Mijn Kifid

Uitspraak 2015-127 (Bindend)

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2015-127 d.d.
23 april 2015
(mr. R.J. Paris, voorzitter, mr. J.W.M. Lenting en mr. A.P. Luitingh, leden en
mr. E.C. Aarts, secretaris)

Consument,

tegen

de naamloze vennootschap ING Bank N.V., gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen Aangeslotene.

1. Procesverloop

De Commissie beslist met inachtneming van haar reglement en op basis van de volgende stukken:
– het dossier van de Ombudsman Financiële Dienstverlening;
– het door Consument ondertekende klachtformulier inclusief bijlagen, ontvangen op
11 november 2014;
– het verweerschrift van Aangeslotene;
– de repliek van Consument;
– de dupliek van Aangeslotene;
– de ter zitting door Aangeslotene overgelegde stukken.

2. Overwegingen

De Commissie heeft het volgende vastgesteld.
Tussenkomst van de Ombudsman Financiële Dienstverlening heeft niet tot oplossing van het geschil geleid. Beide partijen zullen het advies van de Commissie als bindend aanvaarden.
Partijen zijn opgeroepen voor een mondelinge behandeling op 20 maart 2015 en zijn aldaar verschenen.

3. Feiten

De Commissie gaat uit van de volgende feiten:
3.1. Consument heeft in 2007, tezamen met zijn echtgenote, via bemiddeling en advies van Bonnier en Veraa Adviseurs B.V., met Aangeslotene een hypothecaire geldlening (hierna: ‘geldlening’) gesloten met een hoofdsom van € 1.000.000,-. Deze geldlening bestaat uit twee leningdelen. Het eerste leningdeel, een zogenaamde ‘vermogensplanninglening’, heeft een hoofdsom van € 190.000,-. Ter aflossing van dit leningdeel is door Consument een effectenrekening geopend bij Aangeslotene. Het tweede leningdeel heeft een hoofdsom van € 810.000,- en is aflossingsvrij. Als zekerheid voor de terugbetaling van de geldlening heeft Aangeslotene een recht van eerste hypotheek verkregen op de woning van Consument, alsmede een recht van pand op de rechten voortvloeiend uit de geopende effectenrekening en op een vermogen van Consument ten bedrage van
€ 200.000,-.
3.2. In een intern document voor de kredietbeoordeling binnen Aangeslotene van
18 januari 2007 is – voor zover relevant – het volgende vermeld:

“Inkomen en Financieringslasten
aanvrager 1 € 95.000 voorbelasting? Nee
aanvrager 2 € 5.000 ontvangen huur € 0 eigen vermogen € 200.000
aanvrager 3 € 0 financieringslasten € 0 franchise € 20.000
====== ======== =======
Totaal € 100.000 Totaal € 0 Totaal (x 0,2) € 36.000

Toetsinkomen € 136.000”

3.3. In de hypotheekofferte van 26 februari 2007, welke door Consument en zijn echtgenote voor akkoord is ondertekend, is – voor zover relevant – het volgende vermeld:
“Bij de aanbieding van deze financiering is sprake van overschrijding van de verstrekkingsnormen zoals vastgelegd in de Gedragscode Hypothecaire Financieringen. De adviseur heeft u geattendeerd op het feit dat de lasten die verbonden zijn aan deze financiering hoger zijn dan op basis van deze normen mogelijk is. De adviseur heeft u gewezen op de risico’s die daaraan zijn verbonden. U verklaart jegens de bank dat u deze risico’s begrijpt en aanvaardbaar acht.”
3.4. Op enig moment in 2007 heeft Consument een bedrag van € 76.495,44 afgelost op de geldlening.
3.5. Bij brief van 1 november 2013 heeft Aangeslotene Consument bericht van welke (inkomens)gegevens zij is uitgegaan bij de beoordeling van de hypotheekaanvraag van Consument. In voornoemde brief is – voor zover relevant – het volgende vermeld:

“Bij de beoordeling van de hypotheek in 2007 zijn wij uitgegaan van een inkomen van € 136.000,00 opgebouwd uit de volgende componenten:
• Een management fee (inclusief Tantième) van € 68.000,00;
• Een overwinst in de onderneming van € 31.356,00;
• Het inkomen van mevrouw Davids van € 5.325,00;
• Een inkomen uit vermogen van € 36.000,00.
(…)
In dit geval is het gezamenlijke inkomen exclusief het inkomen uit vermogen afgerond op totaal € 100.000,00.”

4. De vordering en grondslagen

4.1. Consument vordert vergoeding van de door hem als gevolg van het handelen van Aangeslotene geleden schade. Deze schade begroot Consument op € 273.589,-, zijnde de betaalde rente over het deel van de geldlening dat uitstijgt boven de volgens Consument toegestane verstrekking alsmede de waardedaling van het overgekrediteerde deel van de woning.
4.2. Aan zijn vordering legt Consument ten grondslag dat Aangeslotene de op haar rustende zorgplicht heeft geschonden door Consument een hogere geldlening te verstrekken dan gelet op het inkomen van hem en zijn echtgenote passend was. Consument verwijt Aangeslotene dat zij bij de beoordeling van de financieringsaanvraag is uitgegaan van onjuiste inkomensgegevens. Volgens Consument was er sprake van een gezamenlijk jaarinkomen van € 70.000,-. Op basis van de berekening van het Nibud uit 2007 mag met een gezamenlijk jaarinkomen van € 70.000,- een maximale lening worden verstrekt van
€ 390.270,-. Ook heeft Aangeslotene Consument onvoldoende gewaarschuwd voor de aan de geldlening verbonden risico’s.
4.3. Aangeslotene heeft, kort en zakelijk weergegeven, de volgende verweren gevoerd:
– Op basis van de destijds door Aangeslotene gehanteerde normen was er bij de verstrekking van de gevraagde geldlening geen sprake van overkreditering. Aangeslotene merkt hierbij op dat zij de mogelijkheid heeft om af te wijken van de Gedragscode Hypothecaire Financieringen (hierna: ‘GHF’) indien de werkelijke hypotheeklasten lager zijn, zoals in het onderhavige geval. Doordat er op de verstrekte geldlening niet wordt afgelost en de nominale contractrente lager is, kan een hoger bedrag worden geleend, aldus Aangeslotene.
– Aangeslotene heeft Consument in de offerte van de geldlening gewezen op de overschrijding van de GHF-norm en heeft daarmee volledig aan haar informatieplicht voldaan.

5. Beoordeling

5.1. Ter beoordeling ligt de vraag voor of Aangeslotene jegens Consument de op haar, als professioneel dienstverlener, rustende zorgplicht heeft geschonden. Consument meent dat Aangeslotene de op haar rustende zorgplicht heeft geschonden door een hogere geldlening te verstrekken dan gelet op de inkomenspositie van hem en zijn echtgenote passend was. De Commissie overweegt hieromtrent als volgt.
5.2. Van Aangeslotene als aanbieder van (hypothecaire) geldleningen mag worden verwacht dat zij onderzoek doet naar de financiële positie van haar toekomstige wederpartij, zodat zij zich een afgewogen oordeel kan vormen over de vraag of haar toekomstige wederpartij naar redelijke verwachting over voldoende bestedingsruimte zal kunnen beschikken om aan de verplichtingen uit hoofde van de geldlening te kunnen voldoen.
5.3. Aangeslotene heeft aangevoerd dat zij volgens de destijds vigerende (interne) normen de aanvraag van Consument heeft beoordeeld en onder haar voorwaarden de geldlening uiteindelijk heeft verstrekt. Consument verwijt Aangeslotene echter dat zij bij de beoordeling van de financieringsaanvraag is uitgegaan van onjuiste inkomensgegevens. De Commissie acht het, gelet op (de hoogte van) het vaste inkomen van Consument en zijn echtgenote alsmede de overwinst in de onderneming in 2005 – de Commissie gaat ervan uit dat de gegevens van de onderneming over 2006 niet bij Aangeslotene bekend waren – en mede gezien het arbeidsverleden van Consument en het feit dat hij in dezelfde branche eerder succesvol is geweest, waardoor er sprake is van een voldoende bestendig inkomen, niet onredelijk dat Aangeslotene bij de beoordeling is uitgegaan van een gezamenlijk jaarinkomen (exclusief het inkomen uit vermogen) van € 100.000,-. Niet gebleken is dan ook dat Aangeslotene op dit punt onjuist heeft gehandeld.
5.4. De Commissie is voorts van oordeel dat, hoewel Aangeslotene de toen vigerende normen ruim heeft geïnterpreteerd, er geen reden is Aangeslotene voor de eventuele negatieve gevolgen hiervan aansprakelijk te houden. De Commissie overweegt dat Consument over voldoende deskundigheid beschikte (zijn beroep is financieel analist) om de aan de geldlening verbonden risico’s te overzien. Bovendien heeft Aangeslotene in de offerte uitdrukkelijk vermeld dat bij de aanbieding van deze financiering sprake is van een overschrijding van de verstrekkingsnormen zoals vastgelegd in de GHF. De vraag of Consument ook nog mondeling op die vermelding is gewezen kan in het midden blijven nu verwacht mag worden dat Consument de overeenkomst nauwkeurig leest en derhalve van de overschrijding heeft kennisgenomen. Overigens overweegt de Commissie dat bij de beoordeling dient te worden uitgegaan van de feiten en inzichten van 2007, toen de geldlening aan Consument werd verstrekt. Gelet op de gunstige vooruitzichten destijds ten aanzien van (de stijging van de waarde van) onroerend goed en beleggingen en de daarmee gepaard gaande verdere vermogensopbouw en gunstige toekomstperspectieven voor Consument, acht de Commissie het niet onbegrijpelijk dat Aangeslotene de normen ruim heeft geïnterpreteerd. De stelling van Consument dat er sprake is van overkreditering wordt dan ook verworpen.
5.5. Gelet op het voorgaande concludeert de Commissie dat Aangeslotene niet is tekortgeschoten in haar zorgplicht en dat de vordering van Consument dient te worden afgewezen. Alle overige door partijen ingebrachte stellingen en argumenten kunnen niet tot een ander oordeel leiden en zullen derhalve onbesproken blijven.

6. Beslissing

De Commissie stelt bij bindend advies vast dat de vordering van Consument wordt afgewezen.

In artikel 5 van het Reglement van de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening is bepaald in welke gevallen beroep openstaat van beslissingen van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening bij de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening. Daarbij geldt een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak. Op de website van Kifid vindt u praktische informatie over het instellen van beroep. Zie hiervoor
www.kifid.nl/consumenten/wie-behandelt-mijn-klacht-1/4#stappen-plan.

Bekijk de volledige uitspraak