Mijn Kifid

Uitspraak 2009-83

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 83
d.d. 12 oktober 2009
(mr. J. Wortel als voorzitter, mr. C.E. du Perron, drs L.B. Lauwaars RA en
J.C. Buiter)

1. Verloop procedure

De Commissie beslist met inachtneming van de haar toegezonden stukken, met name:
– de klacht met bijlagen, ontvangen op 28 april 2008;
– een aanvulling op de klacht, gedateerd 22 juli 2008;
– het schriftelijk verweer van de Aangeslotene, ontvangen op 13 januari 2009;
– een brief van de Consument met bijlagen, gedateerd 14 februari 2009;
– een schriftelijke dupliek van de Aangeslotene met bijlagen, gedateerd 11 maart 2009;
– stukken die met het oog op de na te noemen hoorzitting van de kant van de Consument nog zijn ingezonden bij brief van 10 juni 2009 (met een reactie daarop van de kant van de Aangeslotene, gedateerd 11 juni 2009), alsmede
– stukken die met het oog op de hoorzitting van de kant van de Aangeslotene zijn ingezonden bij brieven van 10 en 18 juni 2009.
De Commissie heeft kennisgenomen van het standpunt van de Ombudsman Financiële Dienstverlening.
De Commissie heeft vastgesteld dat tussenkomst van de Ombudsman niet tot oplossing van het geschil heeft geleid.
De Commissie heeft partijen opgeroepen voor een mondelinge behandeling op 24 juni 2009. Aldaar zijn beide partijen verschenen.

2. Feiten

2.1 De volgende feiten staan, als gesteld en niet of onvoldoende weersproken, vast.
(a) De Consument maakt voor zijn effectenbeleggingen al enige tijd gebruik van de dienstver¬lening van de Aangeslotene. De relatie tussen de Consument en de Aangeslotene laat zich om¬schrij¬ven als een adviesrelatie. De effectenportefeuille die de Consument bij de Aangeslotene aanhoudt, sinds tenminste 2004, bestaat uit aandelen en deelnemingen in beleggingsfondsen. Ook heeft de Consument al enige tijd (wederom: tenminste sinds 2004) door tussenkomst van de Aangeslotene posities ingenomen in geschreven opties.
(b) In januari 2006 heeft de Consument door tussenkomst van de Aangeslotene 500 put opties X juni 2006 geschreven met een uitoefenprijs van € 12. Deze opties zijn in maart 2006 ‘doorgerold’ naar de serie december 2006. Deze laatste optiepositie is in mei 2006 afgewikkeld waarna de Consument onmiddellijk 800 put opties X juni 2007 met een uitoefenprijs van € 10 heeft geschreven. Op advies van de Aangeslotene heeft de Consument deze positie afgedekt met 800 gekochte put opties X juli 2006 met een uitoefenprijs van € 8.
Op 13 juni 2006 zijn de gekochte put opties in opdracht van de Consument weer verkocht.
De door de Consument geschreven 800 put opties X juni 2007 zijn in juli 2006 afgewikkeld, waarbij de Consument tegelijkertijd 1.300 put opties X maart 2007 heeft geschreven met een uitoefenprijs van € 9.

(c) Ter zake van de optiepositie van de Consument is op 3 augustus 2006 een margintekort ontstaan, enerzijds ten gevolge van (voortgezette) daling van de koers van het aandeel X, anderzijds doordat de Aangeslotene toepassing heeft gegeven aan haar bij algemene voorwaarden voorbehouden bevoegdheid de dekkingswaarde van het aandelenbezit op een lager percentage vast te stellen in geval de (gehele) portefeuille onvoldoende spreiding gaat vertonen. Van dit tekort is de Consument diezelfde dag mondeling en schriftelijk op de hoogte gesteld. Diens voorstel het margintekort met aanvullende kredietverlening af te dekken heeft de Aangeslotene op 4 augustus 2006 afgewezen. In de daarop volgende dagen heeft de Consument enkele malen opdracht gegeven aandelen te verkopen. Daardoor werd het margintekort evenwel niet opgeheven.
Vanaf 7 augustus 2006 heeft de Aangeslotene de gehele positie in X gesloten. Daarna resteerde nog een gering margintekort, dat is opgeheven door nog meer aandelen te verkopen.
2.2 Bij brief van 26 april 2007 heeft de Consument klachten voorgelegd aan de Klachtencommissie DSI, voorganger van de Geschillencommissie Kifid. De brief is doorgezonden aan de Ombudsman. Die heeft de klacht in behandeling genomen en, na het standpunt van de Aangeslotene te hebben ingewonnen, bij brief van 1 april 2008 medegedeeld dat de klachten naar zijn inzicht ongegrond zijn.
2.3 De Consument heeft zijn klacht vervolgens aan de Commissie voorgelegd. Beide partjen hebben schriftelijk verklaard dat zij een uitspraak in de vorm van een bindend advies aanvaarden, de Aangeslotene op de voet van art. 11.5 van het Reglement van de Commissie.

3. Het geschil

3.1 Blijkens diens bij de Commissie ingediende klacht wenst de Consument het door de Ombudsman beoordeelde geschil in volle omvang aan de Commissie voor te leggen. Dit geschil bestaat uit twee onderdelen.
(a) Ten eerste klaagt de Consument over de uitvoering van zijn in januari 2006 gegeven opdracht tot schrijven van 500 put opties X juni 2006, het zogenaamde ‘doorrollen’ daarvan in maart 2006 (van de serie juni 2006 naar december 2006), met afwikkeling van de contracten in mei 2006 onder het gelijktijdig schrijven van 800 put opties X juni 2007, en vervolgens de afwikkeling van deze laatste contracten in juli 2006 met het gelijktijdig schrijven van 1.300 put opties X maart 2007.
Bij de uitvoering van deze opdrachten zou de Aangeslotene slechts adviezen of signalen hebben gegeven zonder de vereiste indringendheid of goede voorlichting, en er is ook nooit het waarschuwend signaal gegeven dat in een “what if” situatie (waarmee, naar de Commissie begrijpt, wordt gedoeld op de mogelijkheid van een zogenaamd ‘assignment’) de opbouw van de portefeuille in verregaande mate zou gaan afwijken van het overeengekomen risicoprofiel, te weten: matig offensief, zo stelt de Consument.
(b) Ten tweede klaagt de Consument over de gebeurtenissen na het ontstaan van het margintekort, op 3 augustus 2006. Hij stelt, samengevat, dat een voor hem (potentieel) minder nadelige situatie zou zijn ontstaan indien de Aangeslotene hem had toegestaan bij dezelfde gedeeltelijke liquidatie van zijn aandelenbezit de helft van zijn optiepositie X aan te houden, terwijl de afwezigheid van betrokken leidinggevende functionarissen van de Aangeslotene in deze dagen tot gevolg had dat de Consument, na in de voorafgaande periode onvoldoende duidelijk en indringend te zijn geadviseerd, werd geconfronteerd met intimiderend gedrag van hem onbekende medewerkers van de Aangeslotene, die geen enkele ruimte lieten voor minder bezwarende alternatieven, aldus nog steeds de Consument.
3.2 De Consument vordert dat de Aangeslotene wordt veroordeeld hem schade te vergoeden, welke schade de Consument – naar de Commissie begrijpt – stelt op maximaal
€ 540.000.
3.3 Op hetgeen de Aangeslotene ten verweer heeft aangevoerd zal de Commissie voor zover nodig ingaan bij de beoordeling van het geschil.

4. De beoordeling

4.1 Tijdens de hoorzitting is de gemachtigde van de Consument niet meer ingegaan op de klachten over de gang van zaken na het ontstaan van het margintekort, op 3 augustus 2006. Desgevraagd heeft hij evenwel opgemerkt dat dit deel van de klachten niet wordt ingetrokken.
Dienaangaande merkt de Commissie op dat de Aangeslotene ingevolge het destijds toepasselijke art. 28, vierde lid, Nadere Regeling gedragstoezicht effectenverkeer 2002 (hierna: NR 2002) in beginsel gehouden was de posities, waaruit het margintekort voortvloeide, binnen een termijn van vijf dagen desnoods eigener beweging te sluiten. Tussen partijen staat vast dat de Consument geen opdrachten heeft gegeven waardoor het margintekort binnen de periode van
vijf dagen geheel kon worden opgeheven. Voor zover de klacht inhoudt dat de Aangeslotene een voor de Consument (mogelijk) minder nadelige gedragslijn had moeten toestaan, door aanvullend krediet te verlenen en/of zekerheidsrechten op onroerende zaken als dekking te accepteren (waarbij de Consument met een kleinere positie in geschreven put opties nog enigermate had kunnen profiteren van een verwacht koersherstel), kan zij niet slagen omdat de Commissie niet treedt in beoordeling van de vraag of een aangesloten instelling in verband met effectendienstverlening al dan niet (aanvullend) krediet dient te verlenen, en evenmin treedt in de vraag of een aangesloten instelling (in verband met effectendienstverlening) al dan niet dekking in de vorm van zakelijke zekerheidsrechten dient te accepteren.
Dit deel van de klacht is ongegrond.
4.2 De Aangeslotene heeft de Commissie tijdens de hoorzitting verzocht geen acht te slaan op hetgeen de gemachtigde van de Consument in zijn (vóór de hoorzitting aan de Commissie en de Aangeslotene toegezonden) pleitaantekeningen stelt met betrekking tot de gebeurtenissen tot medio juni 2006, met name de in januari en in mei van dat jaar uitgevoerde opdrachten tot het schrijven van put opties. De Aangeslotene heeft zich hierbij op het standpunt gesteld dat dit deel van de pleitaantekeningen, en de daarop betrekking hebbende, gelijktijdig overgelegde producties, neerkomt op een nieuwe, zelfstandige, klacht die niet in behandeling kan worden genomen omdat zij niet eerst aan de Ombudsman is voorgelegd. Subsidiair heeft de Aangeslotene verzocht haar de mogelijkheid te geven op een later tijdstip nog op dit deel van de pleitaantekeningen van de gemachtigde van de Consument te reageren.
De Commissie heeft geweigerd nog tijdens de hoorzitting te bepalen dat het desbetreffende deel van het door de gemachtigde van de Consument gehouden betoog buiten beschouwing zal worden gelaten. Daarop heeft de gemachtigde van de Aangeslotene afzonderlijke pleitaantekeningen overgelegd en zich aan de hand daarvan uitgelaten over de verwijten die de Consument de Aangeslotene maakt ten aanzien van de gang van zaken in de eerste zes maanden van 2006.
De Commissie blijft erbij, zoals zij tijdens de hoorzitting reeds opmerkte, dat de klacht die de Consument aanvankelijk aan de Klachtencommissie DSI toestuurde en vervolgens door de Ombudsman in behandeling is genomen reeds de hiervoor, onder 3.1, samengevatte tweeledige strekking had. De bij pleidooi betrokken stellingen van de gemachtigde van de Consument ten aanzien van de optietransacties in de maanden januari en mei 2006 zijn derhalve aan te merken als een nadere uitwerking van de klacht die de Consument ook reeds aan de Ombudsman heeft voorgelegd. De Commissie kan die stellingen in haar beoordeling betrekken, en de Aangeslotene heeft blijk gegeven zich naar behoren tegen deze stellingen te kunnen verweren, zodat haar verzoek om een gelegenheid voor nog weer nadere reactie wordt afgewezen.
4.3 Bij beoordeling van de klachten over de dienstverlening van de Aangeslotene in verband met het schrijven van put opties X door de Consument herhaalt de Commissie het uitgangspunt dat haar voorganger, de Klachtencommissie DSI, al herhaaldelijk heeft geformuleerd. Bij het in behandeling nemen en uitvoeren van opdrachten voor effectentransacties, gegeven door een particuliere cliënt, is een beleggingsonderneming (ten tijde van de in de klacht bedoelde gebeurtenissen: effecteninstelling) als professionele en op dit terrein bij uitstek deskundig te achten dienstverlener tot een bijzondere zorgplicht gehouden. De omvang van deze zorgplicht wordt – al naar gelang de contractuele verhouding tussen de
beleggingsonderneming en haar cliënt – bepaald door de eisen van redelijkheid en billijkheid, en brengt onder alle omstandigheden mee dat de beleggingsonderneming bij het aanvaarden en uitvoeren van opdrachten moet handelen in het belang van de cliënt. Onder bijzondere omstandigheden kan deze zorgplicht zelfs zo ver gaan dat de beleggingsonderneming zich moet laten leiden door de kennelijke noodzaak de cliënt te behoeden tegen diens lichtvaardigheid en/of gebrek aan inzicht. Deze noodzaak een cliënt tegen zichzelf in bescherming te nemen zal zich met name voordoen indien de voor de beleggingsonderneming beschikbare gegevens erop wijzen dat haar cliënt (betalings- en/of leverings)verplichtingen zal aangaan waaraan hij niet zonder meer zal kunnen voldoen, of verliezen riskeert die met zijn beleggingsdoeleinden onverenigbaar zijn. In dit licht moeten ook de gedragsregels worden beschouwd die ten tijde van de in de klacht genoemde gebeurtenissen waren opgenomen in art. 28 NR 2002.
4.4 In verband met dit uitgangspunt acht de Commissie de volgende feiten van overheersend belang.
(i) Het was de Aangeslotene ten tijde van de gebeurtenissen waarover wordt geklaagd bekend dat de Consument al geruime tijd was gepensioneerd, en blijkens een brief van de Aangeslotene gedateerd 21 september 2005 is overeengekomen dat de beleggingen van de Consument “portefeuillemodel 04” moesten volgen. Dat komt, naar tussen partijen vaststaat, neer op ”matig offensief”,
(ii) Het was de Aangeslotene voorts bekend dat de inkomsten van de Consument (afgezien van AOW) voor ongeveer gelijke delen bestonden uit een pensioenvoorziening van de voormalige werkgever en inkomsten uit een eigen pensioen-BV. Ter zitting is gebleken dat de Consument in april 2006 de in zijn BV opgebouwde aandelenportefeuille naar zijn privévermogen heeft overgebracht, waardoor hij aan die BV een schuld heeft waarover rente moet worden betaald. De Aangeslotene heeft gesteld dat zij nimmer inzage heeft gekregen in de jaarstukken van de BV, en bij haar dienstverlening is afgegaan op de verklaring van de Consument dat de effectenportefeuille vrij beschikbaar was. De Commissie acht evenwel aannemelijk dat de Aangeslotene ten minste bekend was met de omstandigheid dat de Consument voor zijn levensonderhoud, en ook voor het aflossen van een aanzienlijke hypothecaire lening, in belangrijke mate afhankelijk is van (instandhouding van) het belegd vermogen.
(iii) De koers van het aandeel X vertoonde – zoals uiteraard beide partijen konden waarnemen – in 2006 en ook in de jaren daarvoor een overwegend dalende lijn, van rond
15 euro begin 2004 tot rond 10 euro begin 2006.
4.5 Onder deze omstandigheden kan er geen twijfel over bestaan dat het schrijven van put opties een voor de Consument ongeschikte vorm van beleggen was, a fortiori met betrekking tot een dergelijk fonds en in de aantallen waarin hij dat heeft gedaan.
4.6 Niettemin faalt de klacht voor zover het gaat om het schrijven van 500 put opties X in januari 2006, het doorrollen van deze contracten in maart 2006, en het afwikkelen daarvan in mei 2006 met het gelijktijdig schrijven van 800 put opties X. De Aangeslotene heeft bescheiden in het geding gebracht waaruit onmiskenbaar blijkt dat zij de Consument herhaaldelijk, ook vóór het jaar 2006, heeft gewaarschuwd voor de risico’s van het schrijven van opties. Zo bevindt zich bij de stukken een brief van de Aangeslotene, gedateerd 3 juni 2004, waarin de Consument is gewezen op de risico’s verbonden aan het schrijven van een groot aantal call opties op X. Ook zijn diverse gespreksnotities voorhanden waarin is vastgelegd dat het schrijven van opties, in de omvang waarin de Consument dit wenste te doen, door de Aangeslotene is ontraden, bijvoorbeeld een notitie van een gesprek op 10 mei 2005 waarin de Consument is afgeraden, met het oog op de daling van uitoefenprijzen en de fors oplopende verplichtingen, zijn al bestaande optiepositie X uit te breiden.
4.7 De Consument betwist niet dat deze vorm van beleggen hem door de Aangeslotene herhaaldelijk is afgeraden. Niettemin heeft hij, ook vóór het jaar 2006, diverse malen put opties geschreven, waarbij het soms (ook toen al) ging om honderdtallen.
In aanmerking genomen dat de Aangeslotene ervan uit kon gaan dat de Consument over een zeker inzicht in de materie beschikte en, met name, dat de Consument bij herhaling de adviezen van de Aangeslotene in de wind heeft geslagen, kan de Commissie in het aanvaarden en uitvoeren van de tot in de maand mei 2006 gegeven opdrachten tot het schrijven van put opties geen schending van de zorgplicht zien die de Aangeslotene jegens de Consument aansprakelijk maakt.
4.8 Anders oordeelt de Commissie over de gebeurtenissen vanaf 13 juni 2006. De Consument heeft niet (voldoende) betwist dat de Aangeslotene ook het schrijven van de 800 put opties X in mei 2006 heeft ontraden, en het afdekken met gekochte opties heeft voorgesteld als een ‘next best’ voorziening tegen de aanzienlijke risico’s. Dit advies om tenminste de afnameverplichtingen af te dekken heeft de Consument daadwerkelijk gevolgd, maar vervolgens heeft hij opdracht gegeven de gekochte put opties weer te verkopen, hetgeen op 13 juni 2006 is geschied. Blijkens de stukken heeft de Consument deze opdracht niet gegeven omdat hij het belang van afdekking van de risico’s niet meer inzag, maar uitsluitend omdat hij van oordeel was dat de Aangeslotene hem de put opties te duur heeft laten kopen, namelijk vlak voordat een gunstig bericht aangaande X de koers deed opveren.
4.9 Nu de Aangeslotene waarnam dat de Consument bij een overwegend – en soms stijl – dalende koers van het aandeel nog weer grotere aantallen put opties had geschreven dan hij eerder reeds had gedaan, en de Consument inmiddels had erkend dat de risico’s moesten worden afgedekt, had de Aangeslotene niet zonder meer genoegen mogen nemen met het verlangen van de Consument de volgens hem te duur gekochte dekking weer weg te nemen. Vanaf dat moment had de Aangeslotene in stellige, niet voor misverstand vatbare bewoordingen de Consument moeten voorhouden dat zijn positie in geschreven put opties X, mede gelet op het koersverloop van het fonds, zó grote risico’s meebracht en zozeer onverenigbaar was met de voor de Aangeslotene kenbare beleggingsdoelstellingen, dat onverwijlde maatregelen geboden waren, hetzij door de potentiële afnameverplichtingen opnieuw af te dekken, hetzij door de positie terstond te sluiten.
4.10 De Commissie volgt de Consument niet in zijn stelling dat deze waarschuwing per sé schriftelijk en/of door een leidinggevende functionaris van de Aangeslotene gedaan had moeten worden. Uit een oogpunt van (latere) bewijslevering zal een beleggingsonderneming er verstandig aan doen een waarschuwing voor te grote risico’s schriftelijk te doen, maar een mondeling (telefonisch) gegeven waarschuwing is niet per definitie ontoereikend. Gelet op de
frequentie waarmee, naar uit de stukken blijkt, de Consument contact had met de functionarissen van de Aangeslotene die hem adviseerden, en de wijze waarop de Consument kennelijk gewoon was zijn opdrachten te geven, had de Aangeslotene met een mondelinge waarschuwing kunnen volstaan.
4.11 De Aangeslotene heeft evenwel niet aannemelijk kunnen maken dat zij nadrukkelijk en in niet mis te verstane bewoordingen heeft gewaarschuwd voor de situatie die de Consument door zijn op 13 juni 2006 uitgevoerde verkoopopdracht heeft laten ontstaan.
Daarmee staat vast dat de Aangeslotene vanaf 13 juni 2006 niet aan haar zorgplicht heeft voldaan.
4.12 Vervolgens staat ter beoordeling of deze tekortkoming meebrengt dat de Aangeslotene aansprakelijk is voor het (volle) nadeel dat de Consument stelt te hebben geleden. Het in art. 6:98 BW bedoelde oorzakelijke verband tussen die tekortkoming en dit nadeel kan niet met zekerheid worden vastgesteld omdat niet zonder meer kan worden aangenomen dat de Consument een uitdrukkelijk en in niet mis te verstane bewoordingen gegeven waarschuwving als zojuist omschreven ook zou hebben gevolgd. Daarom zal de Commissie schattenderwijs moeten bepalen, met inachtneming van de aard van de geschonden zorgvuldigheidsnorm, hoe waarschijnlijk het is dat de Consument zo een nadrukkelijk advies zou hebben gevolgd of juist zou hebben genegeerd. Indien niet gezegd kan worden dat de kans zeer groot of juist zeer klein is dat de Consument het advies zou hebben opgevolgd zal, mede gelet op de in art. 6:99 en 6:101 BW vervatte uitgangspunten, een waardering van relevante factoren moeten uitwijzen in welke mate het nadeel aan de tekortkoming van de Aangeslotene is toe te rekenen, en in hoeverre dat nadeel is veroorzaakt door omstandigheden die voor rekening van de Consument moeten blijven.
4.13 De Commissie neemt in aanmerking dat de Consument ook voor het jaar 2006 reeds herhaaldelijk put opties had geschreven, waarbij het soms om grote aantallen contracten ging, en waarbij hij diverse malen adviezen van de Aangeslotene heeft genegeerd. Ook neemt de Commissie in aanmerking dat de Consument bij herhaling heeft laten blijken dat hij wist bij een dalende koers risico’s te lopen, maar die risico’s kennelijk niet vond opwegen tegen de premies die met het schrijven van (grote aantallen) opties verdiend kunnen worden. Daarom is de kans dat de Consument op of kort na 13 juni 2006 gehoor zou hebben gegeven aan de nadrukkelijke aanbeveling hetzij de 800 geschreven put opties X te sluiten, hetzij de daaruit voortvloeiende afnameverplichtingen opnieuw af te dekken niet bijzonder groot te noemen.
4.14 Daartegenover neemt de Commissie in aanmerking dat de Consument in mei 2006 een voor zijn doen ongewoon groot aantal optiecontracten heeft geschreven, waarbij hij zich heeft laten overtuigen van de noodzaak de potentiële afnameverplichtingen af te dekken, terwijl hij die dekking vervolgens – zoals hiervoor overwogen – niet heeft prijsgegeven omdat hij de risico’s anders was gaan waarderen, maar omdat hij de Aangeslotene verweet dat de dekking in de vorm van gekochte put opties op het verkeerde moment en daarom te duur was gekocht. Voorts hecht de Commissie belang aan de omstandigheid dat de Consument heeft kunnen waarnemen dat de koers van het aandeel X vanaf mei 2006 aanzienlijke dalingen heeft vertoond en nauwelijks nog stijgingen. Dit maakt het minstens tot op zekere hoogte waarschijnlijk dat de Consument ontvankelijk zou zijn geweest voor een duidelijke, ondubbelzinnige en indringende waarschuwing dat hij een – gelet op zijn beleggingsdoelstellingen – onevenredig groot risico liep door geschreven put opties in deze omvang aan te houden zonder dekking van de afnameverplichtingen.
4.15 Het één tegen het ander afwegend waardeert de Commissie de kans dat de Consument ook het vereiste nadrukkelijke advies hetzij deze positie in geschreven put opties X zo snel mogelijk te sluiten, hetzij terstond een (andere) dekking voor de potentiële afnameverplichtingen aan te brengen, naast zich neer had gelegd, naar redelijkheid op tweederde. Daarom zal de Aangeslotene één derde deel moeten vergoeden van het nadeel dat de Consument heeft geleden, te begroten zoals hieronder vermeld.
4.16 Het nadeel dat de Consument, deels ten gevolge van de tekortkoming van de Aangeslotene, heeft geleden bestaat uit de som van:
I) het verlies dat de Consument heeft geleden op de in mei 2006 geschreven 800 put opties X juni 2007, strike € 10,-, te berekenen vanaf 13 juni 2006 tot en met het moment van afwikkelen en daarbij rekening houdend met de daarvoor ontvangen premies en betaalde transactiekosten,
II) het verlies dat de Consument heeft geleden op de in juli 2006 geschreven 1.300 put opties X maart 2007 met een strike van € 9,-, met inbegrip van de aan dit schrijven verbonden transactiekosten doch ook hier rekening houdend met de daarvoor ontvangen premies,
III) het verschil tussen de opbrengst van de financiële instrumenten die na 3 augustus 2006 uit de portefeuille van de Consument zijn verkocht ter delging van het (resterende) margintekort, en het bedrag dat deze financiële instrumenten zouden hebben opgebracht op
23 november 2006, zijnde de dag waarop de Consument bij de Aangeslotene schriftelijk heeft geklaagd over (onder meer) het liquideren van zijn portefeuille.
De Commissie merkt op dat de Consument uiterlijk op laatstgenoemde datum, waarop hij kennelijk het voornemen had gevormd de Aangeslotene aansprakelijk te stellen, zijn schade had kunnen en moeten beperken door de aandelen terug te kopen die bij gedeeltelijke liquidatie uit zijn portefeuille waren verkocht.
4.17 De Commissie zal bepalen dat de Aangeslotene van deze aldus begrote schade éénderde deel moet vergoeden.
De Commissie zal geen beslissing nemen over vergoeding van rente, aangezien niet blijkt dat de Consument de Aangeslotene ooit met zoveel woorden aansprakelijk heeft gesteld met aanzegging van rente, en rente evenmin is gevorderd.
4.18 Het meer of anders gevorderde zal worden afgewezen. In de omstandigheid dat de Consument slechts gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld ziet de Commissie aanleiding te bepalen dat partijen elk hun eigen kosten van deze procedure zullen dragen.

5. Uitspraak

De Commissie stelt het bindend advies vast dat de Aangeslotene binnen de termijn van veertien dagen na de dag waarop deze uitspraak aan haar is toegezonden aan de Consument zal betalen éénderde deel van het bedrag dat de uitkomst is van de onder 4.16 genoemde berekening.
Het meer of anders gevorderde wordt afgewezen.
De Commissie bepaalt dat partijen ieder de eigen kosten van deze procedure zullen dragen.

Bekijk de volledige uitspraak