Mijn Kifid

Uitspraak 2015-003 (bindend)

Uitspraak Commissie van Beroep 2015-003 d.d. 12 februari 2015
(mw. mr. C.A. Joustra, voorzitter, mr. dr. S.B. van Baalen, mr. A. Bus, drs. P.H.M. Kuijs en
mr. J.B.B.M. Wuisman, leden, en mr. M.J. Drijftholt, secretaris)

Samenvatting

Beleggingsverzekering. Aansprakelijkheid tussenpersoon. Klachten over advisering over overlijdens¬risicodekking en beleggingsadvies. Klachten over informatieverstrekking over overlijdensrisicopremie, het hefboomeffect en de bijkomende kosten van de verzekering. Schade: verzekerde is in dit geval door toepassing van de Compensatieregeling voldoende gecompenseerd voor de negatieve effecten van het hefboomeffect. Geen ondeugdelijk product.

Klik hier voor de uitspraak in eerste aanleg.

1. De procedure in hoger beroep

1.1 Belanghebbende heeft bij een op 27 januari 2014 bij Kifid binnengekomen beroepschrift op de voet van artikel 43.1 van het Reglement Ombudsman & Geschillencommissie Financiële Dienstverlening in verbinding met artikel 5.1 van het Reglement Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening (verder: Reglement van Beroep) de uitspraken van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening (verder: Geschillencommissie) van
10 juni 2013 en 16 december 2013 (dossiernr. [nummer]) – voor zover gewezen tussen Belanghebbende en de Verzekeraar – ter toetsing voorgelegd.

1.2 De Verzekeraar heeft een op 24 maart 2014 gedateerd verweer¬schrift ingediend.

1.3 De Commissie van Beroep heeft het beroep mondeling behandeld op 14 april 2014. Partijen waren aanwezig en hebben hun standpunt aan de hand van aan de overgelegde pleitaantekeningen nader toegelicht en vragen van de Commissie van Beroep beantwoord.
De mondelinge behandeling heeft gelijktijdig plaatsgevonden met de behandeling van de zaak tussen Belanghebbende en [naam] B.V. (zaaknummer [nummer 1]).

2. De procedure in eerste aanleg

Voor het verloop van de procedure in eerste aanleg verwijst de Commissie van Beroep naar de aan deze uitspraak gehechte uitspraken van de Geschillencommissie.

3. Inleiding op de beoordeling van het beroep

3.1 De Commissie van Beroep gaat op grond van:
– hetgeen de Geschillencommissie onbestreden heeft vastgesteld,
– de niet of niet voldoende weersproken inhoud van de stukken van het geding en
– hetgeen bij de mondelinge behandeling is gebleken,
uit van het volgende.

(i) Belanghebbende is geboren in 1948, zijn echtgenote in 1949. Op 14 mei 1999 heeft [naam] B.V. (hierna: de tussenpersoon) aan Belanghebbende een offerte doen toe-komen voor het oversluiten van een hypothecaire geldlening voor hun woning en het afkopen van een daaraan gekoppelde levensverzekering op spaarbasis, die Belanghebbende bij [Verzekeraar X] had lopen. De offerte betrof een nieuwe hypothecaire lening van fl. 216.000,-, waarvan een bedrag van fl. 60.000,- aflossingsvrij was (looptijd 30 jaar) en een bedrag van fl. 156.000,- gekoppeld was aan een bij de Verzekeraar af te sluiten beleggingsverzekering (looptijd 15 jaar).

(ii) Vervolgens heeft Belanghebbende – via de tussenpersoon – bij aanvraagformulier van 26 mei 1999 bij de Verzekeraar een beleggings¬verzekering afgesloten. Het betrof het [naam] Beleg Plan met polisnummer [nummer 2]. De verzekering had als ingangs¬datum 1 juli 1999 en als richt-einddatum 1 juli 2014. Belanghebbende en zijn echt¬genote waren de verzekerden. De beleggingsverzekering had blijkens de polis de vol¬gende kenmerken:

– De verzekeringssom bedroeg fl. 156.000,-.
– Indien verzekerden op de richt-einddatum nog in leven zouden zijn, zou de beleggingswaarde van de verzekering worden uit¬gekeerd.
– Bij overlijden vóór die datum zou aan de langstlevende echt¬genoot de verzekeringssom worden uitgekeerd, of de met 10% verhoogde beleggingswaarde van de verzekering, indien die hoger zou zijn.
– De premie bedroeg fl. 378,- per maand vanaf 1 augustus 1999 tot en met
30 juni 2014.
– Het investeringsdeel van de premie werd voor 100% in het [naam] Mixfonds belegd.
– De kosten van de verzekering (premie overlijdensrisico, beheerskosten, administratiekosten, incassokosten en eventuele wijzigingskosten) werden verrekend door onttrekking van aan de verzekering toegewezen beleggingseenheden.

(iii) Op 20 januari 2000 is een nadere offerte uitgebracht ter zake van de beleggings-verzekering in verband met een eenmalige extra storting van fl. 31.321,-, die verband hield met de afkoop van de onder (i) genoemde levensverzekering bij [Verzekeraar X]. Als gevolg hiervan werd de premie verlaagd naar fl. 337,- per maand. Op
4 februari 2000 heeft de Verzekeraar een nieuwe polis afgegeven waarin deze wijzigingen zijn verwerkt.

(iv) Op 31 december 2010 bedroeg het saldo van de beleggings¬verzekering € 25.930,54.

(v) Op 15 november 2010 is er een vaststellingsovereenkomst tot stand gekomen tussen een aantal verzekeraars (waaronder de Ver¬zekeraar), Stichting Verliespolis, de Vereniging van Effecten¬bezitters en de Vereniging Eigen Huis (hierna: de Compensatie¬regeling). In de Compensatieregeling wordt een regeling getroffen om de kosten en de (risico)premies die bij beleggingsverzekeringen in rekening zijn gebracht te maximeren, respectievelijk te compenseren. Meer in het bijzonder is er voor verzekeringen met een “hefboom-” en/of “inteer”-effect een regeling getroffen die – onder bepaalde omstandigheden – recht geeft op een gedeeltelijke vergoeding van de betaalde overlijdensrisicopremie.

(vi) De Verzekeraar heeft Belanghebbende bij brief van 4 maart 2013 het volgende geschreven:

“In onze compensatieregeling hebben we afgesproken wanneer we klanten met een beleggingsverzekering een vergoeding geven voor de kosten. (…) Voor uw verzekering (…) zijn de kosten lager dan de maximale kosten. Daarom ontvangt u hiervoor geen vergoeding.
(…)
Bij bepaalde verzekeringen wordt bij tegenvallende beleggings¬resultaten meer risicopremie betaald. Bij uw verzekering is dat gebeurd. We noemen dit het hefboom- en inteereffect. Vooraf was mogelijk niet duidelijk dat dit effect kon optreden. In onze compensatieregeling is daarom afgesproken dat u hiervoor een eenmalige vergoeding ontvangt, ook als dit effect maar heel klein is.
Uw vergoeding is € 1.730,76 en hebben we al in uw verzekering gestort. Ook in de toekomst kan dit effect optreden, zowel negatief als positief. In de toelichting leest u hoe dit werkt en wat u kunt doen om dit te voorkomen.
(…)”

3.2 Belanghebbende heeft in de procedure bij de Geschillencommissie betaling van de Verzekeraar gevorderd van een bedrag van € 65.699,-, waarvan een bedrag van
€ 5.000,- aan kosten. Belanghebbende heeft dezelfde vordering tegen de tussenpersoon ingesteld. De klachten van Belanghebbende komen er – kort gezegd – op neer dat de beleggings¬verzekering een moeilijk te doorgronden product is en dat de Verzekeraar onvoldoende informatie heeft verschaft over (met name) de premie voor het overlijdens-risico en de kosten van de verzekering en de invloed hiervan op de omvang van de uit te keren beleggings¬waarde (het hefboomeffect). Belanghebbende meent dat de beleggings-verzekering nooit, althans niet op de wijze als is gebeurd, aan hem verkocht had mogen worden.

3.3 Samengevat weergegeven heeft de Geschillencommissie overwogen dat de Verzekeraar – naar destijds geldende maatstaven – heeft voldaan aan haar verplichting tot informatie-verstrekking over de in rekening gebrachte kosten en de premie voor het overlijdensrisico, maar niet voldoende heeft gewaarschuwd tegen de gevolgen van het zogenoemde “hefboomeffect”. De uit deze tekortkoming voortvloeiende schade dient binnen redelijke grenzen te worden vergoed. Voor het vaststellen van de omvang van de schade zoekt de Geschillencommissie aansluiting bij de “Compensatieregeling”. Zij constateert dat de Verzekeraar deze regeling reeds heeft toegepast en komt tot de conclusie dat Belanghebbende aldus is gecompenseerd voor de door hem geleden schade. De vorderingen van Belanghebbende worden om die reden afgewezen.

3.4 In hoger beroep heeft Belanghebbende – naar de Commissie van Beroep begrijpt – het volgende gevorderd (vgl. nr. 12.4 en volgende van het beroepsschrift in verbinding met
nr. 4 pleitnota in hoger beroep).

– Primair vordert Belanghebbende schadevergoeding waarbij wordt uitgegaan van “de gestanddoening van het geactualiseerde gerea¬liseerde bruto historisch rendement als gemiddeld rendement over de verstreken looptijd, gecorrigeerd voor informatie- c.q. product¬gebreken”. Het gaat hierbij, naar de Commissie van Beroep begrijpt, om een schadebedrag van € 79.455,-.
– Subsidiair vordert Belanghebbende schadevergoeding waarbij wordt uitgegaan van de fictieve situatie van “een product recall die (tenminste) 5 jaar geleden zou hebben plaatsgevonden en waarin, onder gelijktijdige verwijdering uit de overeenkomst van productgebreken een garantiekapitaalregeling zou zijn aangeboden met uitzicht op het alsnog behalen van de beoogde eindwaarde”, althans conversie van de overeenkomst omdat deze tot stand is gekomen op grond van dwaling.
– Nog meer subsidiair vordert Belanghebbende ontbinding van de overeenkomst, “met schadeloosstelling ter hoogte van het verschil tussen premierestitutie vermeerderd met wettelijke rente en actuele poliswaarde (vermeerderd met wettelijke rente sinds uitkerings¬datum).”
– Tot slot vordert Belanghebbende een vergoeding voor de advies¬kosten als bedoeld in artikel 40 lid 9 van het Reglement Geschillen¬commissie, vermeerderd met de proceskosten in hoger beroep, alsmede restitutie van de eigen bijdrage.

4. Beoordeling van het beroep

4.1 Belanghebbende heeft 45 bezwaren tegen de uitspraak van de Geschillencommissie aangevoerd. De bezwaren 1 tot en met 5 kunnen op zichzelf niet leiden tot de vernietiging van de bestreden uitspraak, nu hierin wordt geklaagd dat de Geschillencommissie ten onrechte niet is ingegaan op alle feiten, omstandigheden en argumenten die Belanghebbende naar voren heeft gebracht. De Commissie van Beroep zal bij de inhoudelijke beoordeling van de zaak rekening houden met de feiten en omstandigheden die Belanghebbende in het kader van deze bezwaren naar voren heeft gebracht.

4.2 De overige bezwaren zullen gezamenlijk worden behandeld. In de kern komt het in die bezwaren aangevoerde erop neer dat Belang¬hebbende van mening is dat de Verzekeraar hem vóór het afsluiten van de beleggingsverzekering onvoldoende informatie en advies heeft verstrekt. Samengevat weergegeven voert Belanghebbende aan dat:

A. hem geen zorgvuldig advies is verstrekt ten tijde van het sluiten van de overeenkomst, met name niet over het verzekeren van het overlijdensrisico;
B. hem geen behoorlijk beleggingsadvies is verstrekt, terwijl ook is nagelaten zijn beleggingskennis en –ervaring te onderzoeken;

C. hem niet, althans niet op een volledige, nauwkeurige en begrijpe¬lijke wijze is uitgelegd welk beslag de voor zijn rekening komende (eerste-, beheers- en TER-) kosten zouden leggen op de premie, die – uitgaande van een rendementspercentage van 8% – voor hem was bepaald als nodig voor het opbouwen van het vermogen of kapitaal waarmee de hypothecaire lening te zijner tijd zou worden afgelost;
D. hem niet, althans niet op een volledige, nauwkeurige en begrijpe¬lijke wijze is uitgelegd welk beslag de voor zijn rekening komen¬de overlijdensrisicopremie zou leggen op de premie, die – uit¬gaande van een rendementspercentage van 8% – voor hem was bepaald als nodig voor het opbouwen van het vermogen of kapitaal waarmee de hypothecaire lening te zijner tijd zou worden afgelost;
E. hem niet, althans niet op een volledige, nauwkeurige en begrijpe¬lijke wijze is uit-gelegd wat bij een (beduidend) lager rende¬ments¬percentage dan voor de bepaling van de premie was aange¬houden de gevolgen zouden zijn voor de overlijdensrisico-premie en in het verlengde daarvan, samen met de overige voor zijn rekening komende kosten, voor de opbouw van het vermogen of kapitaal waarmee de hypothecaire lening te zijner tijd zou worden afgelost (het zgn. hefboom- en inteereffect);
F. de beleggingsverzekering die hij heeft gesloten een ondeugdelijk product is dat niet op de markt gebracht had mogen worden.

4.3 De Commissie van Beroep stelt bij de behandeling van deze klachten het volgende voorop.

4.4 Met de Geschillencommissie is de Commissie van Beroep van oordeel dat de klachten van Belanghebbende dienen te worden beoordeeld op basis van de in 1999 geldende wet- en regelgeving, alsmede de destijds binnen de branche algemeen aanvaarde inzichten. Voor de beleggingsverzekering van Belanghebbende is van belang de “Regeling Informatieverstrekking aan verzekeringnemers 1998” (RIAV 1998). Deze regeling omschrijft welke informatie een Verzekeraar vóór het sluiten van de overeenkomst aan een verzekeringnemer moest verstrekken. Dit betreft onder meer informatie die betrekking heeft op “de invloed van kosten en inhoudingen ten laste van de verzekeringnemer op het rendement en de uitkering verbonden aan de overeenkomst” (artikel 2, lid 2, sub q) en informatie over “het aan de overeenkomst verbonden beleggingsrisico en de mate waarin dit risico ten laste is van de verzekeringnemer” (artikel 2, lid 2, sub r). Daarnaast is van belang de door het Verbond van Verzekeraars opgestelde Code Rendement en Risico 1998 waarin is neergelegd op welke wijze Verzekeraars in die tijd de relevante informatie aan verzekeringnemers dienden te presenteren.

4.5 De informatieverplichtingen uit de RIAV 1998 strekten tot uit¬voering van onder meer artikel 31 van de Derde Richtlijn Levens¬verzekering (Richtlijn 92/96/EEG van de Raad van 10 november 1992, Pb EG 9 december 1992, L 360 e.v.). Laatstgenoemde bepaling bevat informatieverplichtingen die tot doel hebben een verzekeringnemer in staat te stellen de overeenkomst te kiezen die het beste bij zijn behoeften past: hij moet duidelijke en nauw-keurige informatie ontvangen over de wezenlijke kenmerken van de hem aangeboden

producten. Een verzekeringnemer moet exacte informatie ontvangen opdat hij in staat is de dekkingen en risico’s van het specifieke hem aangeboden verzekeringsproduct inzichtelijk te krijgen en deze te vergelijken met de aan andere producten verbonden dekkingen en risico’s.

4.6 In het onderhavige geval was het de bedoeling dat met de uit¬kering uit de beleggings-verzekering na vijftien jaar een hypo¬thecaire lening zou worden afgelost. De hoogte van de uitkering stond niet bij voorbaat vast; die zou afhangen van het resultaat van de beleggingen, terwijl voor dat resultaat mede bepalend zouden zijn het gedeelte van de verzekeringspremie dat na aftrek van voor rekening van de verzekeringnemer komende kosten en inhoudingen (waaronder de overlijdensrisicopremie) voor belegging zou overblijven, en de wijze waarop dat restant van de premie na aftrek van kosten en inhoudingen zou worden belegd. Duidelijk is dat het essentieel was dat Belanghebbende voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst informatie over deze kosten en inhoudingen ontving alsmede over de wijze van beleggen van het restant van de premie, zodat hij in staat was te bepalen of de overeenkomst voor hem passend was. De Verzekeraar diende Belanghebbende dus te informeren over de wijze waarop zij de premie zou gebruiken, dat wil zeggen welke kosten en inhoudingen er zouden plaatsvinden, hoe die kosten en inhoudingen zouden worden berekend en hoe de resterende premie zou worden belegd.

Klachten over de advisering (klachten A en B)

4.7 Allereerst zullen de klachten over de advisering worden be¬handeld. Belanghebbende klaagt erover dat er geen enkele aanleiding was om een hoge dekking op twee levens af te sluiten en dat hem die dekking had moeten worden ontraden. Daarbij acht Belanghebbende vooral van belang dat de hoge overlijdensrisicopremie ten laste kwam van de beleggingseenheden en – uiteindelijk – onevenredig drukte op het beleggingsresultaat. Voorts klaagt Belanghebbende dat hem geen behoorlijk beleggingsadvies is verstrekt.

4.8 De Commissie van Beroep overweegt als volgt. Belanghebbende heeft niet bestreden dat de onderhavige verzekering is tot stand gekomen door bemiddeling van een onafhankelijke en zelfstandige tussen¬persoon. Deze tussenpersoon is degene die Belanghebbende heeft geadviseerd over de door hem te sluiten beleggingsverzekering en is dus aansprakelijk wanneer zou moeten worden vastgesteld dat er sprake is van gebrekkige advisering en van schade die daarvan het gevolg zou zijn. Dit geldt ook voor de advisering over de omvang van de dekking van het overlijdensrisico. Anders dan Belanghebbende lijkt te veronder-stellen kan de Ver¬zekeraar niet zonder meer aansprakelijk worden gehouden voor de in de precontractuele fase door de tussenpersoon verstrekte informatie (behoudens uiteraard de van de Verzekeraar afkomstige informatie die door de tussenpersoon aan Belanghebbende werd verstrekt) en ook niet voor de door de tussenpersoon verstrekte adviezen.

Belanghebbende heeft niet gesteld waarom in dit geval de Verzekeraar aansprakelijk zou zijn voor mogelijke tekortkomingen van de tussenpersoon, noch op grond van welke concrete feiten en omstandigheden de Verzekeraar zelf Belanghebbende dit product had moeten ontraden.

4.9 Het vorenstaande geldt ook voor de klachten over de advisering omtrent de keuze om in het [naam] Mixfonds te gaan beleggen. Belanghebbende heeft onvoldoende toegelicht waarom het de Verzekeraar kan worden aangerekend dat – naar Belanghebbende stelt – de tussenpersoon onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de oppor¬tuniteit van dit fonds voor Belanghebbende in relatie tot zijn specifieke persoonlijke omstandigheden.

Informatie over de kosten en de overlijdensrisicopremie (klachten C en D)

4.10 Ter zake van het verschaffen van informatie over de eerste-, beheers- en TER-kosten alsmede over de overlijdensrisicopremie, geldt het volgende. In het documentatiemateriaal wordt op verschil¬lende plaatsen melding gemaakt van het feit dat er kosten zijn verbonden aan de beleggingsverzekering, om welke kosten het gaat en hoe hoog deze kosten zijn, dan wel met welk kostenpercentage rekening moet worden gehouden. De Commissie van Beroep wijst in dit verband in het bijzonder op de bij de offerte van 20 januari 2000 verstrekte Toelichting waarin de eerste kosten, de doorlopende kosten, de wijzigings-kosten, de switchkosten en de premie overlij¬dens¬risico uitvoerig worden toegelicht. Ter zake van de overlijdens¬risicopremie staat in de Toelichting dat er maandelijks premie voor dit risico in rekening wordt gebracht, dat de omvang van die premie wordt berekend over het verschil tussen de beleggings¬waarde van de verzekering (in die maand) en het uit te keren bedrag bij overlijden en dat de aldus verkregen premie wordt verrekend door verkoop van beleggingseenheden. De Toelichting bevat voorts een tabel waarin is te zien dat de hoogte van de overlijdensrisicopremie afhangt van de leeftijd van de verzekerden.

4.11 Naar het oordeel van de Commissie van Beroep heeft de Verzekeraar daarmee voldaan aan zijn verplichting inzicht te geven in de in rekening te brengen kosten en premie. Belanghebbende heeft niet, althans onvoldoende concreet, toegelicht in welk opzicht het (in de Toelichting gepresenteerde) kostenoverzicht en de daarbij verstrekte informatie ontoereikend zou zijn, behoudens ten aanzien van de hierna te bespreken “PAS OP tekst” en de brochure “Rendement & Risico”.

4.12 Volgens Belanghebbende heeft de Geschillencommissie ten onrechte geoordeeld dat het vermelden van de onjuiste “PAS OP tekst” slechts van ondergeschikte betekenis is. Belanghebbende stelt voorts niet te zijn gewezen op de brochure “Rendement & Risico” en betwist deze brochure te hebben ontvangen. Als de Commissie van Beroep veronder-stellenderwijs zou aannemen dat de Verzekeraar op deze punten tekort is geschoten, leidt dit nog niet tot toewijzing van (een van) de onderhavige vorderingen. Naar het oordeel van de Commissie van Beroep kan namelijk niet worden vastgesteld dat de schade waarvan Belanghebbende in deze procedure vergoeding vordert, is veroorzaakt door die tekort-komingen. Evenmin zijn de tekort¬komingen voldoende ernstig om een beroep op

ontbinding te recht¬vaardigen. Belanghebbende heeft niet (voldoende) toegelicht dat (en waarom) hij de beleggings¬verzekering niet had gesloten indien hij de Verzekeraar hem de desbetreffende informatie wel had verschaft. De Commissie van Beroep gaat daarom aan deze klachten voorbij.

4.13 Voorts was de Verzekeraar gehouden Belanghebbende informatie te verstrekken over “het aan de overeenkomst verbonden beleggingsrisico en de mate waarin dit risico ten laste is van de verzekeringnemer”. Dit volgt uit artikel 2, lid 2, sub r RIAV 1998. Belanghebbende heeft niet, althans niet voldoende concreet, gesteld dat de des¬betreffende door de Verzekeraar verstrekte informatie niet voldeed aan de maatstaven van de RIAV 1998 of dat deze op andere gronden niet toereikend zou zijn geweest.

4.14 De conclusie is dat de klacht van Belanghebbende dat de Ver¬zekeraar hem voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst onvol¬doende heeft geïnformeerd over de in rekening te brengen kosten en de omvang van de overlijdensrisicopremie, faalt.

Informatie over het hefboom- en inteereffect (klacht E)

4.15 Ter zake van het verschaffen van informatie over het hefboom- en inteereffect geldt het volgende. De Geschillencommissie heeft geoordeeld dat de Verzekeraar heeft nagelaten in haar informatie¬materiaal een nadrukkelijke waarschuwing te zetten dat door het optreden van het hefboomeffect, afhankelijk van de ontwikkeling op de effectenmarkten, door de invloed van de overlijdensrisicopremie en de kosten, de kans aanwezig was dat na afloop van de verzekering de verzekeringsuitkering ontoereikend zou zijn om de gesloten hypothecaire geldlening volledig af te lossen. De Commissie van Beroep zal dit oordeel hieronder tot uitgangspunt nemen. De Verzekeraar heeft weliswaar bezwaren tegen dit oordeel (zie met name onder nr. 135 van de memorie van antwoord), maar heeft geen beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Geschillencommissie. Zij had daarbij ook geen belang omdat de Geschillencommissie de vorderingen van Belanghebbende, ook voor zover die stoelen op het verstrekken van onvoldoende informatie over het inteer- en hefboom¬effect, heeft afgewezen. De Commissie van Beroep zal de bezwaren van de Verzekeraar daarom slechts behoeven te behandelen indien zij tot de conclusie komt dat de grieven van Belanghebbende (deels) slagen en de vorderingen van Belang¬hebbende, voor zover zij stoelen op de grond dat onvoldoende informatie over het inteer- en hefboomeffect is verstrekt, wel toewijsbaar zouden kunnen zijn.

4.16 De Geschillencommissie heeft geoordeeld dat Belang¬hebbende binnen redelijke grenzen dient te worden gecompenseerd voor de schade die hij heeft geleden als gevolg van het hefboomeffect. De Geschillencommissie is van oordeel dat de schade kan worden berekend aan de hand van de zogeheten “Compensatieregeling”, aan welke rege¬ling een overeenkomst ten grondslag ligt tussen (onder meer) de Verzekeraar en diverse belangen-organisaties.
De met die regeling voor het hefboom¬effect geboden compensatie komt in de kern erop neer dat Belang¬hebbende niet meer premie voor zijn overlijdensrisico¬verzekering hoeft te voldoen dan hij zou hebben voldaan bij een gemiddeld rendement van 6%. Naar het oordeel van de Geschillen¬commissie heeft Belanghebbende geen zwaarwegende argumenten naar voren gebracht op grond waarvan in zijn geval van deze Compensatie-regeling zou moeten worden afgeweken. Voorts is de Compensatierege¬ling correct uit¬¬-
ge¬voerd, zodat Belanghebbende binnen redelijke grenzen is gecompen¬seerd voor de nadelige gevolgen van het hefboom¬effect, aldus de Geschillencommissie.

4.17 Belanghebbende klaagt dat de schadevergoeding die op grond van de Compensatieregeling is verstrekt, een bedrag van € 1.730,76, ontoereikend is omdat in die regeling met een aantal relevante factoren geen rekening wordt gehouden. Hij wijst erop dat bij zijn beleggingsverzekering de “premie wordt onttrokken aan de actuele poliswaarde” hetgeen “leidt tot verkoop van participaties en (daar¬door) onder omstandigheden tot een onherstelbare schade van de beleggingswaarde”. De kans op schade is vooral hoog in het zich hier voordoende geval waarin sprake is van een hoge vaste overlijdens¬risico¬dekking op twee levens, met een hoge instapleeftijd. Voorts stelt Belanghebbende dat er nauwelijks sprake is geweest van tegen¬vallende koersontwikkelingen omdat het gerealiseerd gemiddeld his-torisch rendement ongeveer 7,85% heeft bedragen, dus nauwelijks afwijkend van het voorbeeldrendement, en veel hoger dan het fictieve rendement waarmee in de Compensatieregeling is gerekend. Het tegen¬vallende resultaat is dus niet, althans niet in overwegende mate, te wijten aan negatieve koersontwikkelingen, aldus Belang¬hebbende.

4.18 De Verzekeraar heeft in haar akte van 22 juli 2013 toegelicht dat er bij de beleggings-verzekering van Belanghebbende geen sprake was van een inteereffect omdat in 2007 de som van de premies hoger was dan de som van alle onttrekkingen van dat jaar. De compensatie van Belanghebbende is – zo licht de Verzekeraar toe aan de hand van bijlage 4 bij de Compensatieregeling – berekend door voor iedere afzonderlijke maand van de looptijd van de verzekering te berekenen (a) welke overlijdensrisicopremie in die maand daadwerkelijk is onttrokken en (b) welke overlijdensrisicopremie in die maand zou zijn onttrokken als het rendement 6% zou zijn geweest. Het verschil tussen (a) en (b) wordt vervolgens – per maand – omgezet in beleggingseenheden. Indien dit uiteindelijk resulteert in een positief aantal beleggingseenheden wordt dit aantal vermenigvuldigd met de koers op de “berekenings¬datum”. Dit bedrag is vervolgens als compensatie uitgekeerd.

4.19 De Commissie van Beroep overweegt als volgt. Partijen zijn het erover eens dat het hefboom¬effect van de onderhavige beleggings¬verzekering samenhangt met de overlijdens-risicodekking die aan de verzekering is verbonden, in die zin dat bij tegenvallende koersen meer overlijdensrisicopremie in rekening wordt gebracht omdat de verschuldigde premie voor het overlijdensrisico wordt vastgesteld aan de hand van het verschil tussen de opgebouwde waarde in de verzekering en de gewenste uitke¬ring bij overlijden (het
overlij¬dens¬¬¬risicokapitaal).
Naar mate de dekking (gewenste uitkering bij overlijden) hoger ligt, kan bij tegenvallende koersen het verschil tussen de werkelijk opgebouwde waarde en het overlijdens¬risico-kapitaal groter worden en is er meer premie verschuldigd.

4.20 In de Compensatieregeling wordt het nadeel van het hefboom¬effect berekend door te bepalen hoeveel overlijdensrisicopremie door tegenvallende koersen meer in rekening is gebracht dan wanneer het koersverloop volgens redelijke verwachtingen was verlopen. Meer con¬creet wordt in die regeling het werkelijk (tegenvallende) rendement vergeleken met een fictief rendement van 6%.
De stelling van Belang¬hebbende dat het fictief rendement te laag is vastgesteld omdat het feitelijk gerealiseerde rendement 7,85% is, berust klaarblijkelijk op een onjuiste lezing van het waardeover¬zicht van 2012. Naar de Verzekeraar heeft toegelicht ziet het percentage van 7,85% op het rendement van het [naam] Mixfonds over de afgelopen twintig jaar, hetgeen niet hetzelfde is als het historisch rendement van de beleggingsverzekering van Belang¬hebbende. Voor het overige heeft Belanghebbende onvoldoende toegelicht waarom de keuze voor een percentage van 6% aan fictief rendement (in zijn geval) niet passend zou zijn.
Ook de omstandigheid dat Belanghebbende een hoge overlijdensrisico¬dekking op twee levens had, leidt niet tot de conclusie dat de Compensatieregeling in dit geval geen passende schadevergoeding zou opleveren. Dat een groter deel van de premie van de beleggings¬verzekering besteed diende te worden aan de premie voor de dekking van het overlijdensrisico vanwege de keuze voor een (hoge) overlijdensrisicodekking op twee levens, valt als zodanig niet als een gevolg van het hefboomeffect aan te merken. Voor het overige is het hefboomeffect in de berekening van de schadevergoeding verdisconteerd. Immers, in de Compensatie¬regeling is per maand een fictief rendement van 6% in de plaats gesteld van het feitelijke (sterk tegenvallende) rendement. Er is vervolgens per maand berekend welke premie voor de overlijdens¬risicoverzekering had moeten worden betaald in het fictieve geval van 6% rendement. Het verschil met de feitelijk betaalde premie is bij wijze van compensatie uitgekeerd. De Compensatieregeling biedt uitsluitend een vergoeding voor de stijging van de premie die het gevolg is van het tegenvallende rendement op de beleggingen.

4.21 Kortom, Belanghebbende bestrijdt tevergeefs dat hem in verband met het inteer- en hefboomeffect door Verzekeraar een voldoende vergoeding is verstrekt. Bijgevolg bestaat er ook geen aanleiding om nader stil te staan bij de op dit punt door de Verzekeraar aangevoerde bezwaren.

Ondeugdelijk product (klacht F)

4.22 Belanghebbende heeft (subsidiair) betoogd dat hem een schade¬vergoeding toekomt die is gebaseerd op een (fictieve) “product recall” door de Verzekeraar, waarbij de onderhavige beleggings¬ver¬zekering zou zijn aangepast in die zin dat Belanghebbende een “garantiekapitaalregeling” zou zijn aangeboden die hem uitzicht had gegeven op het daad-werkelijk behalen van de beoogde eindwaarde. Aan deze vordering legt Belanghebbende ten grondslag – zo begrijpt de Commissie van Beroep – dat de beleggings-verzekering een ondeugdelijk product is, dat nooit in deze vorm had mogen worden verkocht, ook niet, zo begrijpt de Commissie van Beroep, als Belanghebbende wel deugdelijk zou zijn geïnformeerd over de risico’s van het hefboom- en inteereffect. De Verzekeraar zou daarom zijn gehouden een meer passend product in de plaats te stellen van de onderhavige beleggings¬verzekering.

4.23 Naar het oordeel van de Commissie van Beroep is de stelling dat sprake is van een ondeugdelijk product onvoldoende onderbouwd. Dat aan een beleggingsverzekering risico’s kleven – met name in het geval van dalende koersen in combinatie met het hefboom- en inteer¬effect – maakt het product niet ondeugdelijk. Belanghebbende heeft, zoals hier¬voor is weergegeven, tegen de achtergrond van de destijds geldende maatstaven en inzichten alle relevante informatie ont¬vangen. Uit de overeenkomst en het bijgevoegde informatie¬materiaal was voldoende duidelijk dat met de maandelijkse premie beleggings-eenheden zouden worden aangekocht, dat de omvang van het eind¬kapitaal afhankelijk was van het resultaat van de beleggingen en dat er geen sprake was van een gegarandeerd eindkapitaal. Wanneer Belanghebbende een gegarandeerd eindkapitaal had willen hebben, had hij een andere verzekering moeten sluiten. Daarbij komt nog dat de Verzekeraar – onbestreden – heeft aangevoerd dat het destijds financieel aantrekkelijk kon zijn een beleggingsverzekering af te sluiten in plaats van sparen of beleggen, omdat – in de tijd dat Belanghebbende zijn beleggingsverzekering sloot – dit soort verzekeringen fiscaal gefaciliteerd werden, waardoor hogere rendementen konden worden behaald dan met sparen of “gewoon” beleggen. Er is dan ook geen aanleiding voor het toekennen van een schadevergoeding die is gebaseerd op de fictieve situatie dat Belanghebbende een levensverzekering met een gegaran¬deerd eindkapitaal had gesloten.

4.24 Het vorenstaande brengt mee dat Belanghebbende ook niet met succes een beroep op dwaling kan doen. De Verzekeraar heeft tegen de achtergrond van de destijds geldende maatstaven en inzichten vol¬doende duidelijke inlichtingen verstrekt om een onjuiste voor-stelling van zaken over de eigenschappen van de beleggings¬over¬eenkomst en de eraan verbonden risico’s te voorkomen. Op grond van het verschafte materiaal was het voor degene die zich redelijke inspanningen getroost voldoende duidelijk dat sprake was van een verzekering waarbij met een deel van de premie beleggingseenheden zouden worden aangeschaft, dat indien op de richt-einddatum de verzekerden op dat moment nog in leven zouden zijn, de beleggings¬waarde van de verzekering zou worden uitgekeerd, en dat de omvang van de uitkering afhankelijk was van het resultaat van de beleg¬gingen (vgl. HR 5 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH2815). Het kan daarom niet worden gezegd dat Belanghebbende de beleggingsovereenkomst is aan¬gegaan onder invloed van een onjuiste voorstelling van zaken waarvoor de Verzekeraar een verwijt treft doordat zij is tekort-geschoten in een op haar rustende medede¬lingsplicht (zoals bedoeld in artikel 6:228 lid 1 BW).

4.25 Daarbij komt dat Belanghebbende – kennelijk – geen vernietiging van de overeenkomst wenst, maar een schadevergoeding die is geba¬seerd op conversie van zijn beleggings-verzekering in een volledig andere levensverzekering, namelijk – zo begrijpt de Commissie van Beroep – een verzekering met een lage overlijdensrisicodekking en zonder (noemens-waardige) beleggingsrisico’s. Artikel 6:230 lid 2 BW (waarop Belanghebbende zich in dit verband beroept) biedt de moge¬lijkheid een bestaande overeenkomst zodanig te wijzigen dat “het nadeel” van die overeenkomst wordt opgeheven. Belanghebbende heeft evenwel onvoldoende precies toegelicht welke nadelige contracts¬voorwaarden zouden moeten

worden gewijzigd. Het lijkt er veeleer op dat hij een volledig andere overeenkomst van levensverzekering in de plaats gesteld wil hebben van de beleggingsovereenkomst die hij met de Verzekeraar heeft gesloten. Artikel 6:230 lid 2 BW biedt daarvoor naar het oordeel van de Commissie van Beroep geen grondslag.

4.26 De Verzekeraar heeft de Commissie van Beroep verzocht de zaak aan te houden totdat het Hof van Justitie geantwoord heeft op de aan haar voorgelegde prejudiciële vragen (Rechtbank Rotterdam 28 november 2012 (ECLI:NL:RBROT:2012:BY5159). Gelet op de overwegingen van de Commissie van Beroep ten aanzien van de het hefboom-/inteereffect, het feit dat de vorderingen van Belanghebbende door de Geschillencommissie zijn af-gewezen en de Verzekeraar zelf geen beroep heeft ingesteld tegen de uitspraak van de Geschillen¬commissie, heeft de Verzekeraar in dit geval geen belang bij een aanhouding. Daarbij komt dat, zoals hiervoor is overwogen, Belanghebbende niet, althans onvoldoende specifiek, heeft geklaagd dat de Verzekeraar andere/uitgebreidere informatieplichten niet in acht zou hebben genomen dan die opgenomen in het normenkader van het RIAV 1998. Kortom, de Commissie van Beroep zal in dit geval de zaak niet aanhouden.

Slotsom

4.27 De slotsom is dat de bezwaren van Belanghebbende ongegrond zijn. De beslissingen van de Geschillencommissie zullen dan ook worden bekrachtigd.

5. Beslissing

De Commissie van Beroep handhaaft de bestreden beslissingen.

Bekijk de volledige uitspraak