Mijn Kifid

Uitspraak 2015-014 (bindend)

Uitspraak Commissie van Beroep 2015-014 d.d. 7 mei 2015
(mr. C.A. Joustra, mr. S.B. van Baalen, mr. A. Bus AAG, mr. F.P. Peijster en mr. J.B.M.M. Wuisman, leden, en mr. M.J. Drijftholt, secretaris)

Samenvatting

Ontvankelijkheid, begrippen Consument, afnemer Financiële Dienst.

Klik hier voor de uitspraak in eerste aanleg.

1. De procedure in hoger beroep

1.1 Bij een op 4 september 2014 door de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening (verder: Commissie van Beroep) ontvangen beroepschrift heeft Belanghebbende een uitspraak van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening (verder:
Geschillen¬commissie) van 29 juli 2014 (kenmerk: [nummer]) ter toetsing voorgelegd.

1.2 De Bank heeft een op 17 oktober 2014 gedateerd verweerschrift ingediend.

1.3 De Commissie van Beroep heeft het beroep mondeling behandeld op 24 november 2014. Beide partijen waren aanwezig.

2. De procedure in eerste aanleg

Voor het verloop van de procedure in eerste aanleg verwijst de Commissie van Beroep naar de aan deze uitspraak gehechte uitspraak van de Geschillencommissie.

3. Inleiding op de beoordeling van het beroep

3.1 De Commissie van Beroep verwijst voor de feiten naar hetgeen de Geschillencommissie in rov. 2.1. t/m 2.7. van haar uitspraak heeft overwogen. Kort gezegd gaat het om het volgende.

3.2 De echtgenoot heeft in mei 1998 via een tussenpersoon twintig effectenlease-overeenkomsten genaamd ‘[naam] (hierna: de overeenkomsten) gesloten met de rechts-voorgangster van de Bank. In 2004 heeft de gemachtigde van de echtgenoot (thans de gemachtigde van Belanghebbende) zich beklaagd over de overeen¬komsten en heeft een gesprek tussen partijen plaatsgevonden om te bezien of een oplossing in der minne kon worden bereikt. Bij e-mailbericht van 23 november 2004 heeft de gemachtigde van de echtgenoot de Bank een voorstel gedaan om de zaak in der minne te regelen. Bij brief van 30 november 2004 heeft de Bank dit voorstel afgewezen en de gemachtigde van de echt-genoot verzocht haar financiële gegevens te sturen. Bij e-mail¬bericht van 2 december 2004 heeft de gemachtigde van de echtgenoot medegedeeld dat alle financiële gegevens uit 1998 al voorhanden waren bij de bespreking die tussen partijen had plaatsgevonden.

3.3 In 2006 zijn de overeenkomsten beëindigd wegens betalingsachterstanden.

3.4 De Bank heeft de echtgenoot van Belanghebbende op 21 maart 2006 en 22 maart 2006 eindafrekeningen gezonden inzake de beëindiging van de overeenkomsten. Blijkens het overzicht van 21 maart 2006 bedroeg de netto opbrengst van de contractnummers [nummer], [nummer] en [nummer] t/m [nummer] totaal € 51.640,90. De restschuld per contract bedroeg blijkens dit overzicht € 2.491,84. Blijkens het overzicht van 22 maart 2006 bedroeg de netto opbrengst van de contractnummers [nummer] t/m [nummer], [nummer] en [nummer] eveneens totaal € 51.640,90 en de restschuld per contract
€ 2.491,84. De Bank heeft de echtgenoot van Belanghebbende verzocht de totale rest-schuld voor de twintig contracten binnen tien dagen te voldoen.

3.5 Belanghebbende heeft bij schrijven van 12 januari 2012 de nietigheid van de overeen-komsten ingeroepen, waarbij zij stelde dat haar toestemming als bedoeld in artikel 1:88 BW voor het aangaan van deze overeenkomsten ontbrak. De Bank heeft in haar brief van
16 januari 2012 Belanghebbende medegedeeld dat zij de vernietiging van de overeen-komsten niet erkende. Vervolgens heeft Belanghebbende zich bij brief van 12 maart 2012 aan de Bank wederom beroepen op nietigheid van de overeenkomsten en heeft zij terug-boeking van de betaalde inleg en restschulden gevorderd, vermeerderd met wettelijke rente. Bij brief van 29 maart 2012 heeft de Bank Belanghebbende medegedeeld dat het beroep op artikel 1:88 BW is verjaard en dat zij niet voornemens is de door Belanghebbende gevorderde schade te vergoeden.

3.6 Op 2 april 2012 heeft Belanghebbende een klacht ingediend bij de Ombudsman. Deze heeft bij brief van 12 april 2012 geconcludeerd dat de klacht niet bemiddelbaar is.

3.7 Belanghebbende heeft bij de Geschillencommissie gevorderd vergoeding van de schade, door ongedaanmaking van het verlies dat Belanghebbende op de overeenkomsten heeft geleden. Deze schade betreft de inleg (begroot op € 77.600,-), de kosten van rechtsbijstand en de wettelijke rente vanaf de datum van de eerste klacht. Deze vordering steunt, kort en zakelijk weergegeven, op de volgende grondslagen. Er is door Belanghebbende rechtsgeldig de vernietiging ingeroepen van de overeenkomsten op grond van artikel 1:88 BW. Bovendien heeft de echtgenoot van Belanghebbende gedwaald, als gevolg van onjuist en onvolledige mededelingen van de Bank, hetgeen de Bank schadeplichtig maakt. Voorts heeft de Bank volgens Belanghebbende verzuimd haar te wijzen op haar interne klachtprocedure en de mogelijkheid de klacht aan het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening voor te leggen.

3.8 De Geschillencommissie heeft Belanghebbende niet ontvankelijk verklaard omdat zij – kort gezegd – niet als Consument als bedoeld in artikel I Reglement Ombudsman & Geschillencommissie Financiële Dienstverlening (hierna: het Reglement) – kan worden aangemerkt nu zij geen contractspartij is (geweest) van de Bank. Bovendien is de Geschillencommissie – ten overvloede – van oordeel dat een beroep op artikel 1:88 BW in een te ver verwijderd verband staat met het begrip ‘Financiële Dienst’ uit het Reglement zodat ook om die reden een zodanige klacht niet in behandeling kan worden genomen.

4. Beoordeling van het beroep

4.1 Belanghebbende klaagt in beroep primair – zo begrijpt de Commissie van Beroep – over het oordeel van de Geschillencommissie dat eerst dient te worden beslist over de ontvankelijkheid van de klacht alvorens de klacht inhoudelijk kan worden beoordeeld. Belanghebbende stelt zich, onder verwijzing naar artikel 14.2 van het Reglement, op het standpunt dat een dergelijke beoordeling slechts aan de orde is als sprake is van nieuwe feiten, hetgeen in deze zaak niet aan de orde is. De Bank betwist dit standpunt. De Commissie van Beroep oordeelt daarover als volgt. De Geschillencommissie heeft terecht overwogen dat zij, alvorens zij de klacht inhoudelijk kon beoordelen, eerst een oordeel diende te vellen over de ontvankelijkheid van de klacht en/of de klager, mede gelet op het door de Bank ter zake gevoerde ontvankelijkheidsverweer. Dat is een zelfstandige bevoegdheid van de Geschillencommissie, welke beoordeling niet afhankelijk is van een beoordeling daarvan door de Ombudsman, hetgeen volgt uit artikel 20 van het Reglement. Anders dan Belanghebbende stelt, kan de Geschillencommissie niet slechts besluiten tot niet-ontvankelijkheid in de situatie waar zich nieuwe feiten voordoen. Belanghebbende verwijst naar artikel 14.2, maar deze bepaling ziet slechts op de situaties die zijn omschreven in artikel 14.1 en is hier niet toepasselijk. Dit bezwaar wordt derhalve verworpen.

4.2 Het tweede bezwaar van Belanghebbende richt zich tegen het oordeel van de Geschillencommissie dat zij Belanghebbende niet heeft aangemerkt als ‘Consument’ als bedoeld in artikel 1 van het Reglement. De Commissie van Beroep is van oordeel dat dit bezwaar evenmin doelt treft. Vast staat dat Belanghebbende geen contractspartij is van de Bank. Gelet daarop heeft de Geschillencommissie terecht overwogen dat zij daarmee geen afnemer is van een Financiële Dienst als bedoeld in het Reglement en derhalve niet als Consument kan worden aangemerkt. Uit het klachtformulier en uit de overige door Belanghebbende ingediende stukken blijkt dat de klacht – enkel – is ingediend door Belanghebbende en niet (mede) namens haar echtgenoot, die overigens wel als afnemer van een financiële dienst kan worden aangemerkt. Belanghebbende heeft zich bovendien bij laten staan door een professionele gemachtigde, waarvan verwacht mag worden dat deze op de hoogte is van de Reglementen van het Klachteninstituut en derhalve van de voorwaarden waaronder een klacht in behandeling kan worden genomen door de Geschillencommissie. Het enkele feit dat ook Belanghebbende mogelijk in haar belangen geraakt is door het aangaan van de overeenkomsten door haar echtgenoot met de Bank zonder dat zij – volgens haar stellingen – daarvoor toestemming had gegeven, maakt niet dat zij daarmee afnemer is van een Financiële Dienst als bedoeld in het Reglement.

4.3 Voor zover Belanghebbende bezwaar heeft tegen het oordeel van de Geschillencommissie waarin zij oordeelt dat niet gebleken is dat Belanghebbende gemachtigd is om namens haar echtgenoot te klagen (overweging 4.4.), geldt het volgende. Noch in de schriftelijke toelichting op dat bezwaar, noch tijdens de mondelinge behandeling heeft Belanghebbende haar bezwaar op dat punt nader onderbouwd. Daarvoor was wel aanleiding gelet op het feit dat de Bank in haar verweerschrift heeft gesteld dat het oordeel van de Geschillencommissie op dat punt juist is. Bovendien blijkt uit de brief van 11 maart 2013 van Belanghebbende aan de Geschillencommissie (met daarin een nadere onderbouwing van de klacht), alsmede uit de brief van 17 juli 2013 aan de Geschillencommissie (met daarin een reactie op het verweerschrift van de Bank), dat daarin gesproken wordt van de ‘Klacht van mevrouw [naam] (Belanghebbende). De gemachtigde van Belanghebbende geeft in deze laatste brief ook te kennen namens mevrouw [naam] te spreken. Daaruit blijkt niet dat Belanghebbende gemachtigd is (mede) namens haar echtgenoot te klagen, maar juist dat geklaagd wordt door Belanghebbende. Gelet daarop zal dit bezwaar eveneens worden afgewezen.

4.4 De Geschillencommissie heeft derhalve op voormelde gronden terecht geoordeeld dat Belanghebbende niet ontvankelijk is in haar klacht, zodat de overige bezwaren onbesproken kunnen blijven en de bestreden beslissing in stand zal worden gelaten.

5. Beslissing

De Beroepscommissie handhaaft de bestreden beslissing.

Bekijk de volledige uitspraak