Mijn Kifid

Uitspraak 2015-287 (Bindend)

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2015-287 d.d.
5 oktober 2015
(prof. mr. M.L. Hendrikse, voorzitter en mr. F.E. Uijleman, secretaris)

Samenvatting

In verband met de planning van zijn pensioen heeft de echtgenoot van consument zich in 1998 voor advies gewend tot zijn tussenpersoon. De tussenpersoon adviseert de echtgenoot van consument een vijftal pensioenverzekeringen. Op 1 september 2001 is de echtgenoot overleden. Consument ontving nadien een uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (Anw). Toen het jongste kind van consument de leeftijd van 18 jaar had bereikt is deze uitkering per 1 oktober 2014 beëindigd. Consument stelt dat de tussenpersoon haar echtgenoot in 1998 onvolledig heeft geadviseerd door hem niet te informeren over het bestaan en doel van de Anw-hiaatverzekering en vordert vergoeding van de misgelopen Anw-uitkeringen. De commissie oordeelt dat consument onvoldoende bewijs heeft geleverd voor haar stelling dat de tussenpersoon aansprakelijk is voor de gestelde schade. De vordering wordt afgewezen.

Consument,

tegen

Univé Zuid-Holland Bemiddeling B.V., gevestigd te Delft, hierna te noemen Tussenpersoon.

1. Procesverloop

De Commissie beslist met inachtneming van haar reglement en op basis van de volgende stukken:

– het dossier van de Ombudsman Financiële Dienstverlening;
– het door Consument ondertekende klachtformulier Geschillencommissie met bijlagen;
– het verweerschrift van Tussenpersoon;
– de repliek van Consument;
– de dupliek van Tussenpersoon;
– de brief van Consument van 17 augustus 2015;
– de brief van Tussenpersoon van 4 september 2015;
– de brief van Consument van 23 september 2015;
– de brief van Tussenpersoon van 23 september 2015.

2. Overwegingen

De Commissie heeft het volgende vastgesteld.
Tussenkomst van de Ombudsman Financiële Dienstverlening heeft niet tot oplossing van het geschil geleid. Beide partijen zullen het advies van de Commissie als bindend aanvaarden.
Partijen zijn opgeroepen voor een mondelinge behandeling op 11 mei 2015 en zijn aldaar verschenen.

3. Feiten

De Commissie gaat uit van de volgende feiten:

3.1. In 1998 heeft de echtgenoot van Consument zich gewend tot Tussenpersoon voor advies met betrekking tot de planning van zijn pensioen.

3.2. Bij brief van 13 maart 1998 heeft Tussenpersoon de echtgenoot een offerte toegestuurd voor de volgende vijf pensioenverzekeringen:
(i) een levenslang ouderdomspensioen vanaf 1 oktober 2030 ter hoogte van ƒ 16.560,- dat na overlijden van de echtgenoot zou overgaan in (ii) een levenslang partnerpensioen ter hoogte van ƒ 11.592;
(iii) een levenslang partnerpensioen bij overlijden van de echtgenoot vóór 1 oktober 2013 ter hoogte van ƒ 11.592;
(iv) een wezenpensioen voor kind A, geboren op 30 september 1996, ter hoogte van
ƒ 2.318 bij overlijden van de echtgenoot; en
(v) een wezenpensioen voor kind B, geboren op 2 februari 1994, ter hoogte van ƒ 2.318
bij overlijden van de echtgenoot.

3.3. Op 12 mei 1998 heeft de echtgenoot van Consument het aanvraagformulier voor de op
13 maart 1998 geoffreerde pensioenverzekeringen ingevuld en ondertekend. Verzekeraar X heeft vervolgens de aanvraag geaccepteerd. Op het op 5 augustus 1998 gedateerde polisblad is vermeld dat de ingangsdatum van alle verzekeringen 1 juli 1998 is.

3.4. Met ingang van dezelfde datum heeft de echtgenoot van Consument een vijftal levensverzekeringen afgesloten bij Verzekeraar Y. Voor alle verzekeringen geldt dat de echtgenoot is opgetreden als verzekeringnemer en verzekerde. Hiernaast is de oudste dochter op het polisblad aangeduid als ‘medeverzekerde A’ en de jongste dochter als ‘medeverzekerde B’. Op het polisblad is, voor zover relevant, het volgende vermeld:

“Hoofdverzekeringen Verzekerd bedrag

1 Verzekeringssom ƒ 40.105,00
betaalbaar bij overlijden, dan wel uiterlijk bij in leven
zijn van de verzekerde op 1 oktober 2030. De extra
uitkering bij overlijden uit hoofde van
de winstdeling bedraagt in 1998 ƒ 38.802,00

2 Verzekeringssom ƒ 128.929,00
betaalbaar bij in leven zijn van de verzekerde op
1 oktober 2030
Bij overlijden van de verzekerde voor 1 oktober 2030
wordt 90% van de voor deze hoofdverzekering verschuldigde
en betaalde premies, aangevuld tot 100% uit hoofde van de
winstdeling, gerestitueerd. De extra uitkering bij overlijden
eveneens uit hoofde van de winstdeling bedraagt in 1998
ƒ 124.739,00.
Suppletoire verzekeringen

1 Verzekeringssom ƒ 41.015,00
betaalbaar bij overlijden van de verzekerde voor
1 juli 2030.
De verzekeringssom daalt jaarlijks op 1 juli met
ƒ 1.281,00, voor het eerst op 1 juli 1999.

2 Tijdelijke jaarlijkse overlevingsrente ƒ 2.318,00
op het leven van de medeverzekerde B, ingaande na
overlijden van de verzekerde voor 1 juli 2018, achteraf
uit te keren in maandelijkse termijnen met slotuitkering.
De einddatum van de verzekering is 1 juli 2018.

3. Tijdelijke jaarlijkse overlevingsrente ƒ 2318,00
op het leven van de medeverzekerde A, ingaande na
overlijden van de verzekerde voor 1 juli 2015, achteraf
uit te keren in maandelijkse termijnen met slotuitkering.
De einddatum van de verzekering is 1 juli 2015.”

Tot slot volgt uit het polisblad dat bij overlijden van de verzekerde (i) medeverzekerde B begunstigde is voor de suppletoire verzekering onder 2, (ii) medeverzekerde A begunstigde is voor de suppletoire verzekering onder 3 en (iii) de echtgeno(o)t(e) dan wel de registreerde partner begunstigde is voor de overige verzekerde prestaties.

3.5. Op 1 september 2001 is de echtgenoot van Consument overleden. Consument ontving nadien een uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (Anw).

3.6. Op 30 september 2014 heeft het jongste kind van Consument de leeftijd van 18 jaar bereikt. In verband hiermee is de Anw-uitkering per 1 oktober 2014 beëindigd.

4. De vordering en grondslagen

4.1. Consument vordert van Tussenpersoon vergoeding van de misgelopen Anw-uitkeringen, door haar in totaal begroot op € 186.453.

4.2. Deze vordering steunt kort en zakelijk op de volgende grondslagen:
– Tussenpersoon is tekortgeschoten in de advisering. De tekortkoming is gelegen in het verstrekken van onvolledige informatie. Uit de dossierdocumentatie blijkt niet dat Tussenpersoon de echtgenoot van Consument in 1998 heeft gewezen op de financiële gevolgen bij zijn vroegtijdig overlijden, te weten dat zijn echtgenote op grond van de Algemene Nabestaandenwet niet langer recht heeft op een Anw-uitkering zodra het jongste kind de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt. Evenmin is gebleken dat Tussenpersoon met de echtgenoot heeft gesproken over de mogelijkheden ter afdekking van dit inkomensrisico, zoals het afsluiten van een Anw-hiaatverzekering.

4.3. Tussenpersoon voert tegen de stellingen van Consument verweer en concludeert dat de vordering van Consument moet worden afgewezen. Op de stellingen die Tussenpersoon aan zijn verweer ten grondslag legt wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5. Beoordeling

5.1. Voorop staat dat de rechtsverhouding tussen partijen moet worden gekwalificeerd als een overeenkomst van opdracht in de zin van artikel 7:400 Burgerlijk Wetboek (BW) en dat op Tussenpersoon als opdrachtnemer een zorgplicht rust. In r.o. 3.4. van zijn arrest van
10 januari 2003, NJ 2003, 375 heeft de Hoge Raad die zorgplicht voor assurantietussenpersonen nader uitgewerkt in die zin dat een assurantietussenpersoon tegenover zijn opdrachtgever de zorg moet betrachten die van een redelijk bekwaam en een redelijk handelend assurantietussenpersoon mag worden verwacht.

5.2. Consument betoogt dat Tussenpersoon niet aan zijn zorgplicht heeft voldaan. Zij stelt daartoe dat Tussenpersoon in 1998 een onvolledig advies aan haar echtgenoot heeft verstrekt door niet te wijzen op de mogelijkheid tot het sluiten van een Anw-hiaatverzekering. De Commissie laat in het midden wat hier van zij nu de Commissie van oordeel is dat de vordering van Consument reeds op grond van een ander punt niet voor toewijzing in aanmerking komt. De Commissie zal dit in de hiernavolgende rechtsoverwegingen toelichten.

5.3. Voorop staat dat voor toewijzing van de schadevergoedingsvordering van Consument tenminste vereist is dat in voldoende mate vaststaat dat de door Consument gestelde schade in causaal verband staat tot de door Consument gestelde toerekenbare tekortkoming van Tussenpersoon. In het onderhavige geval betekent dit dat aannemelijk moet zijn dat de echtgenoot van Consument een Anw-hiaatverzekering zou hebben gesloten indien hij in 1998 wél over het bestaan en doel van de Anw-hiaatverzekering was geïnformeerd. De bewijslast hiervoor rust op grond van artikel 150 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) op Consument.

5.4. Ter onderbouwing van haar standpunt voert Consument in de eerste plaats aan dat haar echtgenoot in 1998 de enige kostwinner was van het gezin en dat hij het gezin in geval van zijn overlijden goed wilde achterlaten. Dit blijkt volgens haar ook uit het feit dat de echtgenoot in hetzelfde jaar meerdere verzekeringen heeft afgesloten ter afdekking van het inkomensrisico bij diens vroegtijdig overlijden. Tussenpersoon heeft gemotiveerd betwist dat de echtgenoot in 1998 enig kostwinner was. Omdat de inkomenspositie van Consument een belangrijk element is voor de beoordeling van het causaal verband en de omvang van de schade, heeft de Commissie getracht hier inzicht in te krijgen door Consument bij brief van 3 augustus 2015 in de gelegenheid te stellen haar inkomenssituatie in de periode 1998 – 2014 inzichtelijk te maken door onder meer het overleggen van belastingaanslagen en documenten van de Sociale Verzekeringsbank waaruit volgt wat zij in het desbetreffende jaar aan Anw-uitkering heeft ontvangen. Consument heeft de gevraagde informatie, behoudens overzichten van de Sociale Verzekeringsbank met betrekking tot de periode 2001-2014, niet verstrekt.

Het gevolg hiervan is dat door de Commissie niet kan worden vastgesteld wat de inkomenspositie van Consument was ten tijde van het advies noch dat haar echtgenoot in 1998 enig kostwinner was.

5.5. Verder voert Consument aan dat de premie voor een Anw-hiaatverzekering in 1998 erg laag was, te weten circa ƒ 33,-. Ter onderbouwing van haar standpunt verwijst zij naar een vergelijkingsoverzicht uit 2015 waarop de premies voor verschillende Anw-hiaatverzekeringen zijn vermeld. Tussenpersoon heeft het standpunt van Consument gemotiveerd betwist, onder meer door het overleggen van een artikel van MoneyView Research B.V. uit 2015 waarin is vermeld dat de gemiddelde premie voor risicoverzekeringen sinds 2002 met bijna 55% is gedaald. Gelet op de betwisting door Tussenpersoon en het feit dat Consument geen andere feiten en omstandigheden heeft aangevoerd ter onderbouwing van haar standpunt, kan ook op dit punt niet worden vastgesteld dat het standpunt van Consument juist is.

5.6. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat, voor zover er al sprake zou zijn van een toerekenbare tekortkoming van Tussenpersoon, Consument onvoldoende bewijs heeft geleverd voor haar stelling dat in voldoende mate vaststaat dat de door Consument gestelde geleden schade in causaal verband staat tot deze toerekenbare tekortkoming.
De jegens Tussenpersoon ingestelde vordering wordt om die reden afgewezen.

6. Beslissing

De Commissie wijst bij wege van bindend advies de vordering van Consument af.

In artikel 5 van het Reglement van de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening is bepaald in welke gevallen beroep openstaat van beslissingen van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening bij de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening. Daarbij geldt een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak. Op de website van Kifid vindt u praktische informatie over het instellen van beroep. Zie hiervoor www.kifid.nl/consumenten/hoe-wordt-uw-klacht-behandeld.

Bekijk de volledige uitspraak