Mijn Kifid

Uitspraak 2015-120 (Bindend)

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2015-120 d.d.
15 april 2015
(prof. mr. M.L. Hendrikse, voorzitter, drs. L.B. Lauwaars en J.C. Buiter, leden, terwijl mr. J.J. Guijt als secretaris)

Consument,

tegen

de naamloze vennootschap AEGON Bank N.V., gevestigd te Leeuwarden, hierna te noemen Aangeslotene.

1. Procesverloop

De Commissie beslist met inachtneming van haar reglement en op basis van de volgende stukken:
– het dossier van de Ombudsman Financiële Dienstverlening;
– het e-mailbericht van de gemachtigde van Consument van 5 mei 2014;
– het door Consument ondertekende klachtformulier, ontvangen 5 mei 2014;
– het verweerschrift van Aangeslotene;
– de repliek van Consument;
– de dupliek van Aangeslotene.

De Commissie heeft vastgesteld dat tussenkomst van de Ombudsman Financiële Dienstverlening niet tot oplossing van het geschil heeft geleid.
De Commissie heeft vastgesteld dat beide partijen het advies als bindend zullen aanvaarden.
De Commissie heeft vastgesteld dat het geschil zich leent voor schriftelijke afdoening als bedoeld in artikel 37 van haar Reglement.

2. Feiten

De Commissie gaat uit van de volgende feiten:
2.1. Consument heeft na tussenkomst van Nationaal Hypotheek & Assurantiekantoor b.v. op
16 november 1998 een aanvraagformulier voor het effectenleaseproduct SprintPlan van Aangeslotene ingevuld en ondertekend. Uit deze aanvraag is een overeenkomst (hierna: de Overeenkomst) voortgekomen, die is ingegaan op 4 januari 1999. Consument is een vluchteling die in 1996 naar Nederland is gekomen en hier destijds een verblijfsvergunning heeft verkregen. Ten tijde van de totstandkoming van de Overeenkomst woonde zij samen met een Nederlandse man, waarmee zij in 2006 is gehuwd.
2.2. Na ontvangst van het inschrijfformulier en nog vóór de ingangsdatum van de Overeenkomst, heeft Consument van Aangeslotene een Welkomstpakket ontvangen, met daarin onder meer de van toepassing zijnde voorwaarden en een brochure over het effectenleaseproduct Sprintplan.
2.3. Consument is met Aangeslotene overeengekomen dat Aangeslotene haar een bedrag leent van fl. 22.500,- (€ 10.210,05) om te beleggen in het Spaarbeleg GarantieFonds januari 99/03 tegen een effectieve rente van 8,30% per jaar. Consument is een maandelijks bedrag aan rente verschuldigd van fl. 150,- (€ 68,07). Gegarandeerd is dat de waarde van de participaties op de einddatum van de portefeuille ten minste 90% van de uitgifteprijs bedraagt. De garantiewaarde op de einddatum bedraagt derhalve fl. 20.250,- (€ 9.098,29). Op de Overeenkomst zijn de Algemene voorwaarden Spaarbeleg Sprintplan van toepassing.
2.4. Op 31 december 2004 is de Overeenkomst van rechtswege geëindigd. Consument heeft in totaal een bedrag aan Aangeslotene betaald van € 4.084,20 (60 maanden * € 68,07). Consument heeft geen uitkering uit de Overeenkomst ontvangen. Ze is ook niet geconfronteerd met een restschuld.
2.5. In 2005 heeft Stichting Spirit een gerechtelijke procedure tegen Aangeslotene aangespannen namens honderden klanten met een SprintPlan overeenkomst. Ook Consument had zich bij deze stichting aangesloten.
2.6. Op 20 februari 2006 heeft de Rechtbank Utrecht uitspraak gedaan en de vorderingen van Stichting Spirit afgewezen. Op 16 september 2008 heeft het Gerechtshof Amsterdam in hoger beroep het vonnis van de Rechtbank Utrecht bekrachtigd.
2.7. Bij brief van 26 maart 2009 heeft [naam] B.V. namens Consument aan Aangeslotene een stuitingsbrief gezonden waarin zij heeft medegedeeld dat Consument haar gemachtigd heeft om Consument te vertegenwoordigen in de klachtprocedure over haar Overeenkomst.
2.8. Bij brief van 14 mei 2009 heeft Aangeslotene aan de gemachtigde van Consument bericht dat zij Stichting Spirit herhaaldelijk heeft verzocht om informatie over de persoonlijke en financiële omstandigheden van klanten om te kunnen beoordelen of zij op individueel niveau in aanmerking komen voor een coulanceregeling. Zij noemt de stukken die zij nodig heeft om te beoordelen of Consument voor een coulanceregeling in aanmerking komt, waaronder bankafschriften van de partner van Consument.

2.9. Bij brief van 27 april 2010 heeft de gemachtigde van Consument (financiële) gegevens van Consument aan Aangeslotene doen toekomen. Bij brief van 10 mei 2010 heeft Aangeslotene bericht dat de (financiële) gegevens van de partner van Consument ontbreken.
2.10. Bij brief van 27 december 2012 heeft Aangeslotene aan Consument bericht dat zij nog steeds de gevraagde financiële gegevens van de partner van Consument niet heeft ontvangen.
2.11. Bij e-mailbericht van 3 januari 2013 heeft de nieuwe gemachtigde van Consument zich tot Aangeslotene gewend. Aangeslotene heeft hierop gereageerd bij brief van 4 januari 2013 en nogmaals verzocht om toezending van de financiële gegevens van de partner van Consument om te kunnen beoordelen of Consument voor een coulanceregeling in aanmerking komt. Consument heeft deze gegevens niet verstrekt.
2.12. Verdere correspondentie tussen (de gemachtigde van) Consument en Aangeslotene heeft niet tot een oplossing van het geschil geleid. In februari 2013 heeft Consument een klacht ingediend bij de Ombudsman Financiële Dienstverlening.

3. Vordering, klacht en verweer

3.1. Consument vordert vernietiging van de Overeenkomst en terugbetaling van alle door haar betaalde bedragen (door haar begroot op € 4.084,20), vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van inleg tot aan de dag van terugbetaling door Aangeslotene en veroordeling van Aangeslotene in de kosten van rechtsbijstand van Consument.
3.2. Deze vordering steunt, kort en zakelijk weergegeven, op de grondslag dat Aangeslotene toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van haar zorgplicht. Bij het aangaan van de Overeenkomst heeft Consument gedwaald doordat Aangeslotene zich te buiten is gegaan aan misleiding om welke reden de Overeenkomst moet worden vernietigd. De Overeenkomst zou Consument geadviseerd zijn als een veilige vermogensgroei voor de studie van haar 10-jarige zoon in [land]. Bij die doelstelling past geen risicovol product als een effectenleaseovereenkomst, aldus Consument.
Daarnaast heeft Aangeslotene bij het aanbieden en het afsluiten van de Overeenkomst haar zorg- en informatieplicht geschonden. Om een positief rendement met de Overeenkomst te behalen was een stijging van 40% van het belegde bedrag nodig.
Consument heeft recht op volledige schadevergoeding in verband met haar persoonlijke omstandigheden. Op het moment dat zij het product afsloot, was zij de Nederlandse taal niet machtig en had zij geen kennis van en ervaring met beleggen.
3.3. Aangeslotene heeft de stellingen van Consument gemotiveerd besproken. Voor zover nodig zal de Commissie bij de beoordeling daarop ingaan.

4. Beoordeling

4.1. Alvorens de Commissie tot een inhoudelijke beoordeling van het geschil kan komen, dient allereerst te worden beslist op het door Aangeslotene gevoerde verweer omtrent de ontvankelijkheid van de klacht van Consument. In dit kader overweegt de Commissie als volgt.

Ontvankelijkheid
4.2. Aangeslotene heeft als meest verstrekkend verweer aangevoerd dat de Commissie de klacht van Consument niet in behandeling kan nemen op grond van artikel 14 lid 1 sub b van het Reglement Ombudsman en Geschillencommissie Financiële Dienstverlening (hierna: het Reglement). Zij heeft hiertoe aangevoerd dat Consument zich in 2005 heeft aangesloten bij Stichting Spirit, die namens honderden klanten met een Sprintplan een gerechtelijke procedure tegen Aangeslotene heeft aangespannen. Op 20 december 2006 heeft de Rechtbank Utrecht uitspraak gedaan (de vordering van de Stichting afgewezen) waarna de Stichting hoger beroep heeft ingesteld en het Gerechtshof Amsterdam op
16 september 2008 het vonnis in eerste aanleg heeft bekrachtigd. Aangeslotene stelt dat, omdat er al een gerechtelijke procedure is gevoerd namens onder meer Consument over haar Overeenkomst, Consument niet in haar klacht kan worden ontvangen.
4.3. De Commissie verwerpt dit verweer. In de gerechtelijke procedure die reeds is gevoerd is Consument niet zelf als procespartij opgetreden, maar is de Stichting Spirit namens een groot aantal Sprintplan gedupeerden opgetreden. Er zijn daarbij geen persoonlijke omstandigheden over deze afzonderlijke gedupeerden aangevoerd. Bovendien is kenmerkend voor een procedure die door een Stichting namens een groot aantal gedupeerden wordt aanhangig gemaakt dat daarin geen in een geldsom uitgedrukte vordering tot schadevergoeding kan worden ingesteld en/of toegewezen.
4.4. Als tweede formele verweer heeft Aangeslotene aangevoerd dat Consument haar klacht op grond van de artikelen 15.1 en 15.2 van het Reglement niet binnen redelijke termijn aan het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening heeft voorgelegd. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat haar standpunt in de procedure bij de Rechtbank Utrecht en later tijdens de hoger beroepsprocedure bij het Gerechtshof Amsterdam aangemerkt moet worden als een definitieve afwijzing in de zin van artikel 15.1 Reglement, dan wel dat haar brief van 14 mei 2009 kwalificeert als een definitieve afwijzing in de zin van artikel 15.1 Reglement. Nu Consument haar klacht eerst in februari 2013 bij de Ombudsman heeft ingediend, heeft zij niet binnen redelijke termijn geklaagd, aldus Aangeslotene.
Ook dit verweer faalt. Het in de gerechtelijke procedure (in twee instanties) door Aangeslotene ingenomen standpunt is niet aan te merken als een definitief oordeel in de zin van artikel 15.1 van het Reglement. De gerechtelijke procedure die door de Stichting Spirit is gevoerd is immers gevolgd door individuele onderhandelingen met de (toenmalige) gemachtigde van Consument. Ook de brief van 14 mei 2009 kan niet als zodanig worden aangemerkt. In deze brief is door Aangeslotene medegedeeld welke documenten zij nodig heeft om te beoordelen of Consument in aanmerking komt voor een coulance-uitkering. Hiermee is de mogelijkheid opengehouden dat Aangeslotene Consument nog een aanbod doet tot het oplossen van de klacht. Vervolgens is door deze gemachtigde, en na diens faillissement door een nieuwe gemachtigde, nog geruime tijd met Aangeslotene gecorrespondeerd. Door Aangeslotene is niet gesteld dat nadien in de correspondentie een definitief standpunt door haar is ingenomen. De Commissie is dan ook van oordeel dat Consument met het indienen van haar klacht in februari 2013 zich tijdig bij het Klachteninstituut heeft beklaagd. De Commissie zal derhalve overgaan tot inhoudelijke beoordeling van dit geschil.

Inhoudelijke beoordeling
4.5. De Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening heeft in uitspraken van 1 juli 2014 [Uitspraak 2014-021] en van 15 oktober 2014 [Uitspraken 2014-032, 2014-033 en
2014-034] overwogen dat voor de (inhoudelijke) beoordelingen van geschillen betreffende effectenlease in het bijzonder van belang zijn de overwegingen van de Hoge Raad in onder meer zijn drie arresten van 5 juni 2009. Daarbij is gedoeld op de arresten van de Hoge Raad gepubliceerd als ECLI:NL:HR:2009:BH2811 en NJ 2012/183, ECLI:NL:HR:2009:BH2815 en NJ 2012/182 alsmede ECLI:NL:HR:2009:BH2822 en NJ 2012/184. Voor zover thans van belang zijn in de arresten van 5 juni 2009 vrijwel gelijkluidende overwegingen opgenomen. De Commissie zal in het hiernavolgende alleen verwijzen naar de overwegingen in het arrest dat is gepubliceerd als NJ 2012/182 (hierna: HR NJ 2012/182).
4.6. De Commissie acht zich gehouden dit rechtsoordeel van zijn appelinstantie te volgen.
4.7. Voor zover de vordering van Consument berust op stellingen aangaande dwaling of misleiding (misleidende reclame) stuit zij af op hetgeen is overwogen in HR NJ 2012/182 bij 4.4.5 en 4.5.4. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden kunnen voeren zijn niet gesteld.
4.8. Voor zover de vordering berust op de stelling dat Aangeslotene niet de bijzondere zorgplicht in acht heeft genomen waaraan een financiële dienstverlener ten opzichte van haar wederpartij dient te voldoen, overweegt de Commissie als volgt. Aangeslotene is bij het aanbieden van de Overeenkomst opgetreden als effecteninstelling. De aangeboden effectenleaseconstructie komt er immers op neer dat Aangeslotene voor rekening en risico van Consument effecten kocht, terwijl de uitkomst van de Overeenkomst afhankelijk is van het koersverloop van die effecten. Hieruit vloeit voort dat Aangeslotene jegens Consument de bijzondere zorg diende te betrachten waartoe een effecteninstelling als bij uitstek deskundige professionele dienstverlener in het algemeen gehouden is jegens een particuliere, niet professioneel handelende consument. In geval van beleggingsbeslissingen waaruit voor de consument (aanzienlijke) (bij)betalings- verplichtingen kunnen voortvloeien, gaat de zorgplicht van de dienstverlener zelfs zo ver dat de particuliere, niet professioneel handelende, belegger in bescherming moet worden genomen tegen diens eigen ondeskundigheid of lichtvaardigheid. Het sluiten van een effectenleaseovereenkomst is in beginsel aan te merken als zo een beleggingsbeslissing waaruit (bij)betalingsverplichtingen kunnen voortvloeien.
4.9. Ten aanzien van de voor het bepalen van de reikwijdte van bedoelde zorgplicht relevante feiten stelt de Commissie voorts het volgende vast. Aan beleggen met geleend geld is onder meer het risico verbonden dat de beleggingen bij verkoop te weinig opbrengen om de lening af te lossen. Verder zijn effectenleaseovereenkomsten als de onderhavige niet eenvoudig van aard. Zulke (samengestelde) overeenkomsten vertonen in hun mogelijke uitwerking een complexiteit die voorzienbaar maakt dat de gemiddelde – niet met financiële kwesties vertrouwde – consument niet in staat is op eigen kracht een compleet en realistisch beeld van de mogelijke resultaten te krijgen. Alhoewel het belangrijkste risico van beleggen met geleend geld, zijnde de mogelijkheid dat geleasede aandelen bij verkoop te weinig opbrengen om de lening in te lossen, zodat een restschuld blijft bestaan, in dit geval slechts zeer beperkt is gezien de in de Overeenkomst opgenomen garantie dat de waarde van de participaties op de einddatum van de portefeuille ten minste 90% van de uitgifteprijs bedraagt, kent de effectenleaseconstructie evenwel nog een ander belangrijk nadeel. De kosten die de consument moet betalen bij het aangaan van een effectenleasecontract of tijdens de looptijd daarvan (deze kosten worden hierna investering genoemd) bestaan hoofdzakelijk uit de rente die over het geleende bedrag wordt geheven. Deze investering is zo hoog dat slechts een positief rendement wordt behaald als bij afloop van het effectenleasecontract de desbetreffende aandelen beduidend in koers zijn gestegen. Niet alleen bij een koersdaling, maar zelfs bij een beperkte koersstijging, is de investering niet rendabel en verdient een consument deze niet of nauwelijks terug. De specifieke risico’s van effectenleaseconstructies hadden ten tijde van het sluiten van de door Consument aangegane effectenleaseovereenkomst niet een zodanige aandacht in de media gekregen dat zij ook bij een ondeskundig publiek bekend konden worden geacht. Daarentegen behoorde Aangeslotene zich als professionele dienstverlener bewust te zijn van de gerede mogelijkheid dat de koersen van de effecten onvoldoende zouden stijgen om Consument in staat te stellen aan het einde van de looptijd zijn bij de Overeenkomst aangegane schuld af te lossen, laat staan hem een positief rendement te verschaffen. Bovendien heeft Aangeslotene de onderhavige overeenkomst aan een breed publiek aangeboden en daarbij toegelaten dat deze overeenkomsten door toedoen van tussenpersonen tot stand kwamen. Er is niet gebleken dat Aangeslotene erop heeft toegezien dat die tussenpersonen geïnteresseerden tijdig van volledige en duidelijke informatie zouden voorzien, en met zoveel woorden de aandacht zouden vestigen op de aan het product verbonden risico’s.
4.10. Onder deze omstandigheden brengt de aard van het aangeboden product mee dat de op Aangeslotene rustende zorgplicht zich uitstrekt tot de precontractuele fase. Aangeslotene was gehouden het door haarzelf opgestelde informatiemateriaal – brochures, aanvraagformulieren en (concept)formulieren van overeenkomsten met de daarbij behorende (algemene) voorwaarden – zodanig op te stellen dat degene die overwoog een overeenkomst als de onderhavige aan te gaan in dat informatiemateriaal de nadrukkelijke en onverbloemde waarschuwing aantrof, in bewoordingen die voor een breed en ondeskundig publiek begrijpelijk zijn, dat, afhankelijk van de ontwikkelingen op de effectenmarkten, na afloop van de overeenkomst de kans aanwezig was dat de opbrengst van de verkoop van de geleasede aandelen niet of nauwelijks toereikend zou zijn om de investering van Consument te compenseren zodat haar investering per saldo geheel of grotendeels verloren kon gaan en er zelfs een bijbetalingsverplichting kon resteren. Alleen op grond van die nadrukkelijke waarschuwing had een geïnteresseerde consument naar behoren kunnen nagaan of het effectenleaseproduct in overeenstemming was met zijn mogelijkheden en verwachtingen, en een deugdelijke afweging kunnen maken tussen het effectenleaseproduct en andere financiële producten, waaronder spaarvormen.
4.11. Het is de Commissie niet gebleken dat Aangeslotene aan deze verplichting tot het geven van die nadrukkelijke waarschuwing heeft voldaan. Uit de Overeenkomst blijkt weliswaar dat geld wordt geleend waarmee effecten worden gekocht en dat aan het einde van de looptijd van de Overeenkomst alsmede bij voortijdige beëindiging ervan verkoop van de aandelen plaatsvindt waarna de verkoopopbrengst aan Consument wordt uitbetaald en voorts dat sprake is van een zogenoemde garantiewaarde, in die zin dat gegarandeerd is dat de waarde van de participaties op de einddatum van de portefeuille ten minste 90% van de uitgifteprijs zal bedragen, niet is echter gesteld en evenmin gebleken dat de zojuist bedoelde nadrukkelijke waarschuwing is gegeven. Evenmin is gebleken dat Consument die waarschuwing heeft kunnen vinden in het overige materiaal dat Aangeslotene Consument voor het tekenen van de Overeenkomst ter beschikking heeft gesteld. Ook is niet gebleken dat Aangeslotene zich ervan heeft vergewist dat Consument zich niettemin van de zojuist omschreven risico’s bewust was.
4.12. De Commissie stelt op grond van het vorenstaande vast dat Aangeslotene bij het aanbieden van de Overeenkomst niet aan haar zorgplicht heeft voldaan en jegens Consument toerekenbaar is tekortgeschoten. In dit oordeel ligt besloten dat de Commissie niet aanvaardt dat Aangeslotene haar aansprakelijkheid ontgaat met de stelling dat het optreden van een tussenpersoon meebrengt dat de zorg voor adequate informatieverstrekking aangaande de risico’s van het effectenleaseproduct op die tussenpersoon is komen te rusten. Die stelling doet geen recht aan de reikwijdte van de op Aangeslotene rustende zorgplicht bij het aanbieden van een product waaraan de hiervoor omschreven risico’s zijn verbonden.
4.13. Voor zover Consument heeft gesteld dat het hierboven omschreven tekortschieten van Aangeslotene meebrengt dat op Consument geen enkele onderzoeksplicht (meer) rustte, zodat de schade volledig aan dat tekortschieten moet worden toegerekend, wordt die stelling verworpen. Uit de rechtspraak kan niet in algemene zin worden afgeleid dat tekortschietende informatieverstrekking aan de kant van de aanbieder van een product of dienst steeds, ongeacht de bijzondere omstandigheden van het geval, meebrengt dat een consument zich op de hem gegeven, ondeugdelijke of onvolledige informatie kan beroepen zonder nog tot enige vorm van eigen onderzoek gehouden te zijn. In dit geval moet in aanmerking worden genomen dat Consument pas door het retourneren van het ondertekende contractsformulier te kennen gaf dat zij het aanbod tot aangaan van de Overeenkomst wenste te aanvaarden. Zij was dus vóór dat moment in de gelegenheid het door Aangeslotene ter beschikking gestelde contractsformulier te bestuderen. Door retourzending van de ondertekende Overeenkomst achterwege te laten, had Consument daarvan af kunnen zien. Naar het oordeel van de Commissie moet het Consument bij nauwkeurige kennisneming van het contractsformulier duidelijk zijn geworden welke risico’s zij liep. De Commissie beschouwt als feit van algemene bekendheid dat de waarde van effecten wordt bepaald door koersontwikkelingen, terwijl die koersontwikkelingen een mate van onzekerheid aankleeft. Consument moet derhalve worden verweten dat zij de Overeenkomst is aangegaan zonder zich te verdiepen in, en zo nodig te informeren naar, de precieze aard en potentiële risico’s het onderhavige beleggingsproduct.
4.14. Met betrekking tot de omvang van de uit 4.11 voortvloeiende verplichting tot vergoeding van de door Consument gestelde schade volgt uit de hierboven genoemde arresten van de Hoge Raad van 5 juni 2009 dat Aangeslotene in beginsel een gedeelte van de restschuld voor haar rekening dient te nemen – in casu is in 2.4 vastgesteld dat er van een restschuld geen sprake is geweest – en dat de door de klant betaalde rente niet voor vergoeding in aanmerking komt, tenzij bij het aangaan van de Overeenkomst kon worden vastgesteld dat de effectenleaseovereenkomst naar redelijke verwachting een onaanvaardbaar zware last op Consument zou leggen. Het antwoord op de vraag of Aangeslotene had behoren vast te stellen dat de Overeenkomst naar redelijke verwachting zo een onaanvaardbaar zware last op Consument zou leggen, dient te worden gegeven met inachtneming van de richtlijnen die zijn omschreven in voornoemde arresten van de Hoge Raad, welke richtlijnen door het Hof Amsterdam in een aantal arresten van 1 december 2009 (ECLI:NL:GHAMS:2009:BK4978; ECLI:NL:GHAMS:
2009:BK4981 en ECLI:NL:GHAMS:2009:BK4982) nader zijn ingevuld, welke invulling door de Hoge Raad is gesanctioneerd op 29 april 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP4012 en ECLI:NL:HR:2011:BP4003).
4.15. Consument heeft aangevoerd dat sprake is van een onaanvaardbaar zware last als hier bedoeld. Aangeslotene heeft zulks gemotiveerd betwist. Onbetwist is de stelling van Aangeslotene in haar verweerschrift dat zij op 8 januari 2003 de echtgenoot van Consument heeft gesproken en dat deze toen heeft medegedeeld dat hij ten tijde van de totstandkoming van de Overeenkomst met Consument samenwoonde en dat hij ten tijde van de totstandkoming van de Overeenkomst een inkomen uit arbeid genoot. De inkomensgegevens van de echtgenoot waren derhalve noodzakelijk voor de draagkrachtberekening. Ondanks verzoeken daartoe heeft Aangeslotene deze inkomensgegevens nimmer ontvangen. De draagkrachtberekening die Aangeslotene in december 2011 heeft ontvangen mocht Aangeslotene buiten beschouwing laten nu hierin het inkomen van de echtgenoot van Consument niet is meegenomen. Ondanks de op haar rustende bewijslast heeft Consument niet aannemelijk gemaakt dat reeds bij aanvang van de Overeenkomst vaststond dat het bedrag van € 68,07 voor het gezinsinkomen – het inkomen van Consument en haar echtgenoot – een onevenredig zware last vormde.
4.16. Nu vaststaat dat geen sprake is van een restschuld en niet gebleken is van een onaanvaardbaar zware last, dient de vordering van Consument te worden afgewezen. Het in 3.2 door Consument aangevoerde argument dat het product niet passend is voor haar doelstelling, te weten de financiering van de studie van haar in [land] verblijvende zoon acht de Commissie gerechtvaardigd gezien de inherente risico’s van het product en de relatief korte looptijd, maar regarderen niet Aangeslotene, die als intermediairmaatschappij niet bekend en betrokken was bij de afweging van de doelstelling van Consument bij het product. Alle overige door partijen ingebrachte stellingen en argumenten kunnen niet tot een ander oordeel leiden en zullen derhalve onbesproken blijven.

5. Beslissing

De Commissie wijst bij bindend advies de vordering van Consument af.

In artikel 5 van het Reglement van de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening is bepaald in welke gevallen beroep openstaat van beslissingen van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening bij de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening. Daarbij geldt een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak. Op de website van Kifid vindt u praktische informatie over het instellen van beroep. Zie hiervoor www.kifid.nl/consumenten/wie-behandelt-mijn-klacht-1/4#stappen-plan.

Bekijk de volledige uitspraak