Mijn Kifid

Uitspraak 2014-305 (Bindend)

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2014-305
d.d. 14 augustus 2014
(mr. A.W.H. Vink, voorzitter, mr. E.M. Dil-Stork en mr. C.E. du Perron, leden en mr. R.A.F. Coenraad, secretaris)

Samenvatting

Spaarkasovereenkomst. De Commissie is van oordeel dat de door Aangeslotene verstrekte informatie misleidend is nu daaruit volstrekt onvoldoende blijkt dat de gesloten spaarkasovereenkomst geen spaarproduct is maar dat deze gekenmerkt wordt door een combinatie van sparen, beleggen en verzekeren en dat Consument onvoldoende is gewezen op de risico’s die aldus aan het onderhavige product verbonden waren. De Commissie acht het voldoende aannemelijk dat Consument indien zij op de juiste wijze was geïnformeerd, de overeenkomst niet zou hebben gesloten. Van Consument mag echter worden verwacht dat zij de aan haar verstrekte informatie aandachtig doorleest en dat zij daarover zo nodig kritische vragen stelt. Indien Consument dat had gedaan had zij, met enige moeite, kunnen ontdekken dat zij zou gaan beleggen en dus koersrisico zou gaan lopen. Aldus heeft zij deels ook zelf schuld aan het ontstaan van haar schade en moet deze in zoverre voor haar rekening blijven. Vordering gedeeltelijk toegewezen.

Consument,

tegen

Aegon Spaarkas N.V., gevestigd te Leeuwarden, hierna te noemen Aangeslotene.

1. Procesverloop

De Commissie beslist met inachtneming van haar reglement en op basis van de volgende stukken:
– het dossier van de Ombudsman Financiële Dienstverlening;
– de brief met bijlagen van Consument van 4 juli 2013;
– het door Consument ondertekende vragenformulier van 19 juli 2013;
– de brieven met bijlagen van Consument van 12 en 13 oktober 2013;
– de brief met bijlagen van Consument van 12 december 2013;
– het verweerschrift van Aangeslotene;
– de repliek van Consument;
– de brieven van Consument van 25 februari 2014 en 27 maart 2014;
– de dupliek van Aangeslotene;
– de pleitnota van Consument.

2. Overwegingen

De Commissie heeft het volgende vastgesteld. Tussenkomst van de Ombudsman Financiële Dienstverlening heeft niet tot oplossing van het geschil geleid.
Beide partijen zullen het advies van de Commissie als bindend aanvaarden. Partijen zijn opgeroepen voor een mondelinge behandeling op maandag 2 juni 2014 en zijn aldaar verschenen.

3. Feiten

De Commissie gaat uit van de volgende feiten:
3.1 Op 1 oktober 1996 sloot Consument via tussenkomst van een verzekeringsadviseur voor een periode van 17 jaar bij Aangeslotene een BonusPlan, zijnde een spaarkasovereenkomst met lijfrenteclausule. De inleg bestond uit de maandelijks betaalde premies en een aantal eenmalige stortingen in de jaren 1998, 1999, 2000 en 2001. De totale inleg bedraagt € 23.189,67.
3.2 Artikel 3: 310 lid 1 Burgerlijk Wetboek (verder: BW) luidt als volgt:
“Een rechtsvordering tot vergoeding van schade of tot betaling van een bedongen boete verjaart door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de benadeelde zowel met de schade of de opeisbaarheid van de boete als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden, en in ieder geval door verloop van twintig jaren na de gebeurtenis waardoor de schade is veroorzaakt of de boete opeisbaar is geworden.”
Artikel 6:89 BW luidt als volgt:
“De schuldeiser kan op een gebrek in de prestatie geen beroep meer doen, indien hij niet binnen bekwame tijd nadat hij het gebrek heeft ontdekt of redelijkerwijze had moeten ontdekken, bij de schuldenaar terzake heeft geprotesteerd.”
3.3 De clausules behorende bij het spaarcertificaat bevatten onder andere onderstaande passages:
“Lijfrentekapitaal bij overlijden van de verzekerde
Tijdens de eerste helft van de spaarperiode plus één dag:
1. De betaalde inleg vermeerderd met een samengestelde interest van 4% per jaar, berekend tot de datum van overlijden;
Of, als dit meer is:
2. 110% van het opgebouwde vermogen, berekend tot de datum van overlijden.
Na het verstrijken van de eerste helft van de spaarperiode plus één dag, is bij het overlijden van de verzekerde het onder 1. gestelde van toepassing.
Onder de spaarperiode wordt verstaan de periode vanaf de ingangsdatum tot de datum waarop de einduitkering beschikbaar komt.
Voor verhoging van de inleg en een incidentele extra inleg is het bovenstaande ook van toepassing. Bovengenoemde periode vangt echter pas aan op de datum waarop de verhoging of extra inleg ingaat.
Na een verlenging van de spaarperiode is de bovenstaande regeling ook van toepassing. Bovengenoemde periode vangt echter pas aan op de datum waarop de verlenging van kracht is geworden. Voor de inleg uit de periode voor de verlenging van de spaarperiode is het onder 1. gestelde van toepassing.

10% ƒ 134.600,00
11% ƒ 149.900,00
12% ƒ 167.000,00”
3.4 Op deze verzekering waren de Voorwaarden 96.01 en Productvoorwaarden 96.01 van toepassing.
3.5 De Voorwaarden 96.01 (‘Definities’) bevatten onder meer de volgende bepalingen:
“1. Definities
(…)
c overeenkomst: de Spaarbeleg-overeenkomst, waaruit voor Spaarbeleg de verplichting ontstaat om:
– de aan het fonds toekomende spaarstortingen te beheren en te beleggen;
– de te verrekenen overlijdensrisicopremie te beheren;
– op de einddatum van de overeenkomst het aandeel in het fonds uit te keren;
– bij overlijden van de verzekerde gedurende de spaarperiode een overlijdensuitkering te doen.
(…)
k spaarstorting: dat deel van de inleg waarmee wordt deelgenomen in het fonds en dat zorgt voor de opbouw van het eindkapitaal.
l beleggingseenheid: een beleggingseenheid vertegenwoordigt ƒ 100,- aan spaarstorting op jaarbasis. Bij een éénmalig ingelegd bedrag wordt de beleggingseenheid omgerekend op basis van jaarlijkse betalingen.
m verzekeringspremie: de door de inschrijver betaalde bruto premie voor de overlijdensrisicodekking.”
3.6 Punt 4 van de Productvoorwaarden luidde als volgt:
Beleggingen
De beleggingen vinden plaats in aandelen en/of andere effecten.
Punt 6 van de Productvoorwaarden luidde als volgt:
Kosten
De volgende kosten worden in rekening gebracht.
Eerste kosten: deze bedragen 4% van de totale inleg en worden gedurende de eerste vijf jaar, na het maken van de kosten in gelijke termijnen verrekend. Indien de resterende spaarperiode korter is dan vijf jaar, zullen de kosten over de resterende spaarperiode worden verrekend.
Beheerskosten: deze bedragen jaarlijks 0,8% van de waarde van het aandeel in het fonds te verrekenen aan het eind van ieder spaarjaar.
3.7 Daarnaast ontving Consument ten tijde van het afsluiten van de overeenkomst van Aangeslotene een informatiebrochure met de titel “Eenvoudig belastingvoordeel realiseren, terwijl u spaart voor later”, met daarin onder meer de volgende passages opgenomen:
“Hoe werkt BonusPlan?
Met BonusPlan spaart u een vast bedrag gedurende een door u gekozen spaarperiode (vanaf 15 jaar)…..De beleggingsexperts van Aegon beleggen uw inleg in aandelen. Met het vermogen dat u zo opbouwt, koopt u aan het einde van de spaarperiode een zogenaamde lijfrente. Deze lijfrente is een jaarlijkse uitkering ter aanvulling van uw pensioen.”

“Velen sparen voor later: als een aanvulling op het pensioen omdat de wettelijke voorzieningen op het gebied van de AOW de komende tijd waarschijnlijk zullen verslechteren. Of gewoon om eerder te kunnen stoppen met werken. Wie wil dat niet?”
“Uw inleg in 20 jaar verZESvoudigen.”
“Met BonusPlan behaalt u dus een flink belastingvoordeel. En kunt u bovendien een hoog rendement behalen, dankzij de belegging in aandelen.”
“Bovendien kunt u een hoog rendement realiseren, omdat uw inleg wordt belegd in aandelen. Hierdoor spaart u met een klein bedrag per maand een flink bedrag als aanvulling op uw pensioen bij elkaar.”
“Hoe kan het rendement zo hoog zijn?
Ten eerste omdat beleggingsexperts van Aegon uw inleg in aandelen beleggen. De opbrengst is niet gegarandeerd, maar door het enorme vermogen dat Aegon belegt, wordt het risico dat aan aandelen is verbonden, gespreid. Ten tweede dankzij de lage kosten die Spaarbeleg heeft. Zo heeft Spaarbeleg geen netwerk van kantoren. Dit kostenvoordeel geven wij rechtstreeks aan u door in de vorm van een hoog rendement.”
“Eerst spaarde ik gewoon op een spaarrekening. Maar als je voor later spaart, kun je beter een spaarvorm kiezen die er speciaal voor gemaakt is. BonusPlan van Spaarbeleg dus. Zo maak ik optimaal gebruik van het belastingvoordeel zonder dat ik zelf allerlei moeilijke dingen moet doen. Gewoon elke maand een vast bedrag inleggen.”
“Of ik op mijn 60ste of 65ste stop met werken wil en kan ik nu nog niet beslissen. Daarom heb ik gekozen voor BonusPlan. Ik spaar voor een aanzienlijke aanvulling op mijn pensioen en profiteer bovendien van een aantrekkelijk belastingvoordeel nu.”
3.8 De inleg, na aftrek van kosten, werd in het beleggingsfonds “Aegon Equity Fund” gestort. Dit fonds belegt in aandelen in verschillende ondernemingen wereldwijd.
3.9 Op 25 mei 2000 werd Consument door Aangeslotene geattendeerd op de mogelijkheid tot het doen van (nog) een extra storting:
“Laatste kans: maak gebruik van uw belastingvoordeel over 1999 en realiseer een nog hoger eindkapitaal!”
“U spaart al enige tijd via uw BonusPlan bij Spaarbeleg. Een ideale manier om nu – met belastingvoordeel – te sparen voor een aanvulling op uw pensioen. Met het nieuwe belastingplan, dat ingaat op 1 januari 2001, wordt deze lijfrenteaftrek beperkt.”
“Profiteer nu nog van de aftrek over 1999. Tot 30 juni 2000 kunt u echter nog gebruik maken van de aftrek over 1999. U kunt nu nog een extra storting doen tot maximaal
ƒ 12.150,- voor gehuwden (ƒ 6.075, – voor ongehuwden). Zo’n extra storting levert u behalve belastingvoordeel ook nog tienduizenden guldens extra op.”
3.10 In april en mei 2002 verzocht Consument Aangeslotene om uitsluitsel te geven op de vraag of kon worden afgezien van de overlijdensrisicodekking, in hoeverre de aanvullende stortingen op een correcte wijze in de administratie waren verwerkt en welk deel van de premie werd gebruikt voor de opbouw van het lijfrentekapitaal. Aangeslotene heeft hier in aantal brieven antwoord op gegeven.
3.11 Op 2 september 2008 berichtte de Ombudsman Financiële Dienstverlening Consument omtrent de door hem uitgebrachte Aanbeveling, dat het overleg met de Claimstichtingen nog voortduurde en dat verzekeraars de tijd werd gegund om tot uitvoering van de berekeningen over te gaan.
3.12 In de periode 2008-2012 vond er met enige regelmaat een briefwisseling tussen Consument en Aangeslotene plaats over het tijdstip waarop de definitieve kostencompensatie bekend zou worden. Uiteindelijk ontving Consument op
29 maart 2013 van Aangeslotene het bericht dat de kosten van de onderhavige beleggingsverzekering lager waren dan het afgesproken maximum en dat zij derhalve niet in aanmerking kwam voor een aanvulling.
3.13 Het eindkapitaal op 1 oktober 2013 bedroeg € 27.645,11.

4. De vordering en grondslagen

4.1 Consument vordert dat Aangeslotene gehouden wordt om het eindkapitaal te verhogen met een bedrag van € 80.000 vermeerderd met € 20.000 als vergoeding voor immateriële schade.
4.2 Deze vordering steunt kort en zakelijk op de volgende grondslagen:
Er is sprake van misleiding aangezien Aangeslotene het onderhavige product in 1996 als een spaarplan in de markt heeft gezet waarbij de nadruk werd gelegd op sparen in een veilig fonds. Consument had ook geen enkele intentie om te beleggen, maar wilde sparen om de pensioenbreuk te dichten of eventueel eerder te kunnen stoppen met werken. Consument werd voorgehouden dat met deelname aan het BonusPlan de inleg verdubbeld of zelfs verzesvoudigd kon worden. In werkelijkheid kwam na
17 jaar het eindkapitaal uit op een bedrag van slechts € 27.645,11. De belofte van Aangeslotene dat het product de pensioenbreuk van Consument grotendeels zou kunnen dichten is op geen enkele manier waargemaakt, mede door het feit dat er, in tegenstelling tot de door Aangeslotene gewekte verwachtingen, sprake was van een slecht presterend zeer risicovol beleggingsfonds.
4.3 Aangeslotene heeft, kort en zakelijk weergegeven, het volgende verweer gevoerd:
– Consument heeft indertijd van Aangeslotene alle relevante documentatie ontvangen (polis, voorwaarden, brochure) die een juist beeld gaf van de kenmerken van de overeenkomst. Het beleggingskarakter kwam hier duidelijk uit naar voren. Van misleiding is derhalve geen sprake.
– Bij het sluiten van de verzekering is Consument bijgestaan door een adviseur, die als taak had zijn cliënt op adequate wijze te informeren over de inhoud van het product. Eventuele fouten van deze adviseur kunnen Aangeslotene niet aangerekend worden.
– Pas op 1 juni 2008 heeft Consument voor het eerst – in zeer algemene bewoordingen – haar onvrede geuit over de informatieverstrekking en de kosten van het product. Dit kan niet beschouwd worden als een klacht binnen bekwame tijd zoals bepaald in artikel 6:89 BW.
– De vordering van Consument is voorts op grond van artikel 3:310 BW verjaard, omdat zij bij aanvang van de overeenkomst op de hoogte had kunnen zijn van de kenmerken van het BonusPlan. Als dit niet het geval was geweest, dan moet Consument daar in ieder geval mee bekend zijn geraakt door de brieven van Aangeslotene van 22 april 2002 en 8 mei 2002.
– Aangeslotene heeft nooit de toezegging gedaan van een gegarandeerd eindkapitaal. Aangeslotene heeft steeds nadrukkelijk aangegeven dat de verstrekte voorbeeldbedragen slechts prognosekapitalen waren, gebaseerd op historische rendementen.
– Aangeslotene beschouwt het als algemeen bekend dat aan het beleggen in aandelen risico’s zijn verbonden. Hogere rendementen gaan altijd gepaard met hogere risico’s.
– Consument stelt dat gesproken kan worden van een ondermaats presterend beleggingsfonds, maar heeft echter nagelaten dit afdoende te onderbouwen.
– Consument is jaarlijks vanaf 1996 door Aangeslotene geïnformeerd over de waardeontwikkeling van haar BonusPlan. Als zij hierover vragen zou hebben gehad, dan had zij deze aan Aangeslotene of de betrokken adviseur kunnen stellen
– Artikel 6 van de Voorwaarden bepaalt dat de eerste kosten, zijnde 4 procent van de inleg, gedurende de eerste vijf jaren met de inleg worden verrekend. Na het verstrijken van deze periode worden alleen nog beheerskosten in rekening gebracht.
– De door Aangeslotene in rekening gebrachte kosten liggen op een redelijk niveau, hetgeen ook blijkt uit de toetsing aan de akkoorden die Aangeslotene heeft gesloten met een aantal Consumentenstichtingen. Deze akkoorden zijn een uitvloeisel van het maatschappelijk debat over beleggingsverzekeringen, dat in 2008 heeft geleid tot de Aanbeveling van de toenmalige Ombudsman Verzekeringen.
– Het uitgangspunt dat de Stichtingsakkoorden een uitwerking zijn van wat maatschappelijk aanvaardbaar wordt gevonden is onderschreven door de Minister van Financiën in zijn brief aan de Tweede Kamer van 26 april 2013.

5. Beoordeling

5.1 Aangeslotene voert in haar verweer allereerst aan dat Consument te lang heeft gewacht om haar onvrede uit te spreken over de in haar ogen misleidende informatie over de aard van de spaarkasovereenkomst.
5.2 Artikel 6:89 BW bepaalt dat de schuldeiser op een gebrek in de prestatie geen beroep meer kan doen, indien hij niet binnen bekwame tijd nadat hij het gebrek heeft ontdekt of redelijkerwijze had moeten ontdekken, bij de schuldenaar ter zake heeft geprotesteerd.
5.3 In zijn arresten van 8 februari 2013 heeft de Hoge Raad overwogen dat bij de beantwoording van de vraag of is voldaan aan de in art. 6:89 BW besloten liggende onderzoeks- en klachtplicht, acht dient te worden geslagen op alle omstandigheden van het geval, waaronder de aard en inhoud van de rechtsverhouding, de aard en inhoud van de prestatie en de aard van het gestelde gebrek in de prestatie, alsmede ook de deskundigheid van de schuldeiser. Bij de beantwoording van de vraag of tijdig is geklaagd op de voet van art. 6:89 BW is ook van belang of de schuldenaar nadeel lijdt door het late tijdstip waarop de schuldeiser heeft geklaagd. In dit verband dient de rechter rekening te houden met enerzijds het voor de schuldeiser ingrijpende rechtsgevolg van het te laat protesteren zoals in art. 6:89 BW vermeld – te weten verval van al zijn rechten ter zake van de tekortkoming – en anderzijds de concrete belangen waarin de schuldenaar is geschaad door het late tijdstip waarop dat protest is gedaan, zoals een benadeling in zijn bewijspositie of een aantasting van zijn mogelijkheden de gevolgen van de gestelde tekortkoming te beperken.
De tijd die is verstreken tussen het tijdstip dat bekendheid met het gebrek bestaat of redelijkerwijs diende te bestaan, en dat van het protest, vormt in die beoordeling weliswaar een belangrijke factor, maar is niet doorslaggevend, aldus steeds de Hoge Raad.
5.4 In het kader van de totstandkoming van de verzekering geldt Aangeslotene als professionele en bij uitstek deskundige dienstverlener, terwijl in het onderhavige geval bij Consument een zodanige professionaliteit en deskundigheid ontbreekt.
Dit brengt met zich dat Consument niet zonder meer op de hoogte behoeft te zijn van het bestaan van de bij het afsluiten van het BonusPlan op Aangeslotene rustende zorg- en informatieplicht terwijl zij, indien zij daarvan wel op de hoogte is, in beginsel ervan mag uitgaan dat Aangeslotene die verplichting jegens haar naleeft.
Het niet naleven van de betreffende verplichting is derhalve niet een tekortkoming van Aangeslotene die Consument zonder meer hoort op te merken. Op Consument rust dan ook pas een onderzoeksplicht met betrekking tot de vraag of Aangeslotene haar informatieverplichting jegens haar heeft nageleefd, indien zij van die verplichting op de hoogte is en gerede aanleiding heeft te veronderstellen dat Aangeslotene daarin kan zijn tekortgeschoten (vergelijk r.o. 4.3.1- 4.3.2 van HR 8 februari 2013, LJN BY 4600)
5.5 De Commissie stelt vast dat Consument in het voorjaar van 2002 vragen heeft gesteld over de noodzaak van een overlijdensrisicodekking, de administratieve verwerking van de aanvullende stortingen alsmede de in rekening gebrachte kosten en dat Aangeslotene hier antwoord op heeft gegeven, maar dat op dat moment géén verdere uitleg is verstrekt over het karakter van de gesloten beleggingsverzekering. Dit geldt ook voor de correspondentie vanaf het jaar 2008. Telkenmale lag de nadruk op de kostenstructuur van de overeenkomst en is Consument niet nadrukkelijk gewezen op de mogelijke risico’s. Voorts is Consument in september 2008 door de Ombudsman Financiële Dienstverlening gewezen op zijn Aanbeveling en het feit dat verzekeraars enige tijd werd gegund om tot uitvoering van de kostencompensatie over te gaan. De verwachting dat dit in 2009 had kunnen worden afgerond is niet uitgekomen. Pas op 29 maart 2013 ontving Consument hierover uitsluitsel. Dit alles brengt met zich met dat de Commissie van oordeel is dat Consument pas in de loop van 2008 hoefde te ontdekken dat wellicht sprake was van een aan Aangeslotene te verwijten gebrek in de overeenkomst. Consument heeft vervolgens terecht de uitkomst van het overleg over een compensatie afgewacht alvorens zich met een definitieve klacht tot Aangeslotene te wenden. Dat kan haar niet worden verweten. Ook overigens geldt dat het Aangeslotene in 2008 duidelijk moet zijn geweest dat zij geconfronteerd zou gaan worden met klachten als de onderhavige, zodat het op haar weg had gelegen op dat moment haar bewijspositie veilig te stellen en zij zich er thans niet op kan beroepen dat zij als gevolg van de nadien nog verstreken tijd in haar bewijspositie is benadeeld.
De slotsom is dat Consument tijdig heeft geprotesteerd en dat Aangeslotene geen beroep op het bepaalde in artikel 6:89 BW toekomt. Op de omstandigheid dat Consument pas in 2008 heeft ontdekt dat zij wellicht een vordering op Aangeslotene had en dus pas op dat moment is staat was die vordering ook daadwerkelijk in te stellen, stuit ook het beroep op verjaring af. Daarmee komt de Commissie toe aan de inhoudelijke behandeling van de klacht.
5.6 Op Aangeslotene rust in de precontractuele fase de verplichting om aan Consument volledige en begrijpelijke informatie te verschaffen omtrent de kenmerkende eigenschappen van de aan Consument aangeboden verzekering, waaronder de kosten die uit hoofde van die verzekering in rekening worden gebracht en de risico’s die uit de verzekering voortvloeien.
5.7 Uit de overgelegde door Aangeslotene opgestelde productinformatie blijkt dat daarin verwijzingen naar beleggen en sparen tegelijkertijd en door elkaar worden gehanteerd. Zo wordt in de polis verwezen naar het spaarcertificaat, spreken zowel de Voorwaarden als de Productvoorwaarden van een spaarperiode, terwijl Aangeslotene in het voorlichtingsmateriaal de nadruk legt op het feit dat “u spaart voor later” en dat “als je voor later spaart, je beter voor een spaarvorm kunt kiezen die er speciaal voor gemaakt is”. Verder wordt door Aangeslotene alleen de nadruk gelegd op het behalen van hoge rendementen en wordt naar het oordeel van de Commissie – ten onrechte – niet gewezen op veel minder gunstige scenario’s.
5.8 De Commissie is van oordeel dat de door Aangeslotene verstrekte informatie misleidend is nu daaruit volstrekt onvoldoende blijkt dat de gesloten spaarkasovereenkomst geen spaarproduct is maar dat deze gekenmerkt wordt door een combinatie van sparen, beleggen en verzekeren en dat Consument onvoldoende is gewezen op de risico’s die aldus aan het onderhavige product verbonden waren. Aangeslotene is in zoverre dan ook tekortgeschoten in de op haar rustende plicht om voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst aan Consument volledige en begrijpelijke informatie te verschaffen teneinde haar in staat te stellen een goede afweging te maken het product al dan niet aan te schaffen.
5.9 De Commissie acht vervolgens voldoende aannemelijk dat Consument indien zij op de juiste wijze was geïnformeerd omtrent het BonusPlan, de overeenkomst niet zou hebben gesloten. Consument is destijds door de verzekeringsadviseur van haar werkgever geattendeerd op het bestaan van het BonusPlan als mogelijkheid voor aanvulling op haar pensioen. Consument heeft ook onweersproken gesteld dat zij het BonusPlan juist met het oog op het dichten van een pensioengat heeft afgesloten. Dat Consument bij haar pensioenopbouw bereid was aanzienlijke beleggingsrisico’s te lopen is gesteld noch gebleken en is ook niet zonder meer aannemelijk. Integendeel, dergelijke risico’s passen niet goed bij de aard van het BonusPlan, zoals dat in de door Aangeslotene verstrekte informatie wordt gepresenteerd, namelijk als een fiscaal gefaciliteerde spaarvorm voor een aanvullende pensioenopbouw.
In dit licht bezien acht de Commissie het ook niet passend dat gedurende de gehele looptijd van de overeenkomst de ingelegde premies door Aangeslotene zijn aangewend voor de aankoop van participaties van het Aegon Equity Fund. Een fonds dat, direct of indirect, hoofdzakelijk in aandelen belegt van beursgenoteerde ondernemingen in aandelenmarkten over de hele wereld.
5.10 De slotsom is dat Aangeslotene niet heeft voldaan aan de op haar jegens Consument rustende zorg- en informatieverplichtingen zodat zij de dientengevolge door Consument geleden schade dient te vergoeden. Nu voldoende aannemelijk is dat Consument bij een juiste voorlichting zou hebben gekozen voor een andere, veiliger spaarvorm, moet zij in beginsel in de positie worden gebracht waarin zij in dat geval zou zijn geweest. Daar staat echter tegenover dat van Consument ook mag worden verwacht dat zij de aan haar verstrekte informatie aandachtig doorleest en dat zij daarover zo nodig kritische vragen stelt. Indien Consument dat had gedaan had zij, met enige moeite, kunnen ontdekken dat zij in het BonusPlan zou gaan beleggen en dus koersrisico zou gaan lopen. Aldus heeft zij deels ook zelf schuld aan het ontstaan van haar schade en moet deze in zoverre voor haar rekening blijven. De Commissie stelt, met inachtneming van het de ernst van het aan elk van partijen te maken verwijt, het percentage eigen schuld aan de zijde van Consument vast op 20%.
5.11 Bij gebreke van voldoende feitelijke aanknopingspunten voor een concrete schadeberekening, neemt de Commissie voor de vaststelling van de schade als uitgangspunt dat Consument bij een juiste informatieverstrekking, in plaats van het BonusPlan aan te schaffen, met de ingelegde premies een spaarproduct met een vast rendement van 3,5% zou hebben gekocht. Aangeslotene dient dan bij wijze van schadevergoeding het op de einddatum van het BonusPlan door Consument opgebouwde lijfrentekapitaal te verhogen met 80% van het verschil tussen het daadwerkelijk behaalde resultaat en de som van alle ingelegde premies en eenmalige stortingen, vermeerderd met een jaarlijkse rente van 3,5% telkens vanaf de datum van inleg tot aan de einddatum van het BonusPlan. Wat betreft de gevorderde vergoeding van immateriële schade, geldt dat op grond van artikel 6:106 BW
de benadeelde slechts in enkele met name genoemde gevallen aanspraak heeft op vergoeding van nadeel dat niet in vermogensschade bestaat. Die gevallen doen zich hier niet voor.
5.12 Alle overige door partijen ingebrachte stellingen en argumenten kunnen niet tot een ander oordeel leiden en zullen derhalve onbesproken blijven.

6. Beslissing

De Commissie beslist, als bindend advies, dat Aangeslotene gehouden is om het op de einddatum van het BonusPlan door Consument opgebouwde lijfrentekapitaal te verhogen met 80% van het verschil tussen het daadwerkelijk behaalde resultaat en de som van alle ingelegde premies en eenmalige stortingen, vermeerderd met een jaarlijkse rente van 3,5% telkens vanaf de datum van inleg tot aan de einddatum van het BonusPlan. Aangeslotene zal voorts als in het ongelijk gestelde partij aan Consument de eigen bijdrage aan de behandeling van dit geschil, zijnde € 50, dienen te voldoen.

In artikel 5 van het Reglement van de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening is bepaald in welke gevallen beroep openstaat van beslissingen van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening bij de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening. Daarbij geldt een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak. Op de website van Kifid vindt u praktische informatie over het instellen van beroep. Zie hiervoor kifid.nl/consumenten/wie-behandelt-mijn-klacht/4#stappen-plan.

Bekijk de volledige uitspraak