Mijn Kifid

Uitspraak 2010-48

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 48 d.d. 18 maart 2010
(mr. V. van den Brink, voorzitter, en de heren G.J.P. Okkema en prof. drs. A.D. Bac RA)
1. Procedure
De Commissie beslist met inachtneming van haar Reglement en op basis van de volgende stukken:
– de brief van Consumenten van 13 augustus 2008, door de Commissie ontvangen op 14 augustus 2008, waarmee Consumenten een verzoek tot geschilbeslechting bij de Commissie aanhangig maken;
– het door Consumenten ingevulde vragenformulier;
– de brief van Consumenten van 4 februari 2009 met bijlage;
– het antwoord van Aangeslotene met bijlagen van 30 maart 2009;
– de brief van Consumenten van 28 april 2009, met als bijlage de repliek;
– de dupliek van Aangeslotene met bijlagen van
11 juni 2009;
– de e-mail van Aangeslotene van 28 september 2009 met als bijlage het prospectus van de
obligaties Y; en
– de relevante stukken uit het dossier van de Ombudsman Financiële Dienstverlening.
De Commissie heeft vastgesteld dat tussenkomst van de Ombudsman Financiële Dienstverlening niet tot oplossing van het geschil heeft geleid.
De Commissie heeft vastgesteld dat beide partijen het advies als bindend zullen aanvaarden.
De Commissie heeft partijen opgeroepen voor een mondelinge behandeling op 23 september 2009. Aldaar zijn beide partijen verschenen.
2. Feiten
De Commissie gaat uit van de volgende feiten.
2.1 In maart 2002 dienden Consumenten via een bemiddelaar bij Aangeslotene een hypotheekaanvraag in voor een bedrag van
€ 200.000. Aangezien bij de aanschaf van hun woning niet het gehele bedrag hoefde te worden aangewend, besloten Consumenten op advies van Aangeslotene een deel van dit bedrag, zijnde
€ 90.000, te beleggen.
2.2 Daartoe werd tussen partijen een beleggingsovereenkomst gesloten. Doelstelling
van Consumenten was gebruik te maken van de fiscale voordelen en stabiele renteinkomsten
te verwerven. In het opgestelde beleggersprofiel gaf Consument aan gedurende verscheidene jaren te hebben belegd met een bedrag van € 2.500. Het
profiel werd vervolgens vastgesteld op “defensief”. Er werd een portefeuille samengesteld bestaande uit uitsluitend obligaties, waarin in de loop der jaren een aantal maal werd gemuteerd.
2.3 In mei 2005 besloten Consumenten op advies van Aangeslotene om voor een bedrag van
€ 20.000 te beleggen in obligaties Y. Deze obligatie betreft een zogenaamde CDO uitgegeven door – een dochter van – X met, na een driejarige periode van vaste rente, een variabele rente gebaseerd op het verschil tussen de korte- en de lange rente.
2.4 Enkele maanden later stelde Aangeslotene aan de hand van de samenstelling van de portefeuille vast dat het beleggersprofiel moest worden gewijzigd in “zeer defensief” en zij stelde Consumenten van die aanpassing op de hoogte.
2.5 In de daarop volgende periode deed zich bij de onderhavige obligaties een koersdaling voor als gevolg van een sterke terugloop van het eerdergenoemde renteverschil.
3. Geschil
Het geschil houdt – kort en zakelijk weergegeven – het volgende in.
3.1 Consumenten stellen zich op het standpunt dat Aangeslotene hen onvoldoende heeft voorgelicht over de risico’s met betrekking tot de renteontwikkeling, de koersgevoeligheid en de – volledige – aflossing van de CDO’s. De koers van de onderhavige obligaties is sterk gedaald en de vooruitzichten ten aanzien van de rentebetaling en de aflossing zijn somber.
3.2 Consumenten zijn van mening dat deze belegging niet binnen hun beleggersprofiel paste. Consumenten zijn beiden leek op financieel gebied en hun ervaring met beleggen beperkt zich tot het gedurende een aantal jaren aanhouden van een
beperkt bedrag in een beleggingsfonds. Zij wijzen er nog op dat zij, gezien hun beperkte en variabele inkomen, geen risico met hun beleggingen wilden en konden nemen.
3.3 Consumenten schatten hun schade op € 15.000 en verzoeken de Commissie om vergoeding van dat bedrag.
3.4 Aangeslotene is van mening dat de obligaties wel aansloten aan het beleggersprofiel.
De initiële rentevergoeding en de verwachtingen over de renteontwikkeling waren positief terwijl het hoofdsomrisico beperkt was gezien een triple-A rating. Dat de verwachting niet is uitgekomen en dat X failliet is gegaan kan Aangeslotene niet
worden verweten.
4. Beoordeling
4.1 Uit hetgeen partijen naar voren hebben gebracht, kan de Commissie slechts concluderen dat Aangeslotene er niet in geslaagd is in deze procedure aannemelijk te maken dat zij zelf beschikte over voldoende inzicht in het door haar
geadviseerde product en de daaraan verbonden risico’s. Niet alleen ontbrak bij de door Aangeslotene overgelegde stukken inhoudelijke informatie over de voorwaarden waaronder de onderhavige effecten zijn uitgegeven, maar ook ter
zitting bleek Aangeslotene niet in staat die informatie te verstrekken.
4.2 Deze constatering laat echter onverlet, dat in het licht van de toenmalige omstandigheden, niet met vrucht kan worden gesteld dat het advies tot de aankoop van de CDO’s een advies was dat een redelijk bekwaam en redelijk handelend
adviseur niet had mogen geven. Daarbij neemt de Commissie in aanmerking dat te dien tijde de CDO’s door onafhankelijke kredietbeoordelaars met de hoogste kredietwaardigheid werden gewaardeerd.
4.3 De Commissie wijst er nog op dat zij bij dit oordeel ook de stelling van Consumenten inzake hun persoonlijke financiële omstandigheden in aanmerking heeft genomen. Nu Consumenten, naar de Commissie aanneemt, als leken moeten
worden gekwalificeerd, valt niet in te zien dat zij, als zij meer informatie zouden hebben ontvangen, dat advies niet zouden hebben opgevolgd.
4.4 De Commissie merkt daarbij ten overvloede nog op dat Aangeslotene niet kan worden verweten dat zij ten tijde van het advies de economische ontwikkelingen nadien en alle gevolgen daarvan kennelijk niet heeft voorzien.
4.5 De Commissie concludeert dan ook dat de vordering van Consument moet worden afgewezen.
5. Beslissing
De Commissie stelt het bindend advies vast dat de vordering wordt afgewezen.

Bekijk de volledige uitspraak