Mijn Kifid

Uitspraak 2015-096 (Bindend)

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2015-096
(prof. mr. M.L. Hendrikse, voorzitter, mr. A.W.H. Vink en drs. L.B. Lauwaars, leden
en mw. mr. A. Westerveld, secretaris)
Klacht ontvangen op : 30 december 2014
Ingesteld door : Consument
Tegen : London General Insurance Company Ltd., gevestigd te Egham, Verenigd
Koninkrijk, met Nederlands bijkantoor te Amsterdam, verder te noemen
Verzekeraar
Datum uitspraak : 19 maart 2015
Aard uitspraak : bindend advies
Samenvatting
Arbeidsongeschiktheidsclaim. Verjaring. Consument heeft bij de verlenging van zijn hypotheek in
2005 ongezien voor een betalingsbeschermingsverzekering getekend. Pas in 2014 – als hij een brief
van Verzekeraar ontvangt – is hij met deze verzekering bekend geworden. Hij is in 2005
arbeidsongeschikt geraakt en is in 2014 alsnog gaan claimen. De claim is afgewezen met een
beroep op de wettelijke verjaringstermijn van 3 jaar. Aangezien uit de wettelijke bepaling over
verjaring volgt dat voor het aanvangsmoment van de verjaringstermijn niet bepalend is het
moment van opeisbaarheid van de vordering tegen de verzekeraar maar het moment dat de tot
uitkering gerechtigde met de opeisbaarheid bekend is geworden (subjectief criterium) is de
Commissie tot de conclusie gekomen dat de verjaringstermijn pas in 2014 is aangevangen en dat
de vordering dus niet verjaard is. De Commissie heeft ten overvloede nog overwogen dat bij een
verzekering die voorziet in uitkeringen in maandelijkse termijnen, alleen die uitkeringen kunnen
verjaren die meer dan 3 jaar voor de schademeldingsdatum liggen.
1. Procesverloop
De Commissie beslist met inachtneming van haar reglement en op basis van de volgende stukken:
• het door Consument ondertekende klachtformulier met bijlagen, waaronder het in de
interne klachtenprocedure door Verzekeraar ingenomen standpunt;
• Het verweerschrift van Verzekeraar.
De Commissie stelt vast dat partijen haar advies als bindend zullen aanvaarden.
2. Feiten
Bij de beoordeling van de klacht gaat de Commissie uit van de volgende – niet betwiste –
feiten. Consument heeft met ingang van 3 januari 2005 via Fortis Bank in het kader van een
hypothecaire geldlening bij Verzekeraar een kredietbeschermingsverzekering afgesloten.
Verzekerde risico’s: arbeidsongeschiktheid en onvrijwillige werkloosheid. Verzekerde
maandtermijn: € 225,-. Maandpremie: € 13,50. Van toepassing zijnde
verzekeringsvoorwaarden “KredietVerzekering 09/04”.
Artikel 1 van de verzekeringsvoorwaarden definieert het begrip arbeidsongeschiktheid als
volgt:
“1.f. verzekerd risico arbeidsongeschiktheid gedurende het eerste jaar van ongeschiktheid:
de volledige ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden, rechtstreeks en uitsluitend door
medisch vast te stellen gevolgen van ziekte en/of ongeval.
1.g. verzekerd risico in geval van arbeidsongeschiktheid na het eerste ziektejaar, van
arbeidsongeschiktheid is sprake:
– gedurende het tweede ziektejaar, als verzekerde rechtsreeks en uitsluitend door medisch vast te
stellen gevolgen van ziekte en/of ongeval, niet in staat is om voor 45 % of meer van de voor
hem/haar normale werktijd werkzaamheden te verrichten.
– na het tweede ziektejaar, als verzekerde, door de daarmee belaste instantie in het kader van de
sociale zekerheidswetgeving met betrekking tot arbeids(on)geschiktheid, rechtstreeks en uitsluitend
door medisch vast te stellen gevolgen van ziekte en/of ongeval voor ten minste 45 %
arbeidsongeschikt wordt geacht”.
Consument heeft zich op 5 augustus 2014 vanaf 14 maart 2005 arbeidsongeschikt gemeld
vanwege (reumatische-) gewrichtsklachten. Op 10 augustus 2014 heeft hij een
schadeaangifteformulier ingevuld, welk formulier op 13 augustus 2014 door Verzekeraar is
ontvangen. Consument heeft zijn werkzaamheden in 2005 gedeeltelijk gestaakt.
De klachten namen echter geleidelijk toe, en hebben uiteindelijk per 29 mei 2013 tot
volledige arbeidsongeschiktheid (80-100 %) geleid. Consument heeft zich pas op
5 augustus 2014 bij Verzekeraar gemeld met een claim onder de polis omdat hij zich niet
bewust was van de aanwezigheid van de verzekering.
Verzekeraar heeft de claim afgewezen op grond van de wettelijke verjaringstermijn van
3 jaar: de periode tussen 14 maart 2005 en 13 augustus 2014 is langer dan 3 jaar.
Verzekeraar acht het zeer onwaarschijnlijk dat Consument op het moment dat hij zich ziek
meldde – ongeveer 2 maanden na de ingangsdatum van de verzekering – niet (meer) op de
hoogte was van het bestaan van de verzekering.
3. Vordering, klacht en verweer
Vordering
3.1 Consument vordert alsnog uitkering van de verzekerde maandtermijnen, zijnde termijnen
van € 225,- per maand, zulks met terugwerkende kracht per de datum waarop hij volgens
de verzekeringsvoorwaarden recht op uitkering had.
Grondslagen en argumenten daarvoor
Bij de verlenging van de hypotheek is in 2005 bij de notaris ‘ongezien’ een aantal
documenten ondertekend. Daarbij blijkt ook een verzekering te zijn afgesloten.
De hypotheekadviseur heeft indertijd geen enkele informatie over de
kredietbeschermingsverzekering verstrekt. De notaris evenmin. Deze laatste heeft alleen
aangewezen waar op het document de handtekening diende te worden geplaatst. Eerst in
juni 2014 heeft Consument ontdekt dat hij een Fortis KredietVerzekering had lopen.
Hij ontving in die maand namelijk een brief van Verzekeraar waarmee deze hem nieuwe
verzekeringsvoorwaarden toezond, dit naar aanleiding van de inlossing van het krediet bij
Fortis. In die brief wordt meegedeeld dat de belangrijkste verandering in deze voorwaarden
is dat de maximale uitkering bij arbeidsongeschiktheid niet meer gelijk is aan het netto
saldo van de lening, maar gelijk is aan 60 maal het verzekerd maandbedrag. Tot aan dat
moment was Consument er niet mee bekend dat hij een dergelijke verzekering had.
Hij heeft wel iedere maand de premie overgemaakt, maar was zich er niet van bewust
welke verzekering het betrof. Hij heeft via Fortis (en Aegon) namelijk ook een levens- en
schadeverzekeringspakket lopen. Omdat altijd alle verzekeringen per automatische incasso
worden voldaan is deze verzekering nooit opgevallen. Hij heeft vervolgens een kopie van
het polisblad opgevraagd en in overleg met zijn zwager een claim ingediend.
Het is Consument niet duidelijk waarom Verzekeraar zich op de verjaringstermijn van
3 jaar beroept. De wet verbiedt hem althans niet om daar geen beroep op te doen.
Verzekeraar zou in alle redelijkheid rekening kunnen houden met de speciale
omstandigheden van dit geval. Consument stelt volledig te goeder trouw te hebben
gehandeld, altijd de premie op tijd te hebben betaald, en nu dubbel gestraft te worden
doordat hij geen uitkering krijgt, maar wel 9 jaar premie voor niks heeft betaald.
Verzekeraar zou dan ook op zijn minst de premie kunnen restitueren.
Verweer Verzekeraar
3.2 Consument voldoet al geruime tijd aan de vereisten om een uitkering onder de
verzekering te krijgen. Vanaf het moment dat hij wist dat hij arbeidsongeschikt was én
voldeed aan de voorwaarden om een uitkering onder de verzekering te kunnen krijgen, is
de verjaringstermijn van 3 jaar gaan lopen. De aanspraak op uitkering is dan ook terecht
afgewezen.
4. Beoordeling
4.1 De Commissie stelt vast dat Verzekeraar zich bij de afwijzing van de
arbeidsongeschiktheidsclaim beroepen heeft op het per 1 januari 2006 ingevoerde artikel
7:942 lid 1 BW. Dit artikel bepaalt dat een rechtsvordering tegen de verzekeraar tot het
doen van een uitkering verjaart door verloop van drie jaren na de aanvang van de dag,
volgend op die waarop de tot uitkering gerechtigde met de opeisbaarheid daarvan bekend
is geworden. De verzekeringsuitkering is opeisbaar als het verzekerd risico zich heeft
verwezenlijkt en aan de voorwaarden voor het recht op uitkering is voldaan. Uit art. 7:942
lid 1 BW volgt dat voor het aanvangsmoment van de verjaringstermijn niet bepalend is het
moment van opeisbaarheid van de vordering tegen de verzekeraar – zoals dat onder het
oude recht het uitgangspunt was (objectief criterium) – maar het moment dat de tot
uitkering gerechtigde met de opeisbaarheid daarvan bekend is geworden (subjectief
criterium). Op grond van dit subjectieve criterium gaat de verjaringstermijn pas lopen op
het moment dat de verzekerde met het bestaan van de dekking onder de
verzekeringsovereenkomst bekend is geworden.
De Commissie stelt tevens vast dat niet voldoende is weersproken dat Consument niet
met de kredietbeschermingsovereenkomst bekend was – hij wist niet waarvoor hij bij de
notaris getekend had – en dus ook niet met de dekking onder deze
verzekeringsovereenkomst. Zou hij daar wel mee bekend zijn geweest, dan zou hij zeker
eerder geclaimd hebben. Een en ander impliceert dat de verjaringstermijn niet al op
14 maart 2005 is aangevangen, maar pas in 2014 toen Consument zich voor het eerst
bewust werd van het feit dat hij in 2005 een kredietverzekeringsovereenkomst had
afgesloten. In onderhavige zaak vallen de ‘opeisbaarheid’ van de vordering en de
‘bekendheid’ bij de uitkeringsgerechtigde derhalve niet samen.
Nu de verjaringstermijn pas in 2014 is aangevangen, is de vordering niet verjaard.
4.2 De vordering is overigens niet reeds per 14 maart 2005 opeisbaar geworden, maar pas
later. Consument voldeed immers in 2005, tijdens het eerste ziektejaar, niet aan de
verzekeringsvoorwaarde dat sprake moet zijn van de volledige ongeschiktheid tot het
verrichten van werkzaamheden. Hij is, nadat hij op 14 maart 2005 uitviel, voor de helft gaan
werken. Niet bewezen is dat Consument voldoet aan de verzekeringsvoorwaarde dat hij
gedurende het tweede ziektejaar als gevolg van rechtstreeks en uitsluitend door medisch
vast te stellen gevolgen van ziekte en/of ongeval niet in staat is om voor 45 % of meer van
de voor hem/haar normale werktijd werkzaamheden te verrichten. Hij voldoet echter wél
aan de verzekeringsvoorwaarde dat hij na het tweede ziektejaar door de daarmee belaste
instantie in het kader van de sociale zekerheidswetgeving met betrekking tot
arbeids(on)geschiktheid, rechtstreeks en uitsluitend door medisch vast te stellen gevolgen
van ziekte en/of ongeval voor tenminste 45 % arbeidsongeschikt wordt geacht. Uit een
arbeidsdeskundig onderzoek in het kader van een herbeoordeling WIA d.d. 29 mei 2013
blijkt dat hij in maart 2007 voor 35-80 % (74,36%) arbeidsongeschikt werd beschouwd.
4.3 Ten overvloede overweegt de Commissie nog dat uit artikel 7:942 lid 1 BW volgt dat bij
een verzekering die voorziet in uitkeringen in maandelijkse termijnen, alleen die uitkeringen
kunnen verjaren die meer dan 3 jaar voor de schademeldingsdatum liggen. Iedere
maandtermijn dient beschouwd te worden als een op zich zelf staande, losse vordering –
de uitkering is immers afhankelijk van het ziekteverloop – en op iedere vordering tot
betaling van een maandtermijn is dan ook telkens een nieuwe verjaringstermijn van 3 jaar
van toepassing.
5. Beslissing
De Commissie beslist dat Verzekeraar binnen vier weken na de dag waarop een afschrift
van deze beslissing aan partijen is verstuurd, aan Consument uitkering wordt verstrekt,
zulks met terugwerkende kracht per de datum waarop Consument aan de voorwaarden
voor het recht op uitkering voldeed, en met inachtneming van het bepaalde in de
verzekeringsvoorwaarden KredietVerzekering 09/04 over de omvang van de dekking in
geval van arbeidsongeschiktheid,
In artikel 5 van het Reglement van de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening is bepaald in welke gevallen
beroep openstaat van bindende beslissingen van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening bij de Commissie van
Beroep Financiële Dienstverlening. Daarbij geldt een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak. Op de
website van Kifid vindt u praktische informatie over het instellen van beroep. Zie hiervoor kifid.nl/consumenten/wiebehandelt-
mijn-klacht-1/4#stappen-plan .

Bekijk de volledige uitspraak