets hogere pensioenbedragen
dan Aangeslotene had geoffreerd. Aangeslotene heeft hem dus de laatste jaren onjuist
geïnformeerd en hem zo de mogelijkheid ontnomen zijn pensioen-voorzieningen tijdig op het
gewenste niveau te brengen. Verder reageerde Aangeslotene niet inhoudelijk op de brieven
van Consument. Consument houdt Aangeslotene aan diens opgave van 5 mei 2004.
Bovendien heeft Consument bij navraag bij De Nederlandsche Bank en de Europese
Centrale Bank vernomen dat de rente tussen medio 2003 en eind 2005 in de Eurozone niet
is gewijzigd.
3.3. Aangeslotene heeft, kort en zakelijk weergegeven, de volgende verweren gevoerd.
Een op 6 november 1985 aan het bedrijf (Consument was daarvan toen directeur)
uitgebrachte offerte vermeldt het op de pensioendatum benodigde kapitaal. Daarbij is
uitgegaan van een rentestand van 6% op de pensioendatum. Een dergelijke rentestand was
toen zeer realistisch. Het t-rendement bedroeg toen circa 7%. Indien de gehanteerde
rentestand en de andere onderdelen van het tarief gelijk zouden zijn aan de veronderstelde
tarieven kan met het doelvermogen het streefpensioen worden aangekocht. In de begin 1986
afgegeven polis en in de pensioenbrief komt tot uiting dat een en ander afhankelijk is van de
op de pensioendatum geldende tarieven en rente.
De pensioenbrief uit 1988 van de nieuwe werkgever vermeldt met zoveel woorden dat het
aan te kopen pensioen afhankelijk is van het dan tot uitkering komende kapitaal, de dan
geldende tarieven van de verzekeraar en de dan geldende rentestand.
Nadat Aangeslotene had gesignaleerd dat de rentestand structureel lager lag dan de op de
pensioendatum gehanteerde 6%, heeft hij op portefeuilleniveau actie ondernomen – voor
3/4
wijziging van die rentestand is het akkoord van de werkgever nodig – door vanaf 2002 op de
pensioenoverzichten met name te vermelden dat het tot uitkering komende kapitaal, de dan
geldende rentestand en de tarieven van de verzekeraar bepalend zijn voor de hoogte van het
aan te kopen pensioen. Vanaf 2004 heeft hij daaraan toegevoegd wat de actuele rentestand is
en wat dat – bij ongewijzigde uitgangspunten – betekent voor de hoogte van het pensioen.
Bij de opgave in 2004 heeft hij aangegeven dat de rentestand rond 5% ligt en dat dit – bij
ongewijzigde uitgangspunten – tot een circa 8% lager pensioen zal leiden. Voor 2005 waren
die cijfers zelfs 4% en 16%. Laatstgenoemde cijfers heeft Consument echter niet ontvangen
omdat zijn salaris ongewijzigd was gebleven. Bovendien heeft Aangeslotene de werkgevers in
gesprekken en ook schriftelijk geadviseerd de veronderstelde rente op de pensioendatum
naar beneden bij te stellen. Ook bij de werkgever van Consument is dat gebeurd, maar deze
heeft die rente niet bijgesteld. Consument moet als directeur van zijn werkgever en
gesprekspartner van Aangeslotene hiervan op de hoogte zijn geweest. Consument wist dat
bij een lage rekenrente het beoogde pensioen niet haalbaar zou zijn.
Consument was met de inhoud en de uitwerking van dit pensioenproduct op de hoogte. Hij
wist dat op de pensioendatum voor het pensioenkapitaal een pensioen wordt aangekocht en
dat de hoogte ervan afhankelijk was van de dan geldende tarieven. Op 5 mei 2004 bedroeg
de rente niet de aangehouden 6%, maar 4,88%. Op de datum van de offerte bedroeg de
rente nog maar 3,63%. De rentedaling verklaart waarom Aangeslotene aan Consument een
lager pensioen heeft geoffreerd. Ook de in de pensioenopgave van 5 mei 2004 vermelde 8%
lagere pensioenuitkering was slechts een indicatie die alleen bij ongewijzigde omstandigheden
gold.
Hetgeen Consument van de Europese Centrale Bank heeft vernomen, heeft vermoedelijk
betrekking op de ECB refirente. Bij pensioenen worden echter rentetarieven op langere
termijn gehanteerd.
Aangeslotene heeft op de brieven van Consument wel inhoudelijk gereageerd.
4. Zitting
Ter zitting hebben Consument en Aangeslotene hun standpunten nader toegelicht.
5. Beoordeling
5.1. In de in 1986 afgegeven polis en in de pensioenbrief van de werkgever uit 1988 komt
tot uiting dat het pensioen dat kan worden gekocht voor het op de pensioendatum tot
uitkering komende kapitaal afhankelijk is van de op de pensioendatum door de verzekeraar
gehanteerde tarieven en (reken)rente. Voorts heeft Aangeslotene tijdens de duur van de Cpolis
van Consument een aantal malen in zijn jaaropgaven aangegeven dat het op de
pensioendatum op basis van het dan tot uitkering komende kapitaal te verwachten oudedagsen
nabestaandenpensioen gebaseerd was op een in 1986 overeengekomen, op de
4/4
pensioendatum veronderstelde rentestand van 6%. Vanaf 2002 heeft hij op de
pensioenoverzichten met name vermeld dat het tot uitkering komende kapitaal, de dan
geldende rentestand en de tarieven van de verzekeraar bepalend zijn voor de hoogte van het
aan te kopen pensioen. Vanaf 2004 heeft hij daaraan toegevoegd wat de actuele rentestand is
en wat dat betekent voor de hoogte van het pensioen. Bij de opgave in 2004 heeft hij
aangegeven dat de rentestand rond 5% ligt en dat dit – bij ongewijzigde uitgangspunten – tot
een circa 8% lager pensioen zal leiden. Voor 2005 waren die cijfers 4% en 16%, maar die
cijfers heeft Consument echter niet ontvangen omdat zijn salaris ongewijzigd was gebleven.
Aangeslotene heeft aldus met ingang van 2004 de indicatieve opgaven van het te verwachten
pensioen gebaseerd op een lagere rentestand. Bovendien heeft Aangeslotene de werkgever
van Consument in gesprekken en ook schriftelijk geadviseerd de veronderstelde rente op de
pensioendatum naar beneden bij te stellen, maar de werkgever heeft het advies niet
opgevolgd.
5.2. Gelet op de voormelde omstandigheden heeft Aangeslotene terecht het standpunt
ingenomen dat Consument, met name door zijn functie van directeur van zijn werkgever en
gesprekspartner van Aangeslotene, voldoende ervan op de hoogte moet zijn geweest dat
door de lagere rente het beoogde pensioen niet haalbaar zou zijn. De klacht zal daarom
worden afgewezen.
6. Beslissing
De Commissie wijst, als bindend advies, de klacht af.

Bekijk de volledige uitspraak