Mijn Kifid

Uitspraak 2010-211

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 211
d.d. 15 december 2010
(mr. B.F. Keulen, voorzitter, prof. mr. E.H. Hondius en mr. P.A. Offers)

1. Procedure

De Commissie beslist met inachtneming van haar Reglement en op basis van de volgende stukken:
– het door de Ombudsman Financiële Dienstverlening overgelegde dossier;
– de brief van Consument van 21 december 2009;
– het ingevulde en op 18 januari 2010 door Consument ondertekende vragenformulier;
– het antwoord van Aangeslotene van 14 juni 2010;
– de repliek van Consument van 14 juli 2010;
– de dupliek van Aangeslotene van 27 juli 2010.

De Commissie heeft vastgesteld dat tussenkomst van de Ombudsman Financiële Dienstverlening niet tot oplossing van het geschil heeft geleid.

De Commissie heeft voorts vastgesteld dat beide partijen het advies als bindend zullen aanvaarden.

De Commissie heeft partijen opgeroepen voor een mondelinge behandeling te Den Haag op maandag 22 november 2010.

2. Feiten

De Commissie gaat uit van de volgende feiten:
– de partner van Consument heeft een autoverzekering met daarin een schade¬verzekering inzittenden (SVI) bij Aangeslotene gesloten;
– in artikel 4 van de toepasselijke verzekeringsvoorwaarden inzake de verplichtingen van verzekerde is in de aanhef en onder d het volgende bepaald:
“Verzekeringnemer of een andere verzekerde, voor zover het hem aangaat, moet:
(….)
d. terstond, maar in elk geval binnen 14 dagen:
– een gebeurtenis bij verzekeraar melden,
– het schade-aangifteformulier ingevuld en ondertekend aan verzekeraar zenden,
– alle ter zake ontvangen bescheiden aan verzekeraar doorzenden, hem alle inlichtingen, desgewenst schriftelijk, verstrekken en alle door of namens hem gegeven aanwijzingen opvolgen,
– verzekeraar de mogelijkheid bieden een schade te onderzoeken en vast te stellen voordat herstel of vervanging plaatsvindt,
– zich onthouden van alles wat de belangen van verzekeraar kan schaden.
Hij is niet verplicht in geval van een strafrechtelijke veroordeling hoger beroep in te stellen.”
– artikel 5 lid a onder 8 van de toepasselijke verzekeringsvoorwaarden bepaalt onder meer:
“Tenslotte wordt geen vergoeding verleend indien verzekerde zijn verplichtingen, omschreven in artikel 4. niet nakomt, tenzij ten genoegen van verzekeraar wordt aangetoond dat diens belangen hierdoor niet geschaad zijn.’;
– op 2 mei 2002 is Consument als bestuurster van de bij Aangeslotene verzekerde auto betrokken geraakt bij een aanrijding. In het aanrijdingsformulier is zonder verdere specificatie aangegeven dat sprake is van lichtgewonden. Op de achterkant van het formulier is bij “slachtoffers” niets vermeld;
– in twee gerechtelijke procedures is Consument aangewezen als aansprakelijke partij;
– bij brief van 16 februari 2009 aan Aangeslotene heeft Consument aanspraak gemaakt op een uitkering uit hoofde van de SVI wegens blijvende invaliditeit als gevolg van de aanrijding;
– de verzekeraar heeft de schadeclaim van Consument afgewezen.

3. Geschil

3.1 Consument vordert dat Aangeslotene haar beroep op een uitkering uit hoofde van de SVI wegens blijvende invaliditeit in behandeling neemt.

3.2 Deze vordering steunt, kort en zakelijk weergegeven, op de volgende grondslagen:
Op grond van het aanrijdingsformulier was Aangeslotene ervan op de hoogte dat er sprake was van lichtgewonden. Gezien het karakter van de autoverzekering van Consument had Aangeslotene zich dienen te realiseren dat tevens een beroep werd gedaan op de SVI. Aangeslotene had in deze kwestie een onderzoeksplicht en bij Consument dienen te informeren naar de aard van de verwonding of het letsel. Hiernaast was Aangeslotene uit hoofde van de gerechtelijke procedures waarbij Consument uiteindelijk als aansprakelijke partij is aangewezen, op de hoogte van de gevolgen van de aanrijding voor de gezondheid van Consument en is er in het kader van deze procedures contact geweest tussen de raadsman van Consument en Aangeslotene over de afwikkeling van de aansprakelijkheidsvraag. Consument verwijst in dit verband tevens naar de inleidende dagvaarding en een akte overlegging producties.

3.3 Aangeslotene heeft, kort en zakelijk weergegeven, de volgende verweren gevoerd:
Aangeslotene is van mening dat zij uit het aanrijdingsformulier niet hoefde af te leiden dat een beroep op de SVI zou worden gedaan. Op het schadeformulier werd slechts ongespecificeerd aangegeven dat er lichtgewonden waren. Onder het kopje “slachtoffers”was niets ingevuld. Hiernaast stelt Aangeslotene dat zij niet deugdelijk en tijdig is ingelicht en het beroep op de SVI daarom op grond van artikel 4 onder van de toepasselijke verzekeringsvoorwaarden moet worden afgewezen. Aangeslotene is door het late beroep op de SVI niet meer in staat vast te stellen of de blijvende invaliditeit van Consument als uitsluitend en direct gevolg van de aanrijding moet worden beschouwd. Tenslotte is Aangeslotene van mening dat de rechtsvordering tot het doen van een beroep op de SVI op grond van artikel 7:942, lid 1 BW is verjaard.

4. Zitting

Ter zitting hebben Consument en Aangeslotene hun standpunten nader toegelicht. Consument heeft verklaard dat de huidige klachten van zijn echtgenote ongeveer twee maanden na het ongeval in 2002 zijn ontstaan. Aangeslotene geeft aan dat een beroep op de SVI zo spoedig mogelijk na het optreden van de klachten had dienen plaats te vinden.

5. Beoordeling

5.1 De Commissie ziet zich in het onderhavige geval voor de vragen gesteld of door Consument tijdig een beroep is gedaan op de SVI en of de verzekeraar zich terecht op het standpunt stelt dat niet voldaan is aan het bepaalde in artikel 4 onder d van de toepasselijke verzekeringsvoorwaarden.

5.2 Artikel 4 onder d van de toepasselijke verzekeringsvoorwaarden is naar het oordeel van de Commissie bedoeld om Aangeslotene de gelegenheid te geven om (tijdig) te kunnen onderzoeken of sprake is van een gedekte gebeurtenis in de zin van de verzekeringsvoorwaarden. De Commissie is van oordeel dat dit een redelijk belang is van de Aangeslotene in de zin van artikel 7:941, lid 4 BW.

5.3 In het onderhavige geval vloeit uit artikel 4 onder d van de toepasselijke verzekerings¬voorwaarden voort dat Consument binnen 14 dagen een beroep op de SVI moet doen. Aangeslotene heeft dan de gelegenheid te onderzoeken of de blijvende invaliditeit van Consument het uitsluitend en direct gevolg is van de aanrijding op 2 mei 2002.

5.4 De Commissie is in dit verband van oordeel dat Aangeslotene uit het aanrijdings¬formulier niet behoefde af te leiden dat een beroep werd gedaan op de SVI. Op het aanrijdingsformulier is op de voorzijde slechts aangegeven dat sprake is van lichtgewonden zonder dat nader is omschreven wie precies lichtgewond was of waren. Op de achterzijde van het aanrijdingsformulier is onder het kopje “slachtoffers” niets ingevuld. Ook uit de andere door Consument ingediende stukken en ter zitting vermelde omstandigheden kan de Commissie in redelijkheid niet af¬leiden dat Consument vóór 16 februari 2009 een beroep op de SVI heeft gedaan.

5.5 Nu Consument voor het eerst bij brief van 16 februari 2009 een beroep op de SVI heeft gedaan, is het de vraag of Aangeslotene hierdoor in zijn redelijk belang is geschaad om (tijdig) te kunnen onderzoeken of er sprake is van een gedekte gebeurtenis in de zin van de verzekering en derhalve terecht het standpunt in neemt dat niet voldaan is aan het bepaalde in artikel 4 onder d van de toepasselijke verzekeringsvoorwaarden. De Commissie is van oordeel dat dit het geval is. Tussen de datum van de aanrijding (2 mei 2002) en de datum waarop een beroep op de SVI is gedaan (16 februari 2009) ligt bijna 7 jaar. Aangeslotene kan daardoor niet meer vaststellen of de blijvende invaliditeit van Consument als uitsluitend en direct gevolg van de aanrijding moet worden beschouwd.

5.6 Het voorgaande leidt tot het oordeel dat de vordering van Consument moet worden afgewezen. Alle overige door partijen ingebrachte stellingen en argumenten kunnen niet tot een ander oordeel leiden en zullen derhalve onbesproken blijven.

6. Beslissing

De Commissie wijst, als bindend advies, de vordering af.

Bekijk de volledige uitspraak