Mijn Kifid

Uitspraak 2014-368 (Bindend)

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2014-368 d.d. 7 oktober 2014
(mr. R.J. Paris, voorzitter, mw. mr. M.C.M. van Dijk en mr. E.L.A. van Emden, leden en mw. mr. M. Nijland, secretaris)

Samenvatting

Consument vordert uitbetaling van het saldo op de effectennota die hij in de nalatenschap van zijn vader heeft aangetroffen. Naar het oordeel van de Commissie heeft de bank voldoende aannemelijk gemaakt dat het saldo op de effectennota van de vader van Consument op enig moment moet zijn uitgekeerd. Consument kan daarom geen aanspraak maken op uitbetaling van het saldo.

Consument,

en

de Coöperatieve Rabobank Utrechtse Waarden U.A., gevestigd te IJsselstein, hierna te noemen Aangeslotene.

1. Procesverloop

De Commissie beslist met inachtneming van haar reglement en op basis van de volgende stukken:
– het dossier van de Ombudsman Financiële Dienstverlening;
– het verzoek tot geschilbeslechting als ontvangen op 24 april 2014; en
– het verweerschrift van Aangeslotene.
De Commissie heeft vastgesteld dat tussenkomst van de Ombudsman Financiële Dienstverlening niet tot oplossing van het geschil heeft geleid en dat beide partijen het advies van de Commissie als bindend aanvaarden.

Partijen zijn opgeroepen voor een mondelinge behandeling op 26 augustus 2014 en zijn aldaar verschenen.

2. Feiten

2.1. Op 25 februari 1998 is de vader van Consument overleden. Consument is executeur van zijn nalatenschap.
2.2 In deze nalatenschap heeft Consument een afschrift van een betaalrekening aangetroffen waaruit blijkt dat op 13 december 1996 een bedrag van fl. 7.500,- is afgeschreven met als omschrijving “Fondsen aankoop 000000 0000 0000”. Daarnaast heeft hij een effectennota van een beleggingsrekening aangetroffen waaruit blijkt dat op 13 december 1996 voor een bedrag van fl. 7.500,- deelnemingsrechten in het AEX GARANT Fonds zijn aangekocht.
2.3. In mei 2013 heeft Consument zich tot Aangeslotene gewend en verzocht na te gaan wat er met het saldo is gebeurd.
2.4. Bij brief van 11 juni 2013 heeft Aangeslotene bericht dat beide rekeningen en het saldo niet meer voorkomen in de bankadministratie. Aangeslotene heeft hierbij onderzoek in haar banksystemen gedaan, alsmede de zogenoemde reserverings- of kerkhofrekeningen gecontroleerd. Zij kan een rekening alleen opheffen als het saldo nihil is, hetgeen dan ook met de rekening van de vader van Consument het geval geweest moet zijn. Daarom is zij niet tot uitkering van de gevorderde fl. 7.500,- overgegaan.
2.5. Op 27 juni 2013 heeft Consument een klacht bij Aangeslotene ingediend.
2.6. In artikel 11 van de toepasselijke Algemene Bankvoorwaarden is het volgende bepaald:
“Tegenover de cliënt strekt een door de bank getekend uittreksel uit haar administratie tot volledig bewijs, behoudens door de cliënt geleverd tegenbewijs.”

3. De vordering en grondslagen

3.1. Consument vordert dat Aangeslotene wordt veroordeeld tot het vergoeden van de waarde van de door zijn vader op 13 december 1996 aangekochte deelnemingsrechten in het AEX GARANT Fonds ten bedrage van fl. 7500,-.
3.2. Aan zijn vordering legt Consument ten grondslag dat Aangeslotene op grond van de effectenrekeningovereenkomst gehouden is tot uitkering van het saldo op de effectennota.
3.3. Aangeslotene heeft de stellingen van Consument weersproken. Voor zover nodig zal de Commissie bij de beoordeling daarop ingaan.

4. Beoordeling

4.1. De Commissie dient te beoordelen of Consument aanspraak kan maken op het door hem gestelde saldo op de beleggingsrekening.
4.2. Vaststaat dat Consument beschikt over een effectennota waaruit blijkt dat op 13 december 1996 voor een bedrag van fl. 7.500,- deelnemingsrechten in het AEX GARANT Fonds zijn aangekocht.
4.3. De Commissie stelt vast dat artikel 11 van de toepasselijke voorwaarden bepaalt dat de administratie van de bank tot volledig bewijs strekt behoudens door Consument geleverd tegenbewijs. Aangeslotene heeft onderzoek in haar administratie gedaan en op basis daarvan in haar brief van 11 juni 2013 verklaard dat zowel de betaalrekening als de beleggingsrekening niet meer in de bankadministratie voorkomen. Hieruit volgt dat de rekeningen op enig moment moeten zijn opgeheven. Dat kon alleen als het saldo op het moment van opheffing nihil was. Ook op de zogenaamde kerkhofrekeningen van Aangeslotene heeft zij geen saldo op naam van de vader van Consument aangetroffen. Dat betekent dat het saldo op enig moment moet zijn uitgekeerd.
4.4. Het is de Commissie niet gebleken dat er omstandigheden aanwezig zijn die mee brengen dat op grond van de eisen van redelijkheid en billijkheid Consument van de bewijslast met betrekking tot het door hem gestelde ontheven dient te worden. Nu daaruit volgt dat de bewijslast aldus op Consument blijft rusten is het aan hem feiten aan te dragen ter ondersteuning van zijn stelling dat het saldo nimmer is uitgekeerd. Een rekeningafschrift uit 1996 vormt geen bewijs voor het bestaan van een tegoed op dit moment. Consument is daarom niet geslaagd in het conform artikel 11 van de betreffende voorwaarden vereiste leveren van tegenbewijs.
4.5. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vordering van Consument moet worden afgewezen.

5. Beslissing

De Commissie wijst de vordering bij bindend advies af.

In artikel 5 van het Reglement van de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening is bepaald in welke gevallen beroep openstaat van beslissingen van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening bij de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening. Daarbij geldt een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak. Op de website van Kifid vindt u praktische informatie over het instellen van beroep. Zie hiervoor kifid.nl/consumenten/wie-behandelt-mijn-klacht/4#stappen-plan

Bekijk de volledige uitspraak