Mijn Kifid

Uitspraak 2014-407 (Bindend)

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening 2014-407 d.d.
12 november 2014
(mr. A.W.H. Vink, voorzitter en mr. I.M.L. Venker, secretaris)

Samenvatting

Overlijdensrisicoverzekering. In een door Aangeslotene aan Consument en haar partner uitgebrachte hypotheekofferte is de voorwaarde opgenomen dat een overlijdensrisicoverzekering moet worden gesloten met een verzekerd bedrag van ten minste € 100.000,-. Op de door de partner van Consument en Consument ingevulde en ondertekende aanvraagformulieren staat dat het om een annuïtair dalende verzekering gaat. Conform deze aanvraag is een polis afgegeven. Na het overlijden van de partner van Consument wordt onder de overlijdensrisicoverzekering een bedrag van € 83.028,- uitgekeerd. Consument stelt dat zij niet wist en ook niet behoefde te weten dat de verzekering annuïtair dalend was en dat zij recht heeft op een aanvulling op de uitkering tot het bedrag van € 100.000,-. De Commissie oordeelt dat zowel op het aanvraagformulier als op het op basis daarvan afgegeven polisblad uitdrukkelijk staat vermeld dat de verzekering annuïtair dalend is. De in de hypotheekofferte opgenomen voorwaarde houdt geen toezegging in dat Aangeslotene zorg zou dragen voor het sluiten van de in die voorwaarde genoemde verzekering waaraan Consument rechten kan ontlenen. Vordering afgewezen.

Consument,

tegen

SNS Bank N.V., gevestigd te Utrecht, hierna te noemen Aangeslotene.

1. Procesverloop

De Commissie beslist met inachtneming van haar reglement en op basis van de volgende stukken:
– het dossier van de Ombudsman Financiële Dienstverlening;
– de brief van de gemachtigde van Consument met bijlagen, waaronder het door Consument ondertekende vragenformulier, ontvangen op 17 april 2014;
– het verweerschrift van Aangeslotene;
– de repliek van Consument;
– de dupliek van Aangeslotene.

2. Overwegingen

De Commissie heeft het volgende vastgesteld.
Tussenkomst van de Ombudsman Financiële Dienstverlening heeft niet tot oplossing van het geschil geleid. Beide partijen zullen het advies van de Commissie als bindend aanvaarden.
De Commissie zal onder verwijzing naar artikel 37 lid 7 van haar Reglement uitspraak doen op basis van de in haar bezit zijnde stukken.

3. Feiten

De Commissie gaat uit van de volgende feiten:
3.1. Op 20 juni 2002 heeft Aangeslotene aan Consument en haar partner een offerte voor een hypothecaire geldlening uitgebracht. In de offerte is onder meer de voorwaarde opgenomen dat op het leven van de partner van Consument een overlijdensrisico moet worden gesloten met een verzekerd bedrag van ten minste
€ 100.000,- en dat op het leven van Consument een overlijdensrisicoverzekering met een verzekerd bedrag van ten minste € 50.000,- dient te worden gesloten. Consument en haar partner hebben de offerte op 26 juni 2012 ondertekend.
3.2. Op 26 juni 2002 heeft de partner van Consument twee overlijdensrisicoverzekeringen aangevraagd via Aangeslotene. Op de aanvraagformulieren staat dat het om annuïtair dalende verzekeringen gaat met verzekerde bedragen van € 50.000,-. Op het ene aanvraagformulier zijn zowel Consument als haar partner als verzekerden genoemd terwijl op het andere formulier alleen de partner als verzekerde is genoemd.
3.3. De gevolmachtigde heeft op 13 augustus 2002 namens de verzekeraar een polisblad afgegeven waarop de partner van Consument verzekerde is. Op het polisblad staat, voor zover van belang:
“verzekerd bedrag: Eur 50.000,00
annuitair dalend op basis van een rentepercentage van 5,90%, uit te keren direct na overlijden van de verzekerde voor 01-09-2030.”
Op 15 augustus 2002 heeft de gevolmachtigde een polisblad afgegeven voor de verzekering met ingangsdatum 1 september 2002. Op het polisblad staat de partner als eerste verzekerde genoemd en als tweede verzekerde staat Consument vermeld. Verder staat op het polisblad:
“verzekerd bedrag : Eur 50.000,00
annuitair dalend op basis van een rentepercentage van 5,90%, uit te keren direct
na overlijden van de eerststervende van de verzekerden voor 01-09-2030 dan wel direct na
gelijktijdig overlijden van de verzekerden voor die datum.
(…)
De verzekerde som daalt jaarlijks annuitair op basis van bovenvermeld rentepercentage en wordt uitgekeerd bij overlijden van de eerststervende of gelijktijdig overlijden van beide verzekerden voor de einddatum van de verzekering.”
3.4. Op verzoek van Consument en haar partner heeft Aangeslotene bij brief van 15 februari 2006 een offerte uitgebracht voor een aanvullende hypothecaire geldlening waarbij de lening die in 2002 is aangegaan werd overgesloten. In de offerte staat dat een overlijdensrisicoverzekering op zowel het leven van Consument als op het leven van haar partner dient te worden gesloten voor een bedrag van minimaal € 50.000,-. Dit bedrag is met pen gewijzigd in € 100.000,-. De offerte is door Consument en haar partner ondertekend.
3.5. Ter voldoening aan de in de hypotheekofferte opgenomen voorwaarde zijn de verzekeringen die in 2002 zijn gesloten voortgezet en heeft de partner van Consument op 2 januari 2006 een extra overlijdensrisicoverzekering aangevraagd. Op het aanvraagformulier staat dat het een annuïtair dalende verzekering is met een verzekerd bedrag van € 50.000,- op het leven van Consument. Het polisblad is conform deze aanvraag opgemaakt.
3.6. Na het overlijden van de partner van Consument is door de verzekeraar een bedrag van
€ 83.028,- uitgekeerd.

4. De vordering en grondslagen

4.1. Consument vordert betaling van een bedrag van € 16.972,-.
4.2. Deze vordering steunt kort en zakelijk op de volgende grondslagen:
– Aangeslotene is tekortgeschoten in haar zorgplicht doordat zij Consument er niet over heeft geïnformeerd dat de overlijdensrisicoverzekering annuïtair dalend is en het vertrouwen heeft gewekt dat bij overlijden van Consument of haar partner een bedrag van € 100.000,- zou worden uitgekeerd. In de hypotheekofferte van 15 februari 2006 staat expliciet dat een overlijdensrisicoverzekering moet worden gesloten voor een bedrag van minimaal € 100.000,-. Dit bedrag is door de hypotheekadviseur van Aangeslotene met pen in de offerte opgenomen. Uit het polisblad blijkt niet dat het gaat om een verzekerd bedrag bij overlijden dat jaarlijks met een vastgesteld percentage daalt. De uitkering dient tot het bedrag van
€ 100.000,- te worden aangevuld.
4.3. Aangeslotene heeft, kort en zakelijk weergegeven, de volgende verweren gevoerd:
– De verzekering is gesloten conform de wens van de verzekeringnemer. In het aanvraagformulier en op de polisbladen staat duidelijk vermeld dat de verzekering annuïtair dalend is. Bij de door Consument en haar partner gekozen hypotheekvorm was sprake van waardeopbouw via beleggingen en bij die hypotheekvorm werd in de regel gekozen voor een annuïtair dalende verzekering. Consument en haar partner hebben niet verzocht om een gelijkblijvend verzekerd bedrag van € 100.000,-.
– De hypotheekofferte maakt geen deel uit van de verzekeringsovereenkomst zodat daaraan geen rechten kunnen worden ontleend ten aanzien van de verzekering en de hoogte van het uit te keren kapitaal.
– De voorwaarde in de hypotheekofferte dat het af te sluiten kapitaal bij de verzekering minimaal € 100.000,- moet zijn, betekent niet dat het kapitaal bij overlijden ook € 100.000,- moet zijn.
– Indien het Consument niet duidelijk was wat ‘annuïtair dalend’ is, had zij hiernaar kunnen vragen bij Aangeslotene. Doordat Consument en haar partner in 2006 opnieuw kozen voor een annuïtair dalende verzekering, kan worden aangenomen dat deze keuze bewust werd gemaakt en dat zij wisten wat een dergelijke verzekering inhoudt.

5. Beoordeling

5.1. De Commissie stelt vast dat op de aanvraagformulieren voor de overlijdensrisicoverzekeringen van 26 juni 2002 en van 2 januari 2006 en op de in zowel 2002 als in 2006 afgegeven polisbladen uitdrukkelijk staat vermeld dat het om annuïtair dalende verzekeringen gaat. De polissen zijn conform de aanvraagformulieren opgemaakt. De Commissie kan er aldus vanuit gaan dat Consument en haar partner de verzekering hebben gesloten die zij hebben aangevraagd. Indien het Consument en haar partner niet duidelijk was wat de kenmerken van een annuïtair dalende verzekering zijn, had het op hun weg gelegen om dat bij Aangeslotene te melden en daarover informatie op te vragen.

5.2. Consument stelt zich op het standpunt dat zij op basis van de afgegeven hypotheekofferte erop mocht vertrouwen dat een verzekering zou worden gesloten op grond waarvan bij overlijden van de verzekerde(n) minimaal een bedrag van € 100.000,- zou worden uitgekeerd. De Commissie is van oordeel dat de door de bank gestelde voorwaarde in de hypotheekofferte geen belofte inhoudt om voor Consument een overlijdensrisicoverzekering met een verzekerd kapitaal van minimaal € 100.000,- te sluiten. De in de hypotheekofferte opgenomen voorwaarde houdt dus geen toezegging in waaraan Consument rechten kan ontlenen.
5.3. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, wordt de vordering van Consument afgewezen. Al hetgeen partijen verder nog hebben gesteld, kan niet tot een andere beslissing leiden en zal onbesproken blijven.

6. Beslissing

De Commissie wijst bij wege van bindend advies de vordering van Consument af.
In artikel 5 van het Reglement van de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening is bepaald in welke gevallen beroep openstaat van beslissingen van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening bij de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening. Daarbij geldt een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak. Op de website van Kifid vindt u praktische informatie over het instellen van beroep. Zie hiervoor kifid.nl/consumenten/wie-behandelt-mijn-klacht/4#stappen-plan.

Bekijk de volledige uitspraak