Mijn Kifid

Uitspraak 2016-003 (bindend)

Uitspraak Commissie van Beroep 2016-003 d.d. 2 februari 2016
(mr. W.J.J. Los, voorzitter, mr. J.B. Fleers, drs. P.H.M. Kuijs AAG, mr. A. Bus en
mr. R.J.F. Thiessen, leden, en mr. G.A. van de Watering, secretaris)

Samenvatting

Ontvankelijkheid. In beroep verminderen van een vordering van meer dan € 1.000.000 tot
€ 999.999 heeft niet tot gevolg dat de consument alsnog in zijn klacht dient te worden ontvangen. (Vgl. Commissie van Beroep, 22 februari 2013, nr. 2013-008).

Klik hier voor de uitspraak in eerste aanleg.

1. De procedure in beroep

1.1 Belanghebbende heeft – met toestemming van zowel haar curator als de kanton¬ rechter – bij een op 23 april 2015 ontvangen beroepschrift de uitspraak van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening (hierna: de Geschillencommissie) van 17 maart 2015 (dossiernr. [nummer]) ter toetsing voorgelegd aan de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening (hierna: de Commissie van Beroep).

1.2 De Bank heeft bij een op 1 juli 2015 ontvangen brief het beroep bestreden.

1.3 De Commissie van Beroep heeft het beroep mondeling behandeld op 11 januari 2016. Partijen – Belanghebbende in persoon, de Bank vertegenwoordigd door twee van haar medewerkers – hebben hun standpunten nader toegelicht. Belanghebbende heeft, zonder bezwaar van de Bank, nog een uiteenzetting onder het opschrift “Voorgeschiedenis” met daarbij veertien producties overgelegd.

2. De procedure in eerste aanleg

Voor het verloop van de procedure in eerste aanleg verwijst de Commissie van Beroep naar de aan deze uitspraak gehechte uitspraak van de Geschillencommissie.

3. Inleiding op de beoordeling van het beroep

3.1 De (rechtsvoorgangster van de) Bank heeft in 2006 aan Belanghebbende een hypothecaire geldlening ten bedrage van € 1.500.000 alsmede een rekeningcourant¬krediet met een limiet van € 100.000 verstrekt ter herfinanciering van haar onroerend¬goedportefeuille.

3.2 In 2009 heeft de (rechtsvoorgangster van de) Bank de leningen opgezegd en betaling van de openstaande schuld gevorderd. Vervolgens is de Bank in juli 2012 overgegaan tot onder¬- handse verkoop van de portefeuille en zijn de leningen uit de opbrengst af¬ gelost.

3.3 Belanghebbende heeft zich tot de Geschillencommissie gewend en vergoeding gevorderd van de door haar op meer dan € 1.000.000 geschatte schade die zij, naar zij stelde, heeft geleden als gevolg van – onder meer – het onrechtmatig opeisen van de leningen en verkopen van de portefeuille.

3.4 De Geschillencommissie, van oordeel dat Belanghebbende gevolgd kon worden in haar schatting dat de hoofdvordering een bedrag van € 1.000.000 te boven ging, heeft Belanghebbende op grond van het bepaalde in art. 27.1, aanhef en onder e), van het Reglement Ombudsman & Geschillencommissie Financiële Dienstverlening, luidende:

“De Consument kan de klacht na het oordeel van de Ombudsman voorleggen aan de Geschillencommissie tenzij de hoofdsom van de vordering van Consument, exclusief vertragingsrente en kosten, op het moment van het voorleggen van de Klacht aan de Geschillencommissie een bedrag van € 1.000.000 te boven gaat”,

niet-ontvankelijk verklaard in haar klacht.

4. Beoordeling van het beroep

4.1 In reactie op de onder 3.4 vermelde beslissing heeft Belanghebbende in haar beroepschrift de vordering verminderd tot € 999.999.

4.2 Deze vermindering heeft echter niet tot gevolg dat zij alsnog in haar klacht kan worden ontvangen. Zoals de Commissie van Beroep ook heeft geoordeeld in haar uitspraak van
22 februari 2013 in de zaak 2013-008, is het in eerste aanleg gevorderde bedrag hier beslissend voor het antwoord op de vraag of de klacht voor behandeling in aanmerking komt.

5. Slotsom

Hetgeen hiervoor is vermeld leidt tot de slotsom dat het beroep faalt. De bestreden beslissing moet worden gehandhaafd.

6. Beslissing

De Commissie van Beroep handhaaft de bestreden beslissing.

Bekijk de volledige uitspraak