Mijn Kifid

Uitspraak 2011-184

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 184
d.d. 3 augustus 2011
(mr. P.A. Offers, voorzitter, prof. mr. M.L. Hendrikse en mr. B.F. Keulen, leden, en
mr. F.E. Uijleman, secretaris)

Samenvatting

Collectieve pensioenverzekering, overrentedeling, beheersvergoeding. Consumenten (pensioengerechtigden) stellen dat zij door het overrentedelingssysteem worden benadeeld en dat de beheersvergoeding disproportioneel hoog is. Zij vorderen dat de verzekeraar (pensioenuitvoerder) de pensioenen indexeert op basis van het prijsindexcijfer voor gezinsconsumptie en dat de beheersvergoeding met terugwerkende kracht wordt geannuleerd. De Commissie wijst de vordering af. Naar het oordeel van de Commissie is de verzekeraar de pensioenaanspraak van Consumenten op uitkering van de overrente naar behoren nagekomen en hebben Consumenten onvoldoende bewijs geleverd voor hun stelling dat de beheerskosten disproportioneel hoog zijn.

1. Procedure

De Commissie beslist met inachtneming van haar Reglement en op basis van de volgende stukken:

– het door de Ombudsman Financiële Dienstverlening overgelegde dossier;
– het verzoek van Consumenten tot geschilbeslechting met bijlagen, ontvangen op 12 mei 2010;
– het antwoord van Aangeslotene van 13 september 2010;
– de repliek van Consument van 24 september 2010;
– de dupliek van Aangeslotene van 25 oktober 2010.

De Commissie heeft vastgesteld dat tussenkomst van de Ombudsman Financiële Dienstverlening niet tot oplossing van het geschil heeft geleid.

De Commissie heeft voorts vastgesteld dat partijen het advies als bindend zullen aanvaarden.

De Commissie heeft partijen opgeroepen voor een mondelinge behandeling te Den Haag op 20 juni 2011.

2. Feiten

De Commissie gaat uit van de volgende feiten:

2.1 De voormalig werkgever van Consumenten heeft ten behoeve van zijn werknemers op 1 april 1972 een collectieve pensioenverzekering gesloten bij een verzekeraar . Per 1 januari 1996 heeft hij de verzekering ondergebracht bij Aangeslotene. Consumenten waren deelnemer van deze collectieve pensioenverzekering.

2.2 In de op de verzekering van toepassing zijnde algemene voorwaarden is de ‘Regeling inzake omvangskorting en overrentedeling’ opgenomen. Ten aanzien van de overrente is daarin onder meer het volgende bepaald:

“III. GROEPSGEWIJZE OVERRENTEDELING.

1. [Aangeslotene[ zal aan het einde van elk kalenderjaar j de totale premiereserve berekenen van alle verzekeringen waarop deze groepsgewijze overrentedeling toegepast wordt.
(…)

3. Voor de berekening van de interestopbrengst over de premiereserve wordt de totale premiereserve van de onder deze groepsgewijze overrentedeling vallende verzekeringen geacht te zijn belegd volgens het volgende schema:
a. in het kalenderjaar j wordt op 1 januari belegd een bedrag Q (j) tegen een intrestpercentage u (j);
b. (…)

6. Het intrest-percentage u (j) van de belegging in het kalenderjaar j is het rekenkundig gemiddelde van de factoren “u” berekend per de 16-de van elke maand van dat jaar volgens het bepaalde onder IV.

7. Aan het einde van elk kalenderjaar wordt de totale intrestopbrengst over de in lid 3 bedoelde theoretische leningen vastgesteld.

8. Het overrentepercentage over het kalenderjaar j is het verschil tussen de totale intrestopbrengst over het kalenderjaar j en 4½% van de som van de theoretische leningen, uitgedrukt in een percentage van de totale premiereserve. De 4½% is de som van de rekenrente ad 4% en de beheerskostenvergoeding ad ½%. Negatieve overrente wordt op nul gesteld.

9. De overrente over het kalenderjaar j voor elke deelnemende verzekeringnemer is gelijk aan het overrentepercentage over het kalenderjaar j toegepast op de premiereserve van de verzekeringen ten name van die verzekeringnemer. De overrente over het kalenderjaar j wordt, onder aftrek van de overeengekomen kostenvergoeding, per
1 januari van het jaar j + 1 geheel aangewend ter verhoging van de daarvoor in aanmerking komende pensioenen, alle met een gelijk percentage.
(…).

IV. WIJZE VAN BEREKENING VAN “u”

1. Maatstaf voor de berekening van “u” is het gemiddelde effectieve rendement vastgesteld volgens lid 2, van alle guldens-obligatieleningen uitgegeven door de Staat der Nederlanden, die voldoen aan de volgende eisen: (…).”

2.3 In artikel 15 van het pensioenreglement is ten aanzien van de overrente het volgende opgenomen: “Op de pensioenen, die zijn verworven op grond van het bepaalde in dit reglement, zullen jaarlijks per 1 januari toeslagen worden verleend door aanwending van de overrente die krachtens de overeenkomst met [Aangeslotene] daarvoor beschikbaar komt.”

2.4 Aangeslotene heeft ten aanzien van de boekjaren 2001 tot en met 2004 een bedrag aan overrente uitgekeerd. Vanaf het boekjaar 2005 tot en met 2007 is de overrente door Aangeslotene op nul gesteld en heeft geen jaarlijkse indexatie plaatsgevonden.

3. Geschil

3.1 Consumenten vorderen dat Aangeslotene de pensioenen indexeert op basis van het prijsindexcijfer voor gezinsconsumptie en dat Aangeslotene de beheersvergoeding van 0,5% met ingang van 1 januari 1996 annuleert.

3.2 Deze vordering steunt, kort en zakelijk weergegeven, op de volgende grondslagen:
– Consumenten stellen dat de overrente-regeling onduidelijk is en dat zij door de regeling worden benadeeld indien de overrente negatief uitvalt. Zij voeren daartoe aan dat hun koopkracht alsdan daalt. Daarnaast hebben Consumenten tijdens de hoorzitting aangevoerd dat zij het vermoeden hebben dat Aangeslotene opzettelijk geen overrente uitkeert.
– Verder stellen Consumenten zich op het standpunt dat de collectieve pensioen-verzekering kan worden aangemerkt als een woekerpolis. Ter onderbouwing van deze stelling voeren zij aan dat de beheersvergoeding van 0,5% disproportioneel hoog is.
– De pensioenverzekeringsovereenkomst is niet geparafeerd. Consumenten leiden hieruit af dat tussen hun voormalig werkgever en Aangeslotene geen wils-overeenstemming is bereikt over de inhoud van de pensioenverzekerings-overeenkomst.

3.3 Aangeslotene heeft, kort en zakelijk weergegeven, het volgende als verweer aangevoerd:
– De pensioenverzekeringsovereenkomst is uitgevoerd conform de afspraken die met de voormalig werkgever van Consumenten zijn gemaakt. Aangeslotene voert aan dat ten aanzien van de berekening van overrente met de voormalig werkgever van Consumenten is overeengekomen dat voor de berekening wordt aangehaakt bij het rendement dat wordt behaald op een fictief pakket staatsleningen. Het verschil in rendement tussen de gerealiseerde rente-opbrengst over de premiereserve en het rendement van 4,5% – welk percentage bestaat uit 4% rekenrente en 0,5% beheerskosten – zal als overrente beschikbaar komen. Aangeslotene stelt dat er de laatste jaren geen rente-opbrengst over de premiereserve is behaald van meer dan 4,5% en dat derhalve geen overrente is uitgekeerd. Daarnaast stelt zij dat het onredelijk is en in strijd met de overeenkomst om van haar te verlangen dat zij de pensioenen ook indexeert indien er geen overrente wordt gegenereerd.
– Het overrente-systeem is duidelijk en transparant. Aangeslotene wijst er daarbij op dat voor het vaststellen van de gerealiseerde rente-opbrengst wordt aangehaakt bij het u-rendement dat periodiek wordt vastgesteld en gepubliceerd.
– Aangeslotene betwist dat de beheersvergoeding van 0,5% disproportioneel hoog is. De hoogte van de vergoeding is marktconform.
– Verder stelt Aangeslotene dat voor het tot stand komen van een rechtsgeldige overeenkomst niet is vereist dat alle pagina’s en bijlagen van de overeenkomst door partijen zijn geparafeerd.

4. Beoordeling

4.1 De Commissie stelt vast dat de voormalig werkgever van Consumenten de pensioen-toezegging aan haar werknemers op 1 januari 1996 heeft ondergebracht bij Aangeslotene. De werkgever heeft daartoe een pensioenverzekeringsovereenkomst gesloten met Aangeslotene waarbij hij is opgetreden als verzekeringnemer en Aangeslotene als pensioenuitvoerder. Verder stelt de Commissie vast dat de werkgever en Aangeslotene met de ‘regeling inzake omvangskorting en over-rentedeling’ zijn overeengekomen dat in de pensioenaanspraken een gegarandeerd rendement is begrepen van 4% (de zogenaamde rekenrente) en dat de pensioen-aanspraken worden verhoogd indien de overrente, zijnde het verschil tussen de behaalde rente-opbrengst over de premiereserve en de overeengekomen rekenrente van 4% en de beheerskosten van 0,5%, positief is. Tot slot stelt de Commissie op grond van paragraaf IV van voornoemde regeling vast dat ten aanzien van de berekening van de behaalde rente-opbrengst over de premiereserve tussen de werkgever en Aangeslotene is afgesproken dat wordt aangesloten bij het zogeheten u-rendement, een rendementsmaatstaf die is gebaseerd op het effectieve rendement van alle staatsleningen die voldoen aan een aantal specifieke criteria.

4.2 Consumenten zijn als pensioengerechtigden geen partij bij de tussen hun voormalig werkgever en Aangeslotene gesloten pensioenverzekeringsovereenkomst. Zij ontlenen hun pensioenaanspraken jegens Aangeslotene aan het pensioenreglement. Op grond van artikel 15 van het reglement kunnen Consumenten aanspraak maken op de uitkering van overrente. De Commissie overweegt op grond van het procesdossier dat Aangeslotene deze pensioenaanspraak van Consumenten naar behoren is nagekomen. De Commissie leidt dit af uit de door Aangeslotene overgelegde overrente-berekeningen die zien op de boekjaren 2001 tot en met 2007. Daaruit blijkt onder meer dat Aangeslotene de overrente ieder jaar vaststelt en dat zij de pensioenen in de jaren 2001 tot en met 2004 heeft verhoogd wegens het positief uitvallen van de overrente. Dat Aangeslotene over de jaren 2005 tot en met 2007 geen overrente heeft uitgekeerd heeft naar het oordeel van de Commissie te maken met de ontwikkelingen op de financiële markt. De Commissie leidt dit af uit de op het internet gepubliceerde u-rendementcijfers. Daaruit blijkt dat het u-rendement in de jaren 2005 tot en met 2007 niet boven de 4,5% is gekomen. Het betoog van Consumenten dat Aangeslotene opzettelijk geen overrente uitkeert, wijst de Commissie dan ook van de hand.

4.3 Evenmin volgt de Commissie Consumenten in hun standpunt dat tussen hun voormalig werkgever en Aangeslotene geen wilsovereenstemming is bereikt over de inhoud van de pensioenverzekeringsovereenkomst. Het enkele feit dat niet alle pagina’s van de overeenkomst zijn geparafeerd doet niet af aan de rechtsgeldigheid van de overeenkomst. Er bestaat in het overeenkomstenrecht, anders dan Consumenten veronderstellen, immers geen rechtsregel die dit vereist.

4.4 Tot slot overweegt de Commissie ten aanzien van de stelling van Consumenten dat de beheerskosten van 0,5% disproportioneel hoog zijn, het volgende. Ingevolge artikel 150 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering heeft als uitgangspunt te gelden dat de partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van door haar gestelde feiten – bij voldoende betwisting door de tegenpartij – haar stellingen moet bewijzen. De Commissie is van oordeel dat Consumenten tegenover de betwisting door Aangeslotene onvoldoende bewijs hebben geleverd op grond waarvan van de juist-heid van hun stelling kan worden uitgegaan. Dit betekent aldus dat niet is komen vast te staan dat Aangeslotene te hoge beheerskosten in rekening brengt. Ook anders¬zins is niet gebleken dat de beheerskosten disproportioneel zijn.

4.5 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vordering van Consumenten zal worden afgewezen. Alle overige door partijen ingebrachte stellingen en argumenten kunnen niet tot een ander oordeel leiden en zullen derhalve onbesproken blijven.

5. Beslissing

De Commissie wijst, als bindend advies, de vordering van Consumenten af.

In artikel 5 van het Reglement van de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening is bepaald in welke gevallen beroep openstaat van beslissingen van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening bij de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening. Daarbij geldt een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak.

Bekijk de volledige uitspraak