Mijn Kifid

Uitspraak 2016-037 (bindend)

Uitspraak Commissie van Beroep 2016-037 d.d. 22 november 2016
(mr. W.J.J. Los, voorzitter, mr. J.B. Fleers, drs. P.H.M. Kuijs AAG, mr. R.J.F. Thiessen en
F.R. Valkenburg AAG RBA, leden, en mr. H.C. Dobbelaar-ten Cate, secretaris)

Samenvatting

Ontvankelijkheid van het beroep. Geval waarin beroep is ingesteld ofschoon het belang van de vordering waarover de Geschillencommissie oordeelde minder beliep dat het in art. 5.1 Reglement Commissie van Beroep genoemde bedrag van € 25.000. Belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard in zijn beroep. Art. 5.1 bevat een harde regel. Het is weliswaar niet geheel uitgesloten de begrenzing van beroep in genoemd artikel buiten toepassing te laten, maar die mogelijkheid bestaat alleen in zeer uitzonderlijke, zich in dit geval niet voordoende omstandigheden.

Klik hier voor de uitspraak in eerste aanleg.

1. De procedure in beroep

1.1 Belanghebbende heeft bij een op 4 mei 2016 ingekomen beroepschrift de beslissing van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening (hierna: de Geschillencommissie) van 24 maart 2016 in de zaak [nummer] ter toetsing voor¬¬gelegd aan de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening (hierna: de Commissie van Beroep).

1.2 Bij brief van 27 mei 2016 heeft de secretaris van de Commissie van Beroep aan Belanghebbende laten weten dat deze zijns inziens in verband met het bepaalde in art. 5.1 van het Reglement Commissie van Beroep (hierna: het Reglement) niet in zijn beroep kan worden ontvangen omdat het belang van het geschil minder dan het in dat artikel genoemde bedrag van € 25.000 beloopt. In die brief heeft de secretaris voorts Belanghebbende onder meer erop gewezen dat hij
a. indien hij het met deze beoordeling niet eens is, een uitspraak van de Commissie van Beroep kan vragen, in welk geval hij de in het Reglement voorziene bijdrage voor beroep van € 500 verschuldigd is en
b. die bijdrage ook verschuldigd is indien de Commissie van Beroep hem in haar uitspraak niet-ontvankelijk verklaart en aan een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep niet toe¬- komt.

1.3 Belanghebbende heeft bij brief van 28 mei 2016, onder meer inhoudende:
“(…) u maakt een vergissing. De procedure is gestart tegen [naam verzekeraar] en [naam tussenpersoon] om een bedrag van ca. eur 35.000,-. We hebben geschikt met [naam verzekeraar].”
verzocht het beroep in behandeling te nemen.

1.4 De Tussenpersoon heeft een verweerschrift, gedateerd 22 september 2016, ingediend. Daarin wordt als eerste verweer aangevoerd dat Belanghebbende in zijn beroep niet- ontvankelijk is omdat het belang van het geschil € 14.000 beloopt, en derhalve minder dan € 25.000.

1.5 De Commissie van Beroep heeft de zaak ter zitting van 10 oktober 2016 mondeling behandeld. Beide personen waren aanwezig.

2. De procedure in eerste aanleg

Voor het verloop van de procedure in eerste aanleg verwijst de Commissie van Beroep naar de uitspraak van de Geschillencommissie die aan deze uitspraak is gehecht.

3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

3.1 Art. 5.1 van het Reglement luidt, voor zover hier van belang, als volgt:

“De Geschillencommissie oordeelt over beroepen van Consumenten en Aangeslotenen tegen uitspraken van de Geschillencommissie waarbij het belang van de vordering waarover de Geschillencommissie oordeelde, ten minste € 25.000 beloopt.”

3.2 De Geschillencommissie heeft in haar uitspraak onder 4.1 onder meer overwogen dat Belanghebbende vordert dat de Tussenpersoon zal worden veroordeeld tot betaling van € 4.882,05. Zoals hiervoor vermeld, gaat de Tussenpersoon ervan uit dat het belang van de vordering waarover de Geschillencommissie oordeelde niet dit bedrag beloopt, maar € 14.000. Dit laatste stemt overeen met hetgeen Belanghebbende stelt in zijn brief van
18 oktober 2015 aan de Geschillencommissie:
“Mijn resterende schade is eur 14.000,00. Ik verzoek u dan ook deze schade aan me toe te kennen in uw uitspraak”.
Dit schadebedrag noemt hij ook in het door hem op 31 oktober 2015 ondertekende Informatieformulier.

3.3 Of er met betrekking tot de hoogte van de vordering sprake is van een misslag van de Geschillencommissie kan verder in het midden blijven. Ook indien ervan wordt uit¬- gegaan dat de door Belanghebbende aan de Geschillencommissie voorgelegde vordering
€ 14.000 beloopt, is immers van een belang van ten minste € 25.000 geen sprake.

3.4 Ter zitting heeft Belanghebbende nog herhaald dat het in deze, aanvankelijk ook tegen [naam verzekeraar] gerichte, procedure ging om een bedrag van € 35.000. Voor zover hij daarmee heeft bedoeld te stellen dat toch eigenlijk wel aan het vereiste belang is voldaan, wordt die, met zijn aan het slot van 3.2 vermelde uitlatingen overigens niet te rijmen, stelling verworpen. In de stukken is weliswaar sprake van een schadebedrag van € 35.000, maar het merendeel daarvan (80%) betreft niet de Tussenpersoon maar [naam verzekeraar].

3.5 Het vorenstaande moet leiden tot het oordeel dat niet voldaan is aan het vereiste dat het belang van de vordering waarover de Geschillencommissie oordeelde, ten minste
€ 25.000 beloopt.

3.6 Belanghebbende meent dat hij desondanks toch ontvankelijk verklaard dient te worden in zijn beroep. Een andersluidende beslissing zou er volgens hem op neerkomen dat de Commissie van Beroep zich achter bureaucratie verschuilt om niet tot een uitspraak over het eigenlijke geschil te hoeven komen.

3.7 Van verschuilen achter bureaucratie is geen sprake. Het behoort tot de taak van de Commissie van Beroep zelfstandig te beoordelen of beroep ingevolge het Reglement mogelijk is. Art. 5.1 bevat een harde regel, ingegeven door dezelfde gedachte als die welke ten grondslag ligt aan art. 332 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, te weten: dat geen beroep behoort open te staan in zaken waarvan het betrekkelijk geringe financiële belang niet opweegt tegen de tijd en kosten die gemoeid zijn met de behandeling van de zaak in hoger beroep.
Het is weliswaar niet geheel uitgesloten de begrenzing van het beroep in art. 5.1 buiten toepassing te laten, maar die mogelijkheid bestaat alleen onder zeer uitzonderlijke, zich hier niet voordoende omstandigheden. Een uitspraak inhoudende dat Belanghebbende desondanks ontvankelijk is in zijn beroep zou overigens, indien de wederpartij deze zou voorleggen aan de burgerlijke rechter, vrijwel zeker worden vernietigd.

3.8 Dit alles leidt tot de conclusie dat Belanghebbende niet in zijn beroep kan worden ontvangen.

4. Beslissing

De Commissie van Beroep verklaart Belanghebbende niet-ontvankelijk in zijn beroep.

Bekijk de volledige uitspraak