Mijn Kifid

Uitspraak 2014-310 (Bindend)

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2014-310
d.d. 20 augustus 2014
(prof. mr. M.L. Hendrikse, voorzitter, drs. A. Adriaansen en mr. J.W.H. Offerhaus, leden en mr. F. Faes, secretaris)

Samenvatting

Klacht tegen de geldverstrekker. De werkgever van Consument heeft via een autodealer, die als verbonden bemiddelaar voor de geldverstrekker is opgetreden, een geldlening voor de financiering van de aankoop van een aantal auto’s voor haar werknemers, onder wie Consument, aangevraagd. Deze aanvraag is door de geldverstrekker afgewezen. Nadien heeft de verbonden bemiddelaar op naam van Consument een financieringsaanvraag voor de aankoop van dezelfde auto gedaan. Deze aanvraag is door de geldverstrekker gehonoreerd, waarna Consument de auto heeft gekocht. Enkele maanden na het aangaan van de financiering wordt Consument werkloos. Omdat Consument niet aan haar maandelijkse betalingsverplichtingen kon voldoen, heeft de geldverstrekker de auto verkocht en de opbrengst in mindering gebracht op de geldlening. De geldverstrekker vordert terugbetaling van de restschuld. Consument stelt dat zij niet gehouden kan worden tot terugbetaling van de restschuld omdat de geldlening niet had mogen worden verstrekt. Consument vindt het onbegrijpelijk dat indien haar werkgever niet kredietwaardig werd geacht, het voor de geldverstrekker niet bezwaarlijk was om aan Consument, die bij die werkgever in dienst was, wel een geldlening te verstrekken. De Commissie is van oordeel dat de geldverstrekker in de gegeven omstandigheden nader onderzoek had moeten verrichten. De vordering van Consument wordt toegewezen.

Consument,

tegen

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid BMW Group Financial Services B.V., gevestigd te [plaats], hierna te noemen Aangeslotene.

1. Procesverloop

De Commissie beslist met in achtneming van haar reglement en op basis van de volgende stukken:
– het dossier van de Ombudsman Financiële Dienstverlening;
– het verzoek tot geschilbeslechting van Consument, ontvangen op 28 januari 2014;
– het verweerschrift van Aangeslotene;
– de repliek van Consument;
– de dupliek van Aangeslotene.

2. Overwegingen

De Commissie heeft het volgende vastgesteld.
Tussenkomst van de Ombudsman Financiële Dienstverlening heeft niet tot oplossing van het geschil geleid. Beide partijen zullen het advies van de Commissie als bindend aanvaarden.
Partijen zijn opgeroepen voor een mondelinge behandeling op 24 juni 2014 en zijn aldaar verschenen.

3. Feiten

De Commissie gaat uit van de volgende feiten:
3.1. De werkgever van Consument heeft in 2011 via [X] B.V. (hierna: de dealer) bij Aangeslotene een aanvraag ingediend voor de aankoop en (zakelijke) financiering van enkele auto’s van het merk/type [Y] (hierna: de auto) ten behoeve van enkele van haar werknemers, onder wie Consument. De dealer is hierbij als verbonden bemiddelaar van Aangeslotene opgetreden. Aangeslotene heeft de financieringsaanvraag van de werkgever afgewezen omdat deze niet kredietwaardig werd geacht.
3.2. Toen de zakelijke financieringsaanvraag door Aangeslotene werd afgewezen, heeft de dealer gekeken of het mogelijk was dat Consument (in privé) de auto zou financieren. De dealer heeft aan de hand van de salarisstrook, opgave woonlasten en BKR-lasten de financieringsaanvraag getoetst, waarna tussen Consument en Aangeslotene op
13 april 2011 een overeenkomst van geldlening (private lease overeenkomst) is gesloten voor een bedrag van € 40.316,- ter financiering van de aankoop van de auto. Het geleende bedrag diende op grond van de overeenkomst door Consument te worden terugbetaald in zestig maandelijkse termijnen van € 624,12 en een slottermijn van € 12.094,80. Op deze auto is ten behoeve van Aangeslotene een bezitloos pandrecht gevestigd.
3.3. Consument is op enig moment werkloos geworden als gevolg van financiële problemen van haar werkgever. In augustus 2012 is tussen Consument en Aangeslotene afgesproken dat Consument gedurende vier maanden maandelijks een bedrag van € 312,06 zou betalen in plaats van € 624,12 en dat uiterlijk 3 januari 2013 de achterstanden ineens zouden worden aangezuiverd.
3.4. In december 2012 is de auto verkocht en is de verkoopopbrengst in mindering gebracht op de restschuld uit hoofde van de geldlening. Na aftrek van de verkoopopbrengst resteerde een schuld van € 14.470,77 van Consument aan Aangeslotene.
3.5. Consument heeft gedurende 18 maanden een bedrag van € 624,12 en vier maanden een bedrag € 312,06 aan Aangeslotene voldaan.

4. De vordering en grondslagen

4.1. Consument vordert dat Aangeslotene wordt veroordeeld tot kwijtschelding van de restschuld uit hoofde van de geldlening, ten tijde van het indienen van de klacht zijnde een bedrag van € 14.470,77.
4.2. Aan deze vordering legt Consument het volgende ten grondslag:
– De geldlening had nooit aan Consument mogen worden verstrekt. Aangeslotene wilde de benodigde geldlening voor de auto niet aan de werkgever van Consument verstrekken. Toen bleek dat de werkgever niet kredietwaardig was, wilde Aangeslotene de geldlening wel aan Consument (in privé) verstrekken. Het verbaast Consument dat hoewel de werkgever niet kredietwaardig werd geacht, het wel mogelijk was om de geldlening aan Consument te verstrekken die werkzaam is bij diezelfde werkgever. Bovendien werden de financieringsaanvraag van de werkgever en de aanvraag van Consument door dezelfde medewerkster van de dealer behandeld.
– De dealer heeft bij het aangaan van de kredietovereenkomst onjuiste informatie verstrekt aan Consument over het krediet. Volgens Consument is haar verteld dat de overeenkomst zou kunnen worden afgekocht met de verkoopwaarde van de auto, zonder restschuld. Voorts zou de auto zeer waardevast zijn, hetgeen achteraf niet juist bleek te zijn.
4.3. Op de stellingen die Aangeslotene aan haar verweer ten grondslag legt, wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5. Beoordeling

5.1. De Commissie stelt voorop, zoals ook door Aangeslotene is erkend, dat de dealer bij de aanvraag van de geldlening voor de auto is opgetreden als verbonden bemiddelaar voor Aangeslotene. Het voorgaande brengt mee dat de handelingen van de dealer in zijn hoedanigheid van verbonden bemiddelaar aan Aangeslotene kunnen worden toegerekend en dat Aangeslotene hiervoor aansprakelijk kan worden gehouden.
5.2. Vaststaat dat de dealer, in zijn hoedanigheid van verbonden bemiddelaar, eerst een (zakelijke) financieringsaanvraag voor de auto, die voor Consument bestemd was, heeft gedaan voor de werkgever van Consument. Toen de financieringsaanvraag van de werkgever werd afgewezen, is door de dealer een financieringsaanvraag voor de auto ingediend op naam van Consument. De aanvraag is op basis van de door Consument verstrekte gegevens gehonoreerd, waarna tussen Consument en Aangeslotene een overeenkomst van geldlening is gesloten voor de aankoop van de auto.
5.3. Op basis van de door de dealer, in zijn hoedanigheid van verbonden bemiddelaar, namens Aangeslotene aan Consument verstrekte informatie heeft Consument besloten om de geldlening voor de aankoop van de auto met Aangeslotene aan te gaan. Aangeslotene heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij op grond van de door Consument verstrekte gegevens, waaronder de loonstrook van Consument, de geldlening voor de aankoop van de auto aan Consument mocht verstrekken. Het voorgaande neemt echter niet weg dat Aangeslotene in de gegeven omstandigheden niet zonder meer de geldlening aan Consument had mogen verstrekken. De
Commissie zal dit hierna nader toelichten.
5.4. Aangeslotene heeft de werkgever van Consument niet kredietwaardig geacht. Het bevreemdt de Commissie daarom dat Aangeslotene het wel verantwoord vond om aan Consument de benodigde geldlening te verstreken, terwijl Consument ten tijde van de aanvraag in dienst was bij de werkgever die daarvoor niet kredietwaardig werd geacht en waarvan de financieringsaanvraag werd geweigerd. De Commissie meent dat Aangeslotene, gelet op de bijzondere omstandigheden van het geval, hierbij toch haar vraagtekens had moeten hebben en dat van Aangeslotene op z’n minst had mogen worden verwacht dat zij enig nader onderzoek had verricht. De Commissie neemt hierbij in aanmerking dat de kredietaanvraag van de werkgever en de kredietaanvraag van Consument door dezelfde medewerkster van de dealer zijn behandeld en dat het dezelfde auto betrof. Op grond van het voorgaande is de Commissie daarom van oordeel dat Aangeslotene is tekortgeschoten in haar zorgplicht jegens Consument en Aangeslotene op grond van artikel 6:74 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) schadeplichtig is jegens Consument
5.5. Dit gezegd hebbende, dient de Commissie te beoordelen of Consument schade heeft geleden.
5.6. Als gevolg van het handelen van de dealer is Consument de geldlening met Aangeslotene aangegaan en ziet zij zich na verkoop van de auto met een restschuld geconfronteerd. Voormelde omstandigheden meewegend, oordeelt de Commissie naar billijkheid dat de door Aangeslotene aan Consument te betalen schadevergoeding gelijk is aan het openstaande bedrag van de geldlening. Nu Consument de restschuld uit hoofde van de geldlening (nog) niet aan Aangeslotene heeft voldaan, dient Aangeslotene de restschuld te crediteren met de hiervoor genoemde schadevergoeding. De door Consument betaalde maandtermijnen komen naar het oordeel van de Commissie niet voor vergoeding in aanmerking nu Consument enige tijd gebruik heeft kunnen maken van de auto.
5.7. Gelet op de overwegingen in 5.3 en 5.4 acht de Commissie het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid (artikel 6:248 lid 2 BW) onaanvaardbaar dat Aangeslotene nog enig recht uit hoofde van de overeenkomst uitoefent jegens Consument.
5.8. Nu Consument in het gelijk wordt gesteld, dient Aangeslotene de door Consument in verband met het aanhangig maken en de behandeling van het geschil gemaakte kosten ad € 50,- te vergoeden. Alle overige door partijen ingebrachte stellingen en argumenten kunnen niet tot een ander oordeel leiden en zullen derhalve onbesproken blijven.

6. Beslissing

De Commissie stelt bij bindend advies vast dat Aangeslotene binnen een termijn van vier weken na de dag waarop een afschrift van deze beslissing aan partijen is verstuurd de restschuld uit hoofde van de geldlening dient te crediteren met de in 5.6 aan Consument toegekende schadevergoeding , alsmede een bedrag van € 50,- aan Consument vergoedt.

In artikel 5 van het Reglement van de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening is bepaald in welke gevallen beroep openstaat van beslissingen van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening bij de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening. Daarbij geldt een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak. Op de website van Kifid vindt u praktische informatie over het instellen van beroep. Zie hiervoor kifid.nl/consumenten/wie-behandelt-mijn-klacht/4#stappen-plan.

Bekijk de volledige uitspraak